• No results found

Spelers in de beleidspraktijk

2.8 Journalisten als initiators

Naast het fungeren van brug tussen burgers en overheid, schrijven journalisten ook op eigen initiatief over maatschappelijke problemen en misstanden en bekritiseren zij het beleid van de overheid en gedrag van overheidsdienaren. In een democratische recht-staat hebben zij het recht om overheidsactoren te controleren, op problemen te wijzen, op de huid te zitten, en vervolgens over hun bevindingen te publiceren.89 De machtsbron van journalisten bestaat dus uit het naar buiten brengen van informatie die door hen is achterhaald over het functioneren en het falen van overheidsactoren. In die zin wordt

86 O.a. Gans 1979:116; Rennen 2000: 86 e.v.; Vasterman & Aerden 1995. 87 De Wijkerslooth & Simons 2002: 52 e.v.

88 McNair 1993: 144.

89 Onder meer op grond van artikel 7 van de grondwet. Artikel 7.1 van de grondwet luidt: ‘Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.’ En artikel 7.2: ‘De wet stelt regels omtrent radio en televisie. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio- of televisieuitzending.’ Van Schuur & Vis 2002: 115 e.v.

Book Van Gestel_2.indb 59

wel gesproken over de waakhond- , controle- of kritiekfunctie van de journalistiek. Het zogenaamde aanjagende effect dat als gevolg daarvan kan optreden, is legitiem vanuit het oogpunt van het democratische politieke beleidsproces.90

In onderzoek binnen de criminologie naar de rol van de media, wordt die aan-jagende initiërende functie van journalisten over het algemeen echter niet in verband gebracht met ‘een gezonde dosis kritiek’, maar veeleer met nodeloze ophef over een non-issue, poeha over een probleem dat eigenlijk nauwelijks bestaat. Media-aandacht voor een maatschappelijk verschijnsel of incident staat volgens veel auteurs in geen verhouding tot de feitelijke criminaliteitsproblemen en wakkert de onveiligheidsgevoelens van burgers alleen maar aan.91 Met andere woorden: de berichtgeving komt los te staan van de realiteit, maar heeft wél reële sociale gevolgen. Het nieuws zorgt voor paniek in de samenleving waardoor weer nieuwe media-aandacht ontstaat, die wederom nieuwe maatschappelijke reacties uitlokt. Hieronder gaan we aan de hand van enkele studies uitvoeriger in op het ontstaan van mediahypes en de daarmee gepaard gaande morele paniek. Door het geringe aantal Nederlandse studies wordt zowel Angelsaksische als Nederlandse literatuur aangehaald.

Mediahypes en morele paniek

Wellicht het bekendste onderzoek op het terrein van de criminaliteit naar de aanjagende rol van media is uitgevoerd door de Britse criminoloog Cohen.92 In zijn onderzoek naar rellen tussen twee bendes in de jaren zestig in Engeland – ‘the creation of the mods and the rockers’ – concludeert hij onder meer dat het vooral aan de media te danken is dat de rellen en de reacties daarop tot een mediahype leidden. De rellen vonden werkelijk plaats, zo meende Cohen, en wezen onder meer op een veranderende jeugdcultuur. De ruzies tussen de bendes kregen echter disproportionele media-aandacht en het groot-scheepse politieoptreden dat daarop volgde, werd vervolgens ook weer breed in de media uitgemeten. Cohen accentueert in zijn analyse de dominante rol van de media bij de constructie van morele paniek, die als gevolg van de berichtgeving bij gezagsdragers en het publiek ontstond. Als een maatschappelijk verschijnsel of een gebeurtenis opeens als een bedreiging van de maatschappelijke orde wordt gedefi nieerd, is volgens Cohen sprake van morele paniek. Die paniek wordt gevoed door gelovigen, politici, experts en hulpverleners, maar media initiëren het proces en zwengelen de morele opwinding aan.

De Nederlandse criminoloog Franke kwam in de jaren tachtig op basis van berichtgeving over enkele vechtpartijen in de kustplaatsen Egmond, Bergen en Schoorl tot gelijksoortige bevindingen. De complete dagbladpers blies in de zomer van 1984 enkele van elkaar losstaande gebeurtenissen op tot een golf van ‘kustgeweld’ die over Noord-Holland zou zijn gespoeld, zo stelt Franke in zijn artikel ‘kustgeweld of

media-90 Je zou kunnen stellen dat door die controlefunctie media zelfs verplicht zijn om zo nu en dan berichten te brengen die – in de ogen van gevestigde autoriteiten – negatieve effecten teweegbrengen. Mc Quail: ‘It also can be argued that the critical role of the press may oblige it at times to act in an ‘irresponsible’ way, as defi ned by established institutions.’ (2000: 259)

91 O.a. Cohen 1972; Fishman 1978; Hall e.a. 1978; Franke 1986; Vasterman 2004. 92 Cohen 1972.

Book Van Gestel_2.indb 60

geweld.’ 93 In werkelijkheid was volgens Franke helemaal geen sprake van toenemend geweld, het was echter komkommertijd en de vechtpartijen kwamen de journalisten goed van pas. Zij schreven op basis van twee incidenten uitvoerig over de ‘golf van geweld’, met als gevolg dat ‘het verzinsel’ andere belanghebbenden wakker schudde, waaronder de plaatselijke politiekorpsen en gemeentebesturen. Die waren al een tijd-lang ontevreden over de politiecapaciteit en probeerden nu middels de op gang gekomen publiciteit hun tekort aan politiepersoneel bij de Rijksoverheid aan de kaak te stellen. Zij gaven een nieuwe impuls aan de golf van media-aandacht door journalisten te vertellen dat caféruzies, agressieve badgasten en geweldexplosies in hun gemeenten aan de orde van de dag waren en dat zij het probleem met het huidige aantal politieagenten niet lan-ger aan konden. Spoedig kwamen toen de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken bijeen en besloten de betreffende gemeenten op acht extra agenten te trakteren, die de taak kregen om ’s nachts te voet over de boulevards te patrouilleren. Toen het onderwerp eenmaal door overheidactoren was opgepakt konden media, gezien de reële sociale gevolgen van de berichtgeving, niet meer terug, ook al hadden sommige journalisten inmiddels in de gaten dat de kwestie was opgeblazen en door bestuurders werd gebruikt om eigen belangen te behartigen. Deze loop van omstandigheden tekent volgens Franke zowel de relatieve macht van de media in het defi niëren van sociale werkelijkheid als hun relatieve onmacht.94

In Nederland is door Vasterman systematisch onderzoek gedaan naar het ont-staan van mediahypes. Hij analyseert de speciale dynamiek die tijdens een mediahype op gang komt en stelt dat journalisten hypes niet alleen verslaan, maar ze vooral ook zelf creëren. Hij spreekt dan ook van ‘nieuws maken door de opwinding te verslaan’. 95 Bij een mediahype vormen de media en niet de feitelijke gebeurtenissen de belangrijkste motor achter de nieuwsgolf. Vasterman:

‘De berichtgeving is vooral een rapportage van de door de media beïnvloede gebeurtenis-sen. De media maken zich niet los van de realiteit maar beïnvloeden deze juist en doen daar weer verslag van.’96

De toename van het aantal nieuwsmomenten – steeds meer nieuwsberichten, nieuws-uitzendingen, nieuwsachtige televisiegenres op steeds meer momenten van de dag – draagt ertoe bij dat de problemen of verschijnselen die journalisten verslaan gemakkelij-ker in een amplifi catiespiraal terecht kunnen komen: het issue wordt herhaald, door andere media overgenomen, vergeleken met soortgelijke gevallen in het verleden, in een bredere context geplaatst en van deskundig (politiek) commentaar voorzien, wat weer voor nieuwe reacties en daarmee nieuwe berichtgeving zorgt. ‘Journalistieke belang-stelling voedt zichzelf’, zo schrijft Brants, verwijzend naar Kitzinger en Reilly, die

nieuws-93 Franke 1986. 94 Franke 1986. 95 Vasterman 1999. 96 Vasterman 1999: 23.

Book Van Gestel_2.indb 61

waardigheid beschouwen als een tautologie. Als een onderwerp een bepaald nieuws-momen-tum heeft bereikt, krijgt het vanzelf meer aandacht en roept het nieuwe mediabelang-stelling op.97 Een onderwerp kan zo steeds grotere proporties aannemen en via maat-schappelijke onrust en verontwaardiging leiden tot een publieke oproep aan de politiek om iets aan een probleem te doen. Media zijn dan aanjagend voor de politieke beleids-agenda, zij zorgen er immers voor dat een verschijnsel op de politieke agenda terecht-komt, of het nu gaat om een reëel maatschappelijk probleem of om futiele kwesties waarbij sensatie en confl ict ten behoeve van de verkoop- of kijkcijfers de boventoon van berichtgeving voeren.

Primeurdwang door toenemende concurrentie

Meer in het algemeen wordt door auteurs geconstateerd dat er in het afgelopen decen-nium een intensievere concurrentie tussen media is ontstaan, waarbij marketingstrate-gieën in toenemende mate bepalend zijn voor het optreden van journalisten.98 Daar komt bij dat media als gevolg van de ontzuiling niet meer kunnen rekenen op een vaste achterban van luisteraars, kijkers of abonnees. Om nog kranten te kunnen verkopen en advertentie-inkomsten te kunnen genereren, moeten media een voortdurende slag om consumenten leveren en is nieuwswaardigheid een doorslaggevend criterium geworden om ergens aandacht aan te besteden.99 Brants schrijft in zijn oratie, dat door de groei van het aantal media en door de groei van het aantal journalisten – er is meer tv-nieuws dan ooit tevoren – in Nederland de concurrentie tussen media groter is geworden. Dit heeft onder meer geleid tot de drang van journalisten om niet te missen wat de ander heeft en tegelijkertijd te scoren met primeurs. Over politieke journalisten schrijft hij :

‘Ze willen niet missen wat de ander heeft en ze willen scoren met wat de ander niet heeft. Het resultaat is dat enerzijds een papagaaienciruit ontstaat (…) Anderzijds wil men de scoop hebben waarmee gescoord kan worden, de onthulling, het schandaal. Die zich ver-volgens weer als een lopend vuurtje onder de andere media uitspreidt.’ 100

Uit een onderzoek van Van Schuur en Vis naar parlementaire journalistiek komt naar voren dat journalisten ook zelf van mening zijn dat het op hun werkterrein gebruikelijk is elkaar na te praten. Ochtendbladen kijken naar de televisiejournaals de avond ervoor en avondbladen en -programma’s zijn weer gefocused op de ochtendbladen van diezelfde dag.101

Een ander geconstateerd gevolg van de toenemende concurrentie tussen verschil-lende media is het onzorgvuldig hanteren van de gangbare journalistieke richtlijnen, zoals objectiviteit, betrouwbaarheid (‘check and double check’) en onafhankelijkheid.

97 Brants 2000:11; Kitzinger & Reilly 1997.

98 Ericson, Baranek & Chan 1991, 1989; Brants 2000, Vasterman 2004. 99 McQuail 2000; Koole 2002.

100 Brants 2000.

101 Van Schuur & Vis 2002: 126 e.v.

Book Van Gestel_2.indb 62

Brants: ‘De concurrentie leidt media en journalisten ertoe op zoek te gaan naar andere stijl-vormen en naar de grenzen van het toelaatbare in de nieuwsgaring. Een mooie scoop met een schandaal kan dan wel eens belangrijker worden dan de lakmoesproef van de betrouwbaar-heid.’ 102 Door die zucht van journalisten naar primeurs neemt de macht van de bron ook toe, zo constateert Brants. Vertrouwelijke informatie, een roddel, gerucht of vaag verhaal – al dan niet gelekt – vormt niet meer het uitgangspunt voor nadere journalistieke research maar wordt nieuws op zichzelf.103 Geïnstitutionaliseerde bronnen maken ondertussen gebruik van die kennis over het haastige en door primeurs gedreven nieuws-productieproces, door bijvoorbeeld vlak voor de deadline een nieuwtje naar een journa-list door te spelen. Ze sluiten met hun voorlichtingspraktijken zogezegd aan bij de media logica, bij de toenemende behoefte van media aan nieuwswaardige verhalen, en probe-ren zo de inhoud van het nieuws naar hun hand te zetten.104

Door de toenemende medialogica identifi ceren media-instituten zich niet langer met politieke partijen of de publieke zaak, maar richten zich op dat wat het publiek belangrijk en leuk zou vinden in de ogen van de journalist. Ofwel, dat wat verkoopt, wat mensen boeit, wat mensen graag horen of lezen. De medialogica leidt er toe dat journa-listen alleen nog maar bezig zijn met onthullingen, schandalen en ruzies, ze infor meren burgers nauwelijks meer over beleid en over de reële problemen en zorgen in de samen-leving. Bennett concludeert op grond van de Amerikaanse nieuwsmedia dat van een overheid als primaire defi nieerder ook geen sprake meer is. De overheid wordt in de visie van Bennett door journalisten niet meer neergezet als de hoeder van de orde, maar nu vooral als oorzaak van de hedendaagse wanorde. Hij spreekt over een authority-disorder bias.105 Het frame in de media van de overheid als betrouwbare ordehandhaver, is vervangen door een frame waarin de overheid voortdurend faalt, fouten maakt en problemen ver-oorzaakt. Dit ‘falende overheid’-frame levert vertekeningen op en die brengt de demo-cratie en het politieke burgerschap rechtstreeks in gevaar: burgers beschikken niet meer over de nodige informatie om tot een weloverwogen standpunt te komen. Bovendien

102 Brants 2000: 13,14.

103 De mediajournalist Thea Dersjant (2000) laat in het boek ‘Uit onbetrouwbare bron. De mooiste missers in de media’ aan de hand van voorbeelden zien hoe eenvoudig het is voor bronnen om journalisten ‘ertussen’ te nemen en hen een verhaal op de mouw te spelden.

104 De Amerikaanse auteurs Atheide and Snow (1979) hebben het begrip media logica voor het eerst ge-bruikt. Het begrip refereert aan een reeks van impliciete regels en normen die mediamakers hanteren bij de productie en presentatie van programma’s. Die impliciete regels zijn niet alleen gebaseerd op de tijdsdruk waaronder programmamakers en journalisten werken maar ook op veronderstellingen over wat het publiek interessant zou vinden om te horen of te lezen. Het begrip media logica wijst op het belang dat media hechten aan de aandacht van een groot publiek. Publiek betekent immers ad-verteerders en adad-verteerders zorgen voor inkomsten. De inhoud van programma’s wordt in deze logica ondergeschikt gemaakt aan de vorm. Ook journalistiek en nieuwsberichtgeving voldoen volgens Amerikaanse auteurs steeds vaker aan deze media logica. Het nieuws moet qua vorm direct zijn, bijvoorbeeld door het gebruik van dramatische foto’s en fi lmfragmenten, door een snel tempo van presenteren, door een aantrekkelijke nieuwspresentator en door het gebruik van korte sound bites. Het politieke nieuws is daar waar mogelijk gepersonaliseerd, gedramatiseerd en gericht op strijd en me-ningsverschillen, alsof verslag wordt gedaan van een spannende voetbalwedstrijd. (Vgl. Bennett 2005.) 105 Bennett 2005: 42 e.v.

Book Van Gestel_2.indb 63

worden burgers cynisch door de negatieve en wantrouwende toon van de berichtgeving over het politieke beleidsproces, aldus Bennett.106

Die indruk bestaat althans over de politieke verslaggeving in de Verenigde Staten. De vraag is in welke mate ook in Nederland sprake is van zo’n door medialogica beheerste berichtgeving. De afgelopen jaren hebben in Nederland drie adviescommissies een rap-port uitgebracht over het functioneren van de media.107 In alle drie wordt bezorgdheid geuit over inhoud en werkwijze van journalisten. Over de jacht op primeurs, de media-hypes, het toenemende amusementsgehalte van informatieve programma’s, over de gerichtheid op confl icten en over het feit dat media steeds vaker de politieke agenda bepalen. Nederland is volgens de rapporten in een mediacratie terecht gekomen waarin media en journalisten te veel invloed hebben op het politieke debat en het politieke beleidsproces. Het rapport van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) bij-voorbeeld, meent dat nieuws ook in Nederland door medialogica wordt gedomineerd: ‘nieuws wordt in toenemende mate bepaald door eigenschappen en ontwikkelingen van het medium en in mindere mate door de inhoud van datgene waarover bericht wordt.’ 108 De raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) constateert in de inleiding van haar advies dat ‘de media het publieke debat op dit moment meer lijken te beheersen dan politici en bestuurders’. Verderop in het rapport stelt zij dat ‘de keuzes die de journalistiek maakt bijdragen aan de vorming van de publieke opinie en in belangrijke mate de politieke agenda bepalen.’109 De adviescommissies hebben zich echter niet gebaseerd op systematisch empirisch onder-zoek, maar op uitspraken, ideeën, veronderstellingen en ervaringen van uiteenlopende deskundigen uit het beleidsveld en uit de wetenschap.

De invloed van mediaberichtgeving op beleid

Alle analyses en beschouwingen over de aanjagende rol van mediaberichtgeving voor het politieke beleidsproces ten spijt, is het feitelijk effect van berichtgeving op beleid in Nederland nauwelijks empirisch onderzocht. Door Kleinnijenhuis e.a. is in de loop der jaren wel systematisch empirisch onderzoek verricht naar de relatie tussen de media-agenda, de publieksagenda en de agenda van de politiek. Kleinnijenhuis spreekt van ‘zorgwekkende tendensen’ en doelt daarmee op het feit dat het nieuws in de afgelopen 10 jaar minder inhoudelijk is geworden, maar daarentegen sterker gericht op confl icten,

106 Idem.

107 Raad voor het Openbaar bestuur 2003; Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling 2003; de Weten-schappelijke Raad voor het Regeringsbeleid 2004.

108 RMO 2003.

109 Het ROB meent tevens dat in navolging van de Verenigde Staten in Nederland ook sprake is van een pers die vanuit commerciële belangen vooral gericht is op fouten van de overheid en een authority

disorder bias hanteert: ‘Media zijn onderhevig aan de commercie en moeten dientengevolge telkens

weer met nieuws komen. Hierdoor hebben media belangstelling voor feiten en gebeurtenissen die méér opleveren dan eenmalige nieuwsberichten. Politieke confl icten zijn aantrekkelijk, omdat daarop steeds weer gereageerd kan worden. Het maken van nieuws krijgt de overhand boven het verslaan van nieuws. Goed nieuws is daarom zelden nieuws en daarom is er meer aandacht voor fouten van de overheid. Succesvol beleid komt nauwelijks aan bod.’ (2003:22 e.v)

Book Van Gestel_2.indb 64

op succes of falen van overheidsactoren en op emoties. Bovendien is de toon van het nieuws negatiever dan tien jaar geleden.110 Niettemin concludeert hij op basis van een kwantitatieve studie naar wederkerige invloedsrelaties dat we in Nederland niet in een mediacratie leven omdat het publiek de media volgt, die de politiek weer volgen. Klein-nijenhuis:

‘De media-agenda wordt tot op grote hoogte bepaald door de politieke agenda. De omge-keerde relatie is negatief. De publieke agenda wordt voor een deel bepaald door de media-agenda, zodat indirect de politieke agenda een effect uitoefent op de publieke agenda.’111 Door gebrek aan andere systematisch empirische studies naar de invloed van bericht-geving op de politiek in Nederland, kijken we wederom naar onderzoek uit Amerika.112

Uit politicologisch onderzoek in de Verenigde Staten komt eveneens naar voren dat de feitelijke media-invloed op de inhoud van het politieke beleidsproces zeer beperkt is. Politicoloog Kingdon meent in een studie naar spelers in het politieke beleidsproces dat ondanks alle aannames over media als machtige agenda setters, de aandacht van krant en televisie meestal van te korte duur is om werkelijke invloed uit te oefenen op de politieke agenda en het politieke besluitvormingsproces. ‘The media report what is going on in government, by and large, rather than having an independent effect on governmental agen-das.’ Een journalist die in de studie van Kingdon aan het woord komt zegt: ‘the press has the word’s shortest attention span. We don’t stick to a story for long enough to educate any-body. We move from one crisis to the next.’ 113 Een onderwerp kan door toedoen van media wel kortstondig in de belangstelling komen te staan van overheidactoren, bijvoorbeeld als volksvertegenwoordigers naar aanleiding van de berichtgeving vragen stellen aan verantwoordelijk bestuurders en als gevolg daarvan andere actoren ook hun mening ventileren over de kwestie. Maar die politieke aandacht als gevolg van berichtgeving moet volgens Kingdon en andere Amerikaanse auteurs eerder beschouwd worden als een short-term annoyance dan als onderwerp met grote structurele relevantie.114

110 Kleinnijenhuis 2004. 111 Kleinnijenhuis 2004.

112 Wel zijn deelstudies verricht naar de rol van de media in grote publieke zaken die veel publieke belang-stelling trokken, bijvoorbeeld naar de rol van de media bij de IRT-affaire en de rol van de media bij de