• No results found

DE CRITICUS ALS GIDS: ‘LEZERESSEN EN LEZERS’ 89 stand Door de heldere en aantrekkelijk opbouw van zijn recensies wordt de

Gerard van Eckeren, koopman in literatuur

2.5. DE CRITICUS ALS GIDS: ‘LEZERESSEN EN LEZERS’ 89 stand Door de heldere en aantrekkelijk opbouw van zijn recensies wordt de

lezer uitgenodigd zijn argumentatielijn stap voor stap te volgen. Daaraan dragen de vele herkenbare anekdotes en beschouwingen, en zijn verwijzingen naar de emotionele beleving van het lezen verder bij.

De recensie van Van Hoogstraten-Schoch, Westerbrink-Wirtz en Philips opent bijvoorbeeld met een luchtige en herkenbare uiteenzetting over muzi- kale smaakverschillen, waarmee de interesse van de lezer gewekt wordt. Met enige retorische handigheid weet Van Eckeren in die eerste regels de lezers aan te spreken die zijn voorkeur voor Händel en Mahler delen (‘wij’), zon- der degenen met een lagere culturele ontwikkeling te diskwalificeren. Ook hier richt hij zich in feite dus tot twee groepen lezers, waarbij de eerste ui- teraard de voorkeur heeft. Dat hij zich ook hier als criticus aan de kant van de lezers schaart, wordt verder aangezet door zijn kritiek aan het adres van critici die het werk van Van Hoogstraten-Schoch niet op waarde weten te schatten. Van Eckeren beoordeelt de twee christelijke romans vervol- gens als ‘verdienstelijk’, vanwege de mensenkennis waarover beide auteurs blijken te beschikken. Dat het hier overduidelijk niet om ‘literatuur’ gaat, demonstreert hij als gezegd aan de hand van de bundel van Philips. Daarbij functioneert zijn persoonlijke leeservaring als nastrevenswaardig voorbeeld voor zijn lezers. De lezers worden aangemoedigd net als Van Eckeren zelf (‘ge, als ik’) het boek van Philips ter hand te nemen om het verschil tussen kunst en bellettrie te ervaren. Aan de hand van twee van de verhalen in Phi- lips’ bundel laat Van Eckeren zien hoe de lezer door literatuur anders leert te kijken naar ‘den mensch en zijn omgeving’. Daarbij legt hij de nadruk op de emotionele effecten van het lezen: de indruk die een verhaal kan maken op de lezer en de identificatie met de hoofdpersoon. Philips’ verhaal ‘Het oogenblik’ schetst volgens Van Eckeren bijvoorbeeld een ‘menschenleven [...] dat u niet loslaat, u volgt, en morgen volgt het u nòg’ en over het laatste verhaal in de bundel merkt hij op: ‘ge zijt, een dag van haar leven, die vrouw.’ Door het contrast met de romans van Van Hoogstraten-Schoch en Westerbrink-Wirtz (‘ge bedenkt, nooit Magrietje te zijn geweest, en nooit Ietje!’) demonstreert Van Eckeren hoe literatuur van hogere kwaliteit de lezer tot diepere inzichten en bezinning brengt en daarmee bijdraagt aan diens vorming als mens. Op die manier probeert Van Eckeren zijn lezers als het ware te verlokken tot ander leesgedrag en hun persoonlijke ontwikkeling te stimuleren.

Het didactisch programma, de relatieve methode en de opstelling als gids waren dus constanten in zijn kritische praktijk. Daarnaast is duidelijk gewor- den dat Van Eckeren zich aanpaste aan de verschillende doelgroepen van Ei-

gen Haard en Den Gulden Winckel. Tegelijkertijd was de literair-historische

context waarbinnen hij in de jaren dertig opereerde als gezegd wezenlijk ver- anderd. De groeiende invloed van de naoorlogse schrijversgeneratie had er mede toe geleid dat de nog altijd zeer populaire psychologisch-realistische romans sterk in aanzien waren gedaald. Ook Van Eckeren was al jaren op

521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens Processed on: 15-8-2018 Processed on: 15-8-2018 Processed on: 15-8-2018

Processed on: 15-8-2018 PDF page: 94PDF page: 94PDF page: 94PDF page: 94

dit soort boeken uitgekeken en qua literaire smaak steeds verder van het algemene leespubliek verwijderd geraakt. Tegelijkertijd was het juist deze gewone of ‘gemiddelde’ lezer die Van Eckeren met zijn boekbesprekingen beoogde te bereiken. De vraag rijst hoe Van Eckeren zijn recensiepraktijk in

Eigen Haard in overeenstemming wist te brengen met die veranderde con-

text. Dat wil ik laten zien aan de hand van zijn bespreking van een boek dat niet erg geliefd was bij het grote publiek, maar op grote waardering kon rekenen van de literaire voorhoede en nog altijd tot de canon van de Nederlandse literatuur wordt gerekend: Bint (1934) van F. Bordewijk.281

Ook in een publiekstijdschrift als Eigen Haard werd in de jaren dertig dus aandacht besteed aan literaire werken die nu over het algemeen gelden als ‘hoge’ literatuur. Het is dus niet zo dat bemiddelende kritiek zich beperkte tot literatuur uit het middengebied, zoals soms wordt gesuggereerd.282Dat neemt niet weg dat Van Eckeren in zijn recensie anders met Bint omging dan bijvoorbeeld met het werk van Marianne Philips. Hij richtte zich tot lezers die Blokken en Knorrende beesten hoogstwaarschijnlijk niet hadden gelezen en het was voor hem duidelijk dat zij niet direct zouden warmlopen voor Bint, zo blijkt uit de eerste regels van zijn bespreking:

De gewone romanlezer zal ‘Bint’ allicht een dwaas boekje vinden – in elk geval niet goed weten, wat hij er mee ‘aan’ moet. Toch lijkt mij ‘Bint’ merkwaardig genoeg om er een kroniek aan te wijden.283

Met deze recensie liet Van Eckeren de lezers van Eigen Haard dus kennis- maken met een ander soort literatuur dan zij gewoon waren te lezen.

Van Eckeren vermoedde een zekere scepsis bij zijn lezers ten opzichte van de roman. Om die houding weg te nemen was het in zijn ogen nodig om de lezer van enige achtergrondkennis en duiding te voorzien: ‘men moet daarvan iets kunnen beseffen om ‘Bint’ te begrijpen, het niet dadelijk een dwaas boekje te vinden.’ In het eerste gedeelte van de recensie legt Van Ec- keren aan zijn lezers uit dat de roman een maatschappijkritische boodschap bevat. Bint verzette zich volgens de criticus tegen de ‘standaardgedachten en standaard-gevoelens’ waarmee het leven gevuld was. Dat licht hij toe aan de hand van enkele concrete en herkenbare voorbeelden, zoals de krant die bol staat van clichés, en gevoelens die door iedereen op dezelfde manier be- leefd worden. Door zijn inclusieve gebruik van ‘wij’ benadrukt Van Eckeren dat het gaat om gedeelde, gemeenschappelijke ervaringen: ‘Wij menschen

281Idem: Het boek van de week (recensie van F. Bordewijk, Bint), in: Eigen Haard 1935, p. 422-423. Zie bijlage 2.

282Esther Op de Beek: Wat te doen met de ‘gewone boeken’ in de boekenetalage? Com- plicerende factoren in de bestudering van literaire dagbladkritieken, in: Lars Bernaerts (red.): Breuken en bruggen: moderne Nederlandse literatuur / hedendaagse perspectieven. Gent: Academia Press, 2011, p. 181–194, p. 186.

521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens 521877-L-bw-Keltjens Processed on: 15-8-2018 Processed on: 15-8-2018 Processed on: 15-8-2018

Processed on: 15-8-2018 PDF page: 95PDF page: 95PDF page: 95PDF page: 95

2.5. DE CRITICUS ALS GIDS: ‘LEZERESSEN EN LEZERS’ 91

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN