• No results found

Het Critisch Bulletin werd niet door iedereen met open armen ontvangen. Rond de oprichting in 1930 en ook in de jaren daarna ontstonden verschil- lende debatten en polemieken naar aanleiding van de opzet en de koers van het tijdschrift. Critici als Marsman, Greshoff, Du Perron en Ter Braak

99Roel Houwink: Anthonie Donker, Ter zake, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 1933 deel 2, p. 279-280, p. 280.

100Gerard van Eckeren: Het boek van de week (recensie van Anthonie Donker, Schaduw

521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens Processed on: 15-8-2018 Processed on: 15-8-2018 Processed on: 15-8-2018

Processed on: 15-8-2018 PDF page: 189PDF page: 189PDF page: 189PDF page: 189

4.3. ‘JIJ BOUTADEN, IK BULLETINS’ 183

hadden moeite met het voorlichtende en brede karakter van het Critisch

Bulletin. De lancering van het nieuwe tijdschrift leidde ertoe dat zij zich tot

op zekere hoogte van Donker distantieerden.

Donker behoorde net als Houwink tot de naoorlogse schrijversgenera- tie die zich gepresenteerd had in het jongerentijdschrift De Vrije Bladen. Hij onderhield vriendschappelijke contacten met onder meer Marsman, Du Perron en Ter Braak en zijn poëzie en kritieken werden door zijn leeftijdsge- noten uit Vrije Bladen-kringen vrijwel unaniem gewaardeerd.101Du Perron

omschreef hem in 1928 bijvoorbeeld als ‘een van de weinige Nederlandsche jongeren die mij werkelijk sympathiek zijn, door hun werk, en buiten hun werk om.’102 Het was ook Du Perron die bij Greshoff een vaste poëzierubriek voor Donker in Den Gulden Winckel probeerde te bedingen om zo de invloed van de ‘jongeren’ binnen dat tijdschrift te vergroten.103 Veelzeggend voor Donkers positie binnen deze groep is bovendien dat hem gevraagd werd een bundel kritieken uit te brengen in de reeks ‘Standpunten en getuigenissen’ van A.A.M. Stols, naast die van Marsman, Ter Braak, Nijhoff, Greshoff en Du Perron.104Donker werd al met al beschouwd als één van de naar literaire

vernieuwing strevende ‘jongeren’.

Aan het einde van de jaren twintig, vlak voor de oprichting van het Cri-

tisch Bulletin, begonnen er echter twijfels te ontstaan over zijn loyaliteit. In

november 1929 stuurde Marsman hem een brief waarin hij constateerde dat Donker zich in zijn recensies te welwillend opstelde tegenover het realisti- sche proza van de vooroorlogse generatie en tegelijkertijd onvoldoende oog en waardering zou hebben voor de vernieuwingspogingen van de jongeren.105

Marsman verwoordde naar eigen zeggen een breder gedeeld bezwaar; hij zei te spreken namens alle ‘jongere literatoren’. Als vertegenwoordiger van de naoorlogse generatie diende Donker solidair te zijn met zijn leeftijdsgenoten en zich alleen al uit principe te verzetten tegen het werk van oudere schrij-

101Vergelijk: Mout: Donkersloot, Nicolaas Anthony (1902-1965) (zie v. 3, p. 164); Over de vriendschap met Marsman, zie: N.A. Donkersloot: ‘Voorlopige schets der relatie’, in: Vivianne Viguurs/Tanja Vroege: Brieven schrijven, bot en vlot zoals het valt: de brief-

wisseling tussen H. Marsman en N.A. Donkersloot (1925-1939), tussen H. Marsman en H. Donkersloot (1929), en de ‘Voorlopige schets der relatie’ van N.A. Donkersloot: inge- leid, geëditeerd en van commentaar voorzien, (doctoraalscriptie), Utrecht: Rijksuniversi-

teit Utrecht, 1988.

102Brief E. du Perron aan Anthonie Donker, 30 november 1928. Over de (kortdurende) vriendschap met Du Perron, zie: Kees Snoek: E. du Perron: het leven van een smalle

mens, Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 2005, p. 499-503; Anthonie Donker: Voorronde

van een vriendschap. Bij oude brieven van E. du Perron, in: De Nieuwe Stem 1963, p. 653–684

103Zie onder meer: brieven E. du Perron aan Anthonie Donker, 1 mei 1929, 8 mei 1929 en 27 juni 1929.

