• No results found

Emissie en verspreiding

Giftige en zeer giftige vloeistoffen worden in sterk wisselende hoeveelheden langs bijna alle daarvoor in aanmerking komende spoorlijnen in Nederland getransporteerd. Gevaarlijke gassen concentreren zich sterk op bepaalde routes. Kenmerkend is dat er vooral ’s avonds en ’s nachts gereden wordt.

Rangeerterreinen verdienen bijzondere aandacht. Deze spooremplacementen vallen wat wet- en regelgeving betreft onder de stationaire inrichtingen (zie Module D Bedrijven en externe vei- ligheid). Voor de omschrijving van gehanteerde risicomaten wordt verwezen naar Module D. De provincies hebben de beschikking over de gegevens van de risico’s van het vervoer van ge- vaarlijke stoffen over de zogenaamde vrije baan, dus buiten de emplacementen. Zij beschikten over IPO-mallen (IPO-Risicoberekeningsmethode of IPORBM), waarmee de risico’s eenvoudig te berekenen waren.

In 2001 is door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat de op IPORBM gebaseerde Risicoat- las Spoor uitgebracht. Deze atlas geeft per spoortraject informatie over de transportstromen, de afstanden van 10-6, 10-7 en 10-8 risicocontouren van het Plaatsgebonden Risico en het Groeps- risico. Deze risicoatlas is gebaseerd op transportgegevens van 1998. De risicoatlas is te down- loaden van de website van Rijkswaterstaat:

www.rijkswaterstaat.nl/dvs/themas/veiligheid/extern/publicaties/index.jsp.

De IPO-rekenmal is vervangen door een nieuwe berekeningsmethodiek, namelijk RBMII. Deze is door AVIV ontwikkeld in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Ook met de- ze rekenmethode is relatief snel het risico langs een transportroute te berekenen. In tegenstel- ling tot IPORBM, dat uitgaat van standaard risicomallen, is RBMII een rekenpakket waarmee de werkelijke situatie beter gemodelleerd kan worden.

Er kunnen bijvoorbeeld verschillende weerstations en bebouwingstypen gekozen worden. Uit een vergelijking van de resultaten van RBMII en IPORBM blijkt over het algemeen dat met RBMII lagere risico’s worden berekend. Dit wordt veroorzaakt door aanpassingen in de onder- liggende modellen en scenario’s (zie www.rws.nl).

De resultaten van RBMII zijn ook vergeleken met die van Safeti 6.21, het rekenpakket dat ge- bruikt wordt voor de risicoberekeningen bij inrichtingen. Voor brandbare en (zeer) toxische gas- sen zijn de berekende risico’s vergelijkbaar. Voor brandbare vloeistoffen berekent RBMII iets hogere en voor (zeer) toxische vloeistoffen lagere risico’s.

Er is nog geen nieuwe Risicoatlas Spoor gemaakt met behulp van RBMII.

De Handreiking voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (1998) geeft aan dat voor de Plaatsge- bonden Risicocontour van 10-6 de maximale afstand 50 meter is. Tot 200 meter kan het Groeps- risico overschreden worden.

Uit de Risicoatlas blijkt, dat op 21 spoortrajecten in Nederland het PR van 10-6 op 10 meter af- stand wordt overschreden. Bij 11 woonkernen wordt de oriëntatiewaarde van het Groepsrisico overschreden.

Voor binnenstedelijke risicovolle emplacementen zijn in het project Plan van Aanpak Goederen Emplacementen (PAGE) onder meer gedetailleerde risico-analyses gemaakt. Hierbij is gelet op de aard en omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de procesvoering op het empla- cement. Hieruit kwam naar voren dat bij nieuwbouw geen overschrijding van het Plaatsgebon- den Risico van 10-6 te verwachten is. Het Groepsrisico kan wel bij nieuwbouw binnen een zone van 300 meter een overschrijding opleveren. Bij dergelijke nieuwbouw kan met de Circulaire Risicobenadering voor NS-goederenemplacementen een inschatting van het Groepsrisico wor- den verkregen.

Vooral het Groepsrisico levert grote knelpunten op. Binnen PAGE gaat hierbij vooral de aan- dacht naar de emplacementen in Almelo, Sas van Gent en Sittard. Via de 1e tranche wijzigin- gen van het Revi (medio 2007) zijn 35 spoorwegemplacementen binnen de werkingskracht van het Bevi gekomen. Deze emplacementen dienen dan ook aan de gestelde voorwaarden in het Bevi te voldoen.

Een belangrijke wijziging voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor kan het wette- lijk vastleggen van een basisnet van transportroutes van gevaarlijke stoffen zijn. In dit basisnet wordt voor alle hoofdverbindingen over de weg, het water en het spoor vastgelegd welk vervoer mag plaatsvinden en hoe de ruimte er om heen kan worden gebruikt (zoals voor wonen, werken en natuur).

Het Basisnet bestaat uit drie kaarten waarop bestaande spoor-, vaar- en rijkswegen onderver- deeld zijn in drie categorieën routes. Dit zijn de routes waar er geen beperkingen voor het ver- voer van gevaarlijke stoffen, maar wel ruimtelijke beperkingen gelden, routes waar zowel beperkingen voor het vervoer als voor de ruimtelijke ontwikkeling gelden en routes waar alleen beperkingen voor het vervoer zijn.

De kaarten specificeren de ‘gebruiksruimte’ en de ‘veiligheidszone’. De gebruiksruimte geeft aan welk vervoer van (categorieën) gevaarlijk stoffen op een bepaalde route mag plaatsvinden. Binnen de veiligheidszones mogen gemeenten geen kwetsbare objecten plaatsen. Gebruiks- ruimtes en veiligheidzones worden in principe eenmalig vastgelegd.

De Basiskaarten zullen in 2009 vastgelegd worden in afzonderlijke ministeriele regelingen op basis van de Wet Vervoer gevaarlijke stoffen. De Basisnetkaarten zullen de huidige Risicoatlas- sen gaan vervangen (VNG, 2008).

De risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor worden ook opgenomen in het Risico Register Gevaarlijke Stoffen (RRGS). Op de risicokaarten zijn echter geen risicoafstan- den aangegeven.

De Effectwijzer geeft de volgende effectstralen voor transport van gevaarlijke stoffen per spoor (BZK, 1997):

Zeer giftig gas, vooral chloor 5000 m. Giftig gas, vooral ammoniak 3000 m. Zeer giftige vloeistof 1000 m.

Giftige vloeistof 500 m.

Brandbaar gas, vooral LPG 300 m.

Anders dan vaak gedacht wordt geeft niet het vervoer van LPG, maar dat van chloor en ammo- niak de grootste effectafstanden. In een door het Rijk en Akzo Nobel gesloten convenant werd afgesproken het structureel transport van chloor door Nederland te stoppen. In 2006 reed de laatste chloortrein van Akzo Nobel. Het is incidenteel nog wel mogelijk dat er in Nederland een chloortrein rijdt.

Voor railverkeer zijn vooral brongerichte en beschermende maatregelen van belang voor het verlagen van de risico's. Snelheidsvermindering van de treinen heeft bijvoorbeeld een grote invloed op de ligging van de risicocontouren. Het effect van overkapping of ondertunneling is nog onduidelijk en is vaak vanwege 'interne' veiligheid en hulpverlening problematisch. Afhan- kelijk van de aard van de risico's kan afscherming en de bouwwijze van omringende woningen, een meestal geringe, invloed hebben. Bij brandgevaar kan bijvoorbeeld een aarden wal of blin- de gevel risico's verminderen. De effecten van een dergelijke afschermende werking worden niet standaard in de berekeningen van Plaatsgebonden Risico's meegenomen. Deze zijn wel redelijk eenvoudig in de berekeningen op te nemen. Bij het risico op gifwolken is het van belang dat eventueel aanwezige mechanische ventilatiesystemen uitgezet kunnen worden. Bij explo- siegevaar hebben bouwtechnische maatregelen weinig effect.

Gezondheidskundige beoordeling

Het beleid en de normstelling voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in de Nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en nader uitgewerkt in de in 2004 verschenen Cir- culaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Ministerie van Verkeer en Waterstaat). De in deze circulaire opgenomen normstelling is nog niet wettelijk verankerd. Er zal nog bepaald worden of een wettelijke verankering noodzakelijk is.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt een grenswaarde voor het Plaatsgebonden Risico van 10-6 voor nieuwe en 10-5 voor bestaande situaties, met voor de laatste de aantekening dat sanering gewenst is. Er wordt voor nieuwe situaties onderscheid gemaakt in kwetsbare (wonin- gen, onderwijs-, gezondheid- en kindercentra) en beperkt kwetsbare objecten (zoals kantoren, sport-, recreatievoorzieningen, stadions en theaters). Voor kwetsbare objecten is een PR van 10-6 voor nieuwe situaties een grenswaarde, voor beperkt kwetsbare objecten is dit risiconiveau een richtwaarde.

Het Groepsrisico wordt voor vervoer uitgedrukt per routelengte. Aangezien gekozen is om het Groepsrisico uit te drukken per kilometer route verschilt de normlijn van die voor bedrijven:

Kans van 10-4/jaar op 10 slachtoffers per km route Kans van 10-6/jaar op 100 slachtoffers per km route

Kans van 10-8/jaar op 1000 slachtoffers per km route enzovoort

Voor emplacementen geldt de normlijn voor bedrijven (zie Module D Bedrijven en externe vei- ligheid).

Het Groepsrisico levert meer en grotere knelpunten op, vooral langs de spoorlijnen van Vlissin- gen en Rotterdam via Breda naar Venlo en bij een groot aantal binnenstedelijke emplacemen- ten.

In weerwil van de heersende opinie levert het transport van ammoniak en (voorheen) chloor geen knelpunten. De grootste ruimtelijke knelpunten worden veroorzaakt door het transport van brandbare gassen, voornamelijk LPG.

Bij veranderingen in de lokale situatie (bijvoorbeeld woningbouw) zijn er opnieuw berekeningen van Groepsrisico’s nodig. Provincies en grote gemeenten beschikken hiervoor over de eenvou- dig te hanteren rekenmethode RBMII.

Voor emplacementen wordt geschat dat de maximale bevolkingsdichtheid in een zone van 200 meter rond het emplacement gemiddeld 35 personen/ha zou moeten bedragen om het Groeps- risico niet te overschrijden.

Een schatting van maximale dichtheden langs de spoorlijn (vrije baan) is sterk afhankelijk van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de spoorlijn Vlissingen (Sloehaven) - Venlo, wordt ge- schat dat in een zone van 400 meter aan weerszijden van het spoor de maximale dichtheid 30 personen/ha is.

GES-score

Voor GES zal uitgegaan worden van dezelfde indeling en scores als bij de beoordeling van de externe veiligheid bij bedrijven en wegverkeer:

Plaatsgebonden Risico Overschrijding Oriëntatie-

waarde Groepsrisico GES-score < 10-8 nee 0 10-8 – 10-7 nee 2 10-7 – 10-6 nee 4 > 10-6 ja 6

Is de ligging van het Plaatsgebonden Risico van 10-7 niet bekend, dan wordt bij een risico tus- sen 10-8 en 10-6 een GES-score van 3 toegekend.