104Sanders: Standpunten en getuigenissen (zie v. 26, p. 169), p. 50; Zijn bundel De

schichtige pegasus verscheen uiteindelijk in 1932 in deze reeks. Anthonie Donker: De schichtige Pegasus. Critiek der poëzie omstreeks 1930, Brussel: Stols, 1932.

521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens Processed on: 15-8-2018 Processed on: 15-8-2018 Processed on: 15-8-2018

Processed on: 15-8-2018 PDF page: 190PDF page: 190PDF page: 190PDF page: 190

vers. Een verhaal van Marsmans hand – ‘Bill’ in dit geval106– was volgens

Marsman per definitie van groter belang dan het werk van auteurs als A.M. de Jong, Ina Boudier-Bakker of Herman Robbers, zo schreef hij aan Donker:

Goed, ‘Bill’ is nog een begin, voor mij, als je wilt voor ons, maar het is proza, en nieuw proza, en daar moet jij meer van houden dan van Merijntje,107en Boudier [Ina Boudier-Bakker] en de rest. [...] Ik vind het onnatuurlijk, dat je Robbers verdedigt, zooals ik het in die vorm altijd onnatuurlijk van Houwink gevonden heb. Je moet weten waar je sympathie staat; ik schep of scherp niet moedwillig deze antithese, ze is er, en het is goed zoo.108

In zijn brief brengt Marsman dus een rigide onderscheid aan tussen de oudere schrijversgeneratie met haar verouderde proza en de ‘jongeren’ die zouden instaan voor de literaire vernieuwing en daarmee voor de ‘échte’ literatuur. Het gaat hier om een retorisch middel dat in deze periode vaker werd inge- zet in het debat over de romanvernieuwing. Schrijvers als Marsman zetten zich hiermee af tegen het populaire realistische proza, waarvan Robbers en Boudier-Bakker steeds als representanten figureren, en proberen daarmee een positie op te eisen voor de eigen productie en opvattingen. Met zijn open opstelling tegenover de literaire productie brak Donker – en ook Hou- wink – met die code en zette hij zichzelf buitenspel. Kort daarna maakte Marsman zijn bezwaren jegens Donker overigens openbaar in een artikel in de Nieuwe Rotterdamsche Courant.109

Voor Marsman was de oprichting van het Critisch Bulletin een beves- tiging dat Donker de verkeerde weg was ingeslagen. Hij weigerde dan ook zijn medewerking te verlenen aan het nieuwe tijdschrift, ondanks herhaal- delijk aandringen van Donker.110 Hoewel Marsmans reacties op Donkers

uitnodigingen niet bewaard zijn gebleven, ligt het voor de hand waar de schoen wrong: zijn voorkeur ging nog altijd uit naar een exclusief jonge- rentijdschrift waarin voornamelijk het werk uit eigen kring gepubliceerd en besproken werd. Het Critisch Bulletin met zijn brede kritische aandacht en dito medewerkersbestand kon Marsmans goedkeuring dan ook niet wegdra- gen.111 Het was Du Perron die de kwestie enkele maanden later in een brief aan Donker treffend onder woorden bracht:

toch kan ik mij voorstellen wat Marsman en anderen zich zou- den wenschen inplaats [sic] van dit bulletin. N.l. een dergelijke

106‘Bill’ was verschenen in De Vrije Bladen 1929, p. 1-17.

107Verwijzing naar A.M. de Jongs zeer succesvolle, uiteindelijk achtdelige Merijntje Gij-

zen-reeks (1925-1938).

108Brief Hendrik Marsman aan Anthonie Donker, 25 november 1929.

109Hendrik Marsman: Gepromoveerd en bekroond, in: Verzameld werk: poëzie, proza en

critisch proza, (1929), Amsterdam: Querido, 1960, p. 493–496.

110

Vergelijk: brieven Anthonie Donker aan Jan van Tricht, begin december 1929 en 8 of 9 februari 1930.

521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens Processed on: 15-8-2018 Processed on: 15-8-2018 Processed on: 15-8-2018

Processed on: 15-8-2018 PDF page: 191PDF page: 191PDF page: 191PDF page: 191

4.3. ‘JIJ BOUTADEN, IK BULLETINS’ 185

onderneming, maar uitgaande van een bepaalde groep, dus met een heel eigen karakter. Bijv. Marsman, jij, Ter Braak, Den Doolaard, en nog een paar anderen, van ongeveer dezelfden leef- tijd; maar met volkomen afwezigheid van alle Van Loons, oude doktoren Zoo-en-Zoo en Perdecks. Zooiets zou (ook volgens mij) wel aardiger zijn geweest; maar jij wenscht nu blijkbaar deze al- gemeenheid, dus.... [...] Je had dus de keus tusschen een goed kritisch orgaan van een kleine groep jongeren of dit. En je hebt gekozen.112

Du Perron begreep Donkers behoefte aan een ‘eigen (goed) critisch or- gaan’ wel en noemde het Critisch Bulletin een ‘zeer behoorlijk kritisch tijd- schrift’.113 Ook hij gaf evenwel de voorkeur aan een exclusief podium voor

‘jongeren’ boven het in verschillende opzichten brede Critisch Bulletin. Het meningsverschil tussen Marsman en Donker leidde tot een tijdelijke bekoe- ling van hun vriendschap.114

Het was Greshoff die het debat over het Critisch Bulletin op scherp zette. Kort na het verschijnen van het eerste nummer schreef hij een satirisch stuk over het Critisch Bulletin in zijn rubriek ‘Spijkers met koppen’ in Den

Gulden Winckel.115Daarop volgde een polemiek die in verschillende bladen

en brieven gevoerd werd en waarbij later ook Du Perron en Marsman zich aansloten.116Gevoelens van miskenning speelden bij deze negatieve reacties op het Critisch Bulletin ongetwijfeld een rol; Greshoff en Du Perron werden in de eerdergenoemde lijstjes van ‘bevoegde critici’ niet genoemd en waren evenmin benaderd als medewerkers voor het nieuwe tijdschrift. In een brief aan Van Tricht merkt Donker hierover zelf op: ‘Er is in die kritiek [op het Critisch Bulletin] een onmiskenbaar element van nijd, dunkt mij. De heeren voelen zich gepasseerd.’117 Donker was overigens wel degelijk van plan geweest deze twee critici aan zijn tijdschrift te verbinden, maar stuitte daarbij op bezwaren van Van Tricht en besloot er voorlopig vanaf te zien.118 Donkers ideaal van concentratie bood zeker ook ruimte voor ‘subjectieve’ kritiek. Hier botste dus het publieksgerichte, commerciële beleid van de uitgever met het streven van de tijdschriftredacteur om het brede spectrum

112Brief E. du Perron aan Anthonie Donker, ‘Maandag’ (mei/juni 1930).

113Brieven E. du Perron aan Anthonie Donker, begin april 1930 en ‘Maandag’ (mei/juni 1930).

114Donkersloot: ‘Voorlopige schets der relatie’ (zie v. 101, p. 183), p. 132-133. 115Jan Greshoff: De Groote Saneering. Purgon Donkersloot, in: Den Gulden Winckel 1930, p. 4–5.

116Zie over deze polemiek ook: Sanders: Standpunten en getuigenissen (zie v. 26, p. 169), p. 50-53; en: Winkler: Geleerd of niet (zie v. 11, p. 166), p. 131-133.

117Brief Anthonie Donker aan Jan van Tricht, 14 februari 1930. 118

Brieven Anthonie Donker aan Jan van Tricht, 11 oktober 1929, 2 december 1929, 25 december 1929 en brieven Jan van Tricht aan Anthonie Donker, 24 oktober 1929 en 4 januari 1930.

521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens Processed on: 15-8-2018 Processed on: 15-8-2018 Processed on: 15-8-2018

Processed on: 15-8-2018 PDF page: 192PDF page: 192PDF page: 192PDF page: 192

van de kritiek te vertegenwoordigen.119

Toen deze polemiek na vier maanden wat geluwd was trad een periode van relatieve rust in, waarna rond de oprichting van Forum in 1932 de kritiek op het Critisch Bulletin – en voorlichtende media en critici in het algemeen – weer aanzwol. Ook Ter Braak, die Donker aanvankelijk tot zijn medewerkers kon rekenen, mengde zich nu actief in het debat. Hij zegde in augustus 1931, toen de voorbereidingen voor Forum in volle gang waren, zijn medewerking aan het Critisch Bulletin op en schreef daarover aan Donker:

Ik heb altijd met genoegen de stukken geschreven, die je me vroeg; maar ik voel, dat ik voor deze soort dingen niet meer deug. Boekbespreking en voorlichting maakt me ongeveer ziek. Eddy [du Perron] en ik hopen binnenkort iets te beginnen, dat uiteraard een andere basis zal hebben.120

Zoals Ter Braaks woordkeuze en de discussie met Marsman al aangeven, was de centrale kwestie in deze debatten een fundamenteel verschil van mening over de taak en functie van de literatuurkritiek. Waar Donkers kritische programma in het teken stond van kennisoverdracht en voorlichting, ging het deze critici om het bewaken van het literaire peil en het verdedigen van de literatuur tegen de oprukkende commercialisering, nivellering en smaak- vervlakking. De criticus diende daartoe selectief te zijn en rücksichtslos het literaire kaf van het koren te scheiden. Men bepleitte een strenge selectie en een strikte kwaliteitshiërarchie, waarbij alleen de beste werken een (positief) oordeel waard waren. Om die reden hadden deze critici moeite met Donkers open blik op het bredere literaire spectrum. Ter Braak schreef hierover:

Donker [...] schijnt te meenen, dat de criticus zooveel mogelijk kleurige stroomingen in de litteratuur moet bevorderen, om op die wijze een rijk gevarieerd beeld te krijgen [...] Ik zou daaren- tegen een zoo eng mogelijk begrensde, maar zoo intens mogelijk eenzijdige litteratuur willen aanmoedigen [...] waarvoor ik rond- uit en volop in geestdrift zou kunnen geraken.121

Dat Donker volgens Ter Braak ‘met dezelfde intelligentie en ruimheid’ schreef over zulke uiteenlopende literaire figuren als ‘Bierens de Haan, Houwink, Boudier-Bakker, [en] Slauerhoff’ was in dat opzicht typerend.122 Voor Ter

119Du Perron leverde in 1931 één bijdrage aan het tijdschrift; van medewerking op regel- matige basis was bij hem dus geen sprake, zoals Winkler suggereert. Winkler: Geleerd of niet (zie v. 11, p. 166), p. 133.

120Brief Menno ter Braak aan Anthonie Donker 25 augustus 1931. Ter Braak werkte vanaf de eerste jaargang mee aan het Critisch Bulletin. Zijn laatste recensie verscheen in februari 1932.

121Menno ter Braak: Zoolang er hoop is... Over Anthonie Donker, in: De Vrije Bladen 1931, (Het artikel verscheen in licht gewijzigde vorm onder de titel ‘Anthonie Donker, Administrateur’ in Ter Braaks essaybundel Het tweede gezicht (1935)), p. 154–159, p. 157.

521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens Processed on: 15-8-2018 Processed on: 15-8-2018 Processed on: 15-8-2018

Processed on: 15-8-2018 PDF page: 193PDF page: 193PDF page: 193PDF page: 193

4.3. ‘JIJ BOUTADEN, IK BULLETINS’ 187

Braak was dat onbestaanbaar; Bierens de Haan als filosoof van de progressief- liberale burgerij, Houwink als overloper naar de christelijke literatuur, Boudier- Bakker als de belichaming van het verouderde psychologisch-realisme van de na-tachtigers en Slauerhoff als kroonprins van de ‘jongeren’ konden onmoge- lijk een gelijke behandeling krijgen. Donker bracht met zijn brede blik dus onvoldoende (kwaliteits)onderscheid aan binnen het aanbod.

Critici als Greshoff, Ter Braak, Du Perron en Marsman keerden zich tegen de brede literaire voorlichting die het Critisch Bulletin en andere tijd- schriften boden, omdat daarbij concessies zouden worden gedaan aan de (inferieure) smaak van het publiek. Greshoff behoorde overigens zelf niet tot de ‘jongeren’, maar was in de jaren dertig wel nauw betrokken bij Fo-

rum en nam in die zin een tussenpositie in.123Volgens Greshoff zou Donkers initiatief leiden tot ‘standaardiseering’, ‘democratiseering’, ‘nivelleering’ en ‘critische eenheidsworst’.124 Zijn reactie getuigt van een uitermate elitair

perspectief en een diepgewortelde angst voor de democratisering van de cul- tuur en literatuur. Behalve nivellering zou brede publieksvoorlichting ook de commercialisering van de boekenmarkt in de hand werken. Ook boeken van ‘lagere kwaliteit’ konden immers rekenen op een welwillend oordeel van critici met cultuurspreidingsidealen, tot genoegen van de uitgevers. In po- lemieken werd voorlichtende kritiek dan ook vaak in verband gebracht met commercie en handel, zoals ook was gebeurd bij de lancering van Den Gulden

Winckel, zo’n dertig jaar eerder. Het Critisch Bulletin werd door Greshoff

voorgesteld als een ‘filiaal’ van de ‘firma’ van Coster, dat een gestandaar- diseerd product verkocht, namelijk ‘de Stem-mélange van de fa. Coster, Donker en Co.’, die er bij het publiek ‘als natuurboter’ in zou gaan.125Du

Perron merkte op zijn beurt op dat Donker als ‘letterkundig voorlichter’ ‘vele koncessies’ had gedaan aan de ‘winkelstand der literatuur’.126Lezers werden voorgesteld als kritiekloze, maar gewillige consumenten die zich maar al te graag een voorgekauwd smaakoordeel lieten voorschrijven. Donkers oppo- nenten lieten zich over het algemeen neerbuigend, danwel onverschillig uit over het leespubliek. Volgens Greshoff had de criticus helemaal niets met de lezer van doen: ‘wij schrijven alléén, helemaal alleen, voor ons plezier, of voor ons geweten’ en Ter Braak stelde: ‘Iemand, die werkelijk licht zoekt, licht zichzelf wel voor.’127Literaire voorlichting was volgens deze critici ner- gens voor nodig.

Literatuurkritiek was voor hen niet dienstbaar aan de lezer, maar aan

123Vergelijk: Dorleijn e.a. (red.): Kritiek in crisistijd (zie v. 88, p. 26), p. 42; Dorleijn: Grensverkeer in de media (zie v. 104, p. 53), p. 96-100.

124Greshoff: De Groote Saneering (zie v. 115, p. 185), p. 5.

125Idem: Donker en Greshoff zitten elkaar in het haar. Kleine Notitie, in: Den Gulden

Winckel 1930, p. 51–53; idem: De Groote Saneering (zie v. 115, p. 185), p. 5.

126Du Perron: Anthonie Donker als Autoriteit (zie v. 2, p. 164), p. 802. 127

Greshoff: De Groote Saneering (zie v. 115, p. 185), p. 5; Menno ter Braak: De plaats van den dagbladcriticus. Een nieuwjaarsmeditatie, in: Reinaert op reis, (Oorspronkelijk verschenen in Het Vaderland, 7 januari 1934), Amsterdam: A.A. Balkema, 1946, p. 81.

521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens Processed on: 15-8-2018 Processed on: 15-8-2018 Processed on: 15-8-2018

Processed on: 15-8-2018 PDF page: 194PDF page: 194PDF page: 194PDF page: 194

de literatuur zelf. Tegenover Donkers ‘onpartijdige’ benadering wezen Ter Braak en de zijnen op het belang van het persoonlijke, per definitie sub- jectieve oordeel. Juist subjectiviteit en partijdigheid zouden de criticus na- melijk in staat stellen de noodzakelijke schifting aan te brengen binnen de literatuur:

Wie op den criticus vertrouwt als een orakel, vergeet, dat er geen andere critiek bestaat dan die van ‘man tegen man’; objectieve voorlichting is een drogbeeld, waarvan Anthonie Donker droomt. Om te weten, wat de beoordeelde man waard is, moet men óók weten, wat de beoordeelende man waard is; [...] Men eische daarom geen doode onpartijdigheid van den criticus; juist in zijn partijdig oordeel openbaart hij de verhouding, die er tusschen zijn slachtoffer en hemzelf bestaat en aan die verhouding kan de lezer zijn eigen meeningen toetsen.128

Ter Braak en Du Perron verweten Donker dat zijn kritische persoonlijk- heid in zijn boekbesprekingen onvoldoende naar voren kwam en dat hij geen standpunt durfde in te nemen. Dat maakte hem in de ogen van deze critici ‘karakterloos’.129Voor Donker zelf was die ‘karakterloosheid’ juist een voor- waarde voor de onpartijdige kritiek die hij voorstond.130Zijn onpartijdige benadering hield in dat de persoonlijke politieke of religieuze overtuigingen van de criticus bij het kritisch oordeel geen rol speelden. Dat neemt niet weg dat de kritiek ook voor Donker een principieel subjectieve aangelegenheid was, zoals verderop zal blijken. Zelf gebruikte hij het begrip objectiviteit dan ook zelden. Voor zijn criticasters had onpartijdigheid echter een andere betekenis dan voor Donker: onpartijdigheid wordt door hen gelijkgesteld aan objectiviteit. Donkers vermeende streven naar een ‘objectieve’ kritiek is voor hen zeer problematisch, omdat het indruist tegen de principiële, unieke eigenheid van de literatuur, die niet in objectieve termen te beschrijven valt. De waarde van literatuur kan volgens Ter Braak en Du Perron alleen worden bepaald door het subjectieve oordeel van de kenner.

Zoals eerder duidelijk werd, ontstaat er vanaf het einde van de jaren twintig in het kritische debat een sterkere tweedeling tussen ‘objectieve’, voorlichtende vormen van kritiek en ‘subjectieve’ kritiek. In het polemi- sche klimaat in deze periode worden de tegenstellingen scherper aangezet en komen de vertegenwoordigers van deze standpunten in toenemende mate tegenover elkaar te staan. De polemieken rond het Critisch Bulletin zijn hiervan een goed voorbeeld. In de publicaties van beide ‘partijen’ worden

128Ter Braak: De plaats van den dagbladcriticus (zie v. 127, p. 187), p. 81-82. 129Vergelijk: idem: Zoolang er hoop is (zie v. 121, p. 186), p. 157-158; idem: De plaats van den dagbladcriticus (zie v. 127, p. 187), p. 80-82; Du Perron: Anthonie Donker als Autoriteit (zie v. 2, p. 164), p. 806; idem: Panopticum. Afscheid van Kostersloot, in:

Forum 1933, p. 896–899, p. 899.

521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens Processed on: 15-8-2018 Processed on: 15-8-2018 Processed on: 15-8-2018

Processed on: 15-8-2018 PDF page: 195PDF page: 195PDF page: 195PDF page: 195

4.3. ‘JIJ BOUTADEN, IK BULLETINS’ 189

verschillende retorische middelen ingezet om het onderscheid te benadruk- ken.

Eén van de meest markante voorbeelden hiervan houdt direct verband met de generatieretoriek die ik eerder benoemde in relatie tot de literaire productie. In het debat over de literaire kritiek wordt namelijk dezelfde tweedeling opgeroepen. Voorlichting wordt door critici als Marsman en Du Perron – en anderen – steevast in verband gebracht met oudere critici van de vooroorlogse generatie, terwijl de subjectieve, polemische kritiek voorbe- houden zou zijn aan de naoorlogse ‘jongeren’. Jonge critici met een voor- lichtende taakstelling, zoals Donker en Houwink, pasten dus niet goed in dit schema. Donker werd vanwege zijn voorlichtende programma dan ook vaak ingedeeld bij oudere critici als Coster en Ritter.131 Dat had dus niet zozeer

te maken met zijn samenwerking met Costers tijdschrift De Stem, maar met zijn kritische taakopvatting. Het was in de woorden van Ter Braak bovenal

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN