• No results found

Gezondheidskundige beoordeling van stank van intensieve veehou derijen

In de regelgeving voor geurhinder van intensieve veehouderij stond de mestvarkeneenheid (m.v.e.) centraal. Deze eenheid vertegenwoordigde de geuruitstoot van één vleesvarkenplaats in het conventionele huisvestingssysteem met (deels) roostervloer. Voor de andere diercatego- rieën bestonden omrekeningsfactoren. De m.v.e. en de omrekeningsfactoren waren bij hun in- troductie gebaseerd op de toenmalige praktische ervaringen en kennis van geuremissie en zijn later in beperkte mate onderbouwd door geuremissiemetingen. De afstandsgrafiek gaf benodig- de afstanden aan waarop de geurbelasting aanvaardbaar werd geacht. Hinderonderzoeken zo- als een TLO zijn nauwelijks uitgevoerd.

Ter voorbereiding van de begin 2007 van kracht geworden nieuwe stankwet, die niet op mest- varkeneenheden en stankcirkels maar op geurhinder en geurconcentraties gebaseerd is, voer- de PRA in 1999 het onderzoek uit naar de geurhinder van stallen van intensieve veehouderij (PRA, 2001). Bij een groot aantal varkensbedrijven werd met behulp van de emissiekengetallen en het LTFD-model de geuremissie en geurimmissie op verschillende afstanden van het bedrijf bepaald. De bedrijven werden zoveel mogelijk verspreid over Nederland, over de vier ‘oude’ omgevingscategorieën en over concentratie/niet-concentratiegebieden gekozen. Deze gebie- den werden gekozen omdat in de nieuwe wet hiernaar waarschijnlijk onderscheid gemaakt zou worden. Met behulp van TLO’s bij circa 2.300 mensen werd het percentage hinder en ernstige hinder bepaald.

Er was een sterk verband tussen de geurconcentratie (P98) en het percentage gehinderden. Ook het percentage ernstige hinder nam toe met de geurconcentratie. Vergeleken met de industrie was het percentage ernstige hinder laag in verhouding tot het percentage hinder. Dit lage percentage kan deels verklaard worden doordat er over het algemeen te weinig mensen dicht op het bedrijf wonen en dus hogere geurconcentraties ondervinden om een betrouwbaar TLO uit te kunnen voeren.

Verwacht was dat in de bebouwde kom, omgevingscategorie I, de meeste hinder bij vergelijkba- re geurconcentratie op zou treden. Er was echter geen significant verschil in hinderbeleving tussen de verschillende omgevingscategorieën. Wel waren mensen in concentratiegebieden minder gehinderd dan mensen in niet-concentratiegebieden. In concentratiegebieden waren agrariërs minder gehinderd dan niet-agrariërs.

PRA (2007) schatte de hinder voor concentratie en niet-concentratiegebieden. Voor niet-concentratiegebieden was deze als volgt:

e(-2,99 + 0,83 * lnC98)

H (%) = 100 * 1 + e (-2,99 + 0,83 * lnC98) H = hinder

C98 = 98-percentiel geurconcentratie bepaald met het LTFD-model

Het LTFD-model is inmiddels vervangen door het Nieuw Nationaal Model (NNM). Er zijn ver- schillen tussen berekeningsresultaten van beide modellen. De verschilfactor is geen vaste waarde, maar afhankelijk van broneigenschappen, zoals emissiehoogte en uittredesnelheid, en van omgevingskenmerken, vooral de ruwheid (aantal en hoogte van obstakels).

PRA stelde in het gebied van het in 2001 gerapporteerde geurhinderonderzoek verschilfactoren vast tussen het LTFD-model en het op het NNM gebaseerde V-Stacks van de KEMA (PRA, 2007). Deze verschilfactor werd voor concentratiegebieden en voor niet-concentratiegebieden bepaald. De indeling in deze gebieden is gebaseerd op de ammoniakemissies door de land- bouw in dat gebied (meer of minder dan 150 ton NH3 per 25 km2). Vooral door een verschil in ruwheid van concentratie- en niet-concentratiegebieden zijn de verschilfactoren tussen het LTFD-model en het NNM voor deze gebieden niet gelijk. Het NNM gaf gemiddeld voor concen- tratiegebieden een 1,16 maal hogere en voor niet-concentratiegebieden een 1,28 maal hogere geurconcentratie dan het LTFD-model.

De geurconcentratie werd uitgedrukt in de recent vastgestelde Europese geurmaat ‘odour units’ per m3 (ouE/m3). Tussen deze twee geureenheden geldt een vaste verhouding van 1 ouE/m3 = 2 ge/m3.

De verschilfactor tussen het NNM (uitgedrukt in P98 ouE/m3) en het LTFD-model (in P98 ge/m3) was gemiddeld:

voor niet-concentratiegebieden: NNM (ouE/m3) = 1,28/2 = 0,64 LTFD (ge/m3) voor concentratiegebieden: NNM (ouE/m3) = 1,16/2 = 0,58 LTFD (ge/m3) Voor niet-concentratiegebieden betekent dit het volgende:

Categorie Geurconcentratie (P98) Hinder (%) Ernstige hinder (%)* LTFD ge/m3 NNM (VStacks) ouE/m 3 1 1 5 3 2 11 5 3 16 I 7 5 20 3 II 10 6 25 5 III 20 13 38 8 30 19 46 IV 46 29 54** 17**

* Alleen bij de geurconcentraties behorende bij de vier ‘oude’ omgevingscategorieën is het percentage ernstige hinder bepaald

** Geëxtrapoleerd

Voor niet-agrariërs in concentratiegebieden was de relatie tussen de geurconcentratie en de hinder als volgt:

e(-3,74 + 0,83 * lnC98)

H (%) = 100 * 1 + e (-3,74 + 0,83 * lnC98) H = hinder

C98 = 98-percentiel geurconcentratie bepaald met het LTFD-model

Voor niet-agrariërs in concentratiegebieden houdt dit het volgende in:

Categorie Geurconcentratie (P98) Hinder (%) Ernstige hinder (%)* LTFD ge/m3 NNM (VStacks) ouE/m 3 1 1 2 3 2 6 5 3 8 I 7 4 11 2 II 10 6 14 2 III 20 12 22 4 30 17 29 IV 46 27 36** 8**

* Alleen bij de geurconcentraties behorende bij de vier ‘oude’ omgevingscategorieën is het percentage ernstige hinder bepaald

** Geëxtrapoleerd

Zoals bij industriële bedrijven is vermeld, is naast de geurbelasting een groot aantal andere fac- toren in meer of mindere mate van invloed op de mate van ervaren hinder. Lokaal kunnen deze factoren tot grote afwijkingen van de bovengenoemde relaties tussen de geurconcentratie en het percentage (ernstige) hinder leiden.

De Wet Geurhinder en veehouderij is begin 2007 van kracht geworden. De wet beperkt zich tot de geur die vrijkomt als gevolg van het houden van dieren in dierenverblijven.

In de wet worden normen gegeven op basis van geurconcentraties.

Hierbij wordt onderscheid gemaakt in concentratie- en niet-concentratiegebieden en in binnen en buiten de bebouwde kom.

In Bijlage 4 van de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is aangegeven wel- ke gemeenten tot de concentratiegebieden behoren.

De geurbelasting is uitgedrukt in Europese odour units per m3 (P98). Zoals vermeld is er een vaste verhouding met geureenheden van 1 ouE/m3 = 2 ge/m3.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken over de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Hiervoor is wel een bandbreedte vastgesteld.

De hoogst toegestane geurbelastingen ter plaatse van geurgevoelige objecten en de band- breedtes zijn als volgt:

In een concentratiegebied

binnen bebouwde kom: 3,0 ouE/m3 0,1 – 14,0 ouE/m3 buiten bebouwde kom: 14,0 ouE/m3 3,0 – 35,0 ouE/m3 Buiten een concentratiegebied

binnen bebouwde kom: 2,0 ouE/m3 0,1 – 8,0 ouE/m3 buiten de bebouwde kom: 8,0 ouE/m3 2,0 – 20,0 ouE/m3

Voor dieren waar geen geuremissiefactor voor is vastgesteld dient een afstand binnen de be- bouwde kom van tenminste 100 meter en buiten de bebouwde kom van tenminste 50 meter aangehouden te worden. Voor pelsdieren, waarvoor ook geen geuremissiefactoren zijn vastge- steld, zijn in de Regeling Geurhinder Veehouderij 2006 minimumafstanden gegeven die wel ge- koppeld zijn aan de omvang van het veebestand (zie bij Emissie en verspreiding van deze module). Vanwege de aanzienlijke geurhinder wordt verwacht niet te kunnen volstaan met een minimumafstand van vijftig of honderd meter.

De gemeenteraad is bevoegd om van deze afstanden af te wijken (met als ondergrens deze te halveren).

Bij het bepalen of afgeweken wordt van de ten hoogste toegestane geurbelastingen of minimaal te hanteren afstanden moet de gemeenteraad een aantal aspecten betrekken:

a. de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied; b. het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging, en

c. de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu. Als afgeweken wordt dan betrekt de gemeenteraad tevens:

a. de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied, of b. de afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder.

Volgens de Handreiking Wgv biedt dit laatste criterium de mogelijkheid om voor andere dier- categorieën dan varkens uit te gaan van een afwijkende relatie tussen geurbelasting en geur- hinder als hier meer informatie over komt. De algemeen geldende relatie tussen geurbelasting en geurhinder is namelijk vastgesteld voor varkens door PRA (PRA, 2001). Mogelijk wordt ook voor varkens op den duur de relatie tussen geurbelasting en hinder opnieuw onderzocht en zonodig bijgesteld.

Dit criterium is niet bedoeld om lokaal vast te stellen, dat er bijvoorbeeld meer of minder hin- der wordt ervaren dan blijkt uit de algemene dosis-effect relatie. Volgens de handreiking kan een dergelijk eenmalig onderzoek voor een specifieke situatie in een specifiek gebied niet lei- den tot het toepassen van een afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder. Een af- wijkende relatie mag alleen toegepast worden als uit landelijk onderzoek blijkt dat de

algemene relatie bijgesteld moet worden.

Onder toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering kan het gemeentebestuur voor (delen van) die gebieden vervolgens een beschermingsniveau vaststellen dat de grenzen van de bandbreedte overschrijdt.

De Wgv schrijft dus voor dat de geurbelasting door een veehouderij op een geurgevoelig object bepaalde waarden niet mag overschrijden. Voor de mate van geurhínder geeft de wet geen waarden of bandbreedten. De gemeenteraad kan beoordelen of de geurhinder past bij de doel- stellingen voor het gebied en of de mate van geurhinder acceptabel wordt geacht.

In Bijlage 6 van de Handreiking Wgv is hiervoor een tabel gegeven met de geurconcentratie, zoals die berekend wordt door V-Stacks (P98 ouE/m3), en bijbehorend percentage gehinderden voor concentratie- en niet-concentratiegebieden. Deze tabel is gebaseerd op de relaties die door PRA zijn vastgesteld (PRA, 2007).

Het geschatte percentage hinder bij de toegestane waarden in de Wgv is als volgt:

Maximaal toe- gestane geur-

belasting ouE/m3

% Hinder Maximum van

de toegestane bandbreedte

ouE/m3

% Hinder

Concentratiegebied

binnen bebouwde kom 3,0 8 14,0 25

buiten bebouwde kom 14,0 25 35,0 41*

Niet-concentratiegebied

binnen bebouwde kom 2,0 11 8,0 29

buiten bebouwde kom 8,0 29 20,0 46

*: Geëxtrapoleerd

In Bijlage 7 van de Handreiking Wgv wordt enige achtergrondinformatie gegeven die de ge- meenteraad behulpzaam kan zijn bij het bepalen van het acceptabele hinderniveau.

GES-score

Industriële bedrijven

De gezondheidskundige beoordeling zal in eerste instantie gericht moeten zijn op in de omge- ving van het bedrijf vastgestelde hinder. Het is niet eenvoudig deze hinder in te delen in scores. Welke hinder is aanvaardbaar? Allereerst moet een bovengrens, een MTR, bepaald worden. Hieruit volgt de verdere onderverdeling.

De bovengrens wordt gebaseerd op de oude bovengrens van 10 ge/m3.

Deze bovengrens krijgt een GES-score van 6, omdat deze grens als een soort MTR wordt be- schouwd. Het MTR van stank is niet te vergelijken met het MTR van toxische stoffen. Toch wordt bij stank bij overschrijding van deze bovengrens gekozen voor een score 6, om tot uit- drukking te brengen dat stank wel degelijk een gezondheidsprobleem is en dat erg hoge geur- belastingen ontoelaatbaar worden geacht. Daarom wordt bij een overschrijding van deze bovengrens of 10% ernstig gehinderden de score van 6 toegekend.

Ook wordt bij de indeling deels aangehaakt bij het streven van de overheid om maximaal 12% gehinderden en geen ernstig gehinderden te hebben. Wordt dit niet gehaald dan wordt een GES-score van 4 toegekend.

De indeling in GES-scores, waarbij de geurconcentraties en percentage ernstig gehinderden aan elkaar gekoppeld zijn via de algemene dosis-responsrelatie, ziet er dan als volgt uit:

Hinder (%) Ernstige hinder (%) Geurconcentratie P98 (ge/m3) GES-score 0 0 0 0 0 – 5 0 0 – 1 1 5 – 12 0 – 3 1 – 3 3 12 – 25 3 – 10 3 – 10 4 ≥ 25 ≥ 10 ≥ 10 6

Allereerst wordt getoetst aan hinder en ernstige hinder. De hoogste score wordt genomen. Pas als er geen gegevens zijn over (ernstige) hinder wordt er getoetst aan de geurconcentratie. Voor de bedrijfstakken die genoemd zijn in de Bijzondere Regelingen wordt dezelfde indeling gehanteerd. Deze is echter gebaseerd op de in de NeR genoemde dosis-responsrelatie:

Bedrijfstak Geurconcentratie P98 (ge/m3)* GES-score

Alle 0 0 Alle 0 – 1 1 Diervoederbedrijven 1 – 2 ge/m3 of ≥ 2 ge/m3 of 0,7 – 1,4 ouE/m3 ≥ 1,4 ouE/m3 4 6 Bierbrouwerijen 1 – 3 4 Compostering groenafval ≥ 3 6 Rioolwaterzuivering Slachterijen Groenvoerdrogerijen 1 – 5 4 Vleeswarenbedrijven ≥ 5 6 GFT-compostering 1 – 6 ≥ 6 4 6 Geur- smaakstoffenindustrie 1 – 7 4 Koffiebranderijen ≥ 7 6 Asfaltmenginstallaties 1 – 10 4 Beschuit- en banketindustrie ≥ 10 6 Grote bakkerijen * 2 ge/m3 = 1 ouE/m3

Voor een bedrijf waarvoor geen bijzondere regeling is opgesteld en geen relatie tussen geurbe- lasting en (ernstige) hinder bekend is, maar wel een hedonische waarde is bepaald, wordt voor een indeling van GES-scores uitgegaan van de hedonische waarde. Een GES-score van 6 wordt dan toegekend aan de geurconcentratie waarbij de hedonische waarde -2 is, omdat bij die hedonische waarde ernstige hinder wordt verwacht.

De GES-score indeling ziet er dan als volgt uit:

Geurconcentratie (P98) met hedonische waarde GES-score 0 tot -0,5 1 -0,5 tot -1 3 -1 tot -2 4 ≤ -2 6

Is er voor een bedrijf geen hinderonderzoek gedaan, geen bijzondere regeling in de NeR opge- nomen en geen hedonische waarde bekend dan wordt de indeling van GES-scores op de al- gemene relatie tussen geurbelasting en hinder gebaseerd. Deze ziet er dan als volgt uit.

Bedrijfstak Geurconcentratie P98 (ge/m3)* GES-score

Overige bedrijfstakken 0 0

0 – 1 1

1 – 10 4

≥ 10 6

Intensieve veehouderijen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) maakt bij de normstelling onderscheid in concentra- tiegebieden en bebouwde kom. De GES-methode maakt bij de indeling van GES-scores geen onderscheid in gebieden. Zo wordt bijvoorbeeld voor geluid van wegverkeer eenzelfde indeling gehanteerd ongeacht of het een gebied betreft in de binnenstad van een grote stad of een bui- tengebied. Ook voor de stank van industriële bronnen wordt bij de beoordeling geen onder- scheid gemaakt in gebieden. Op deze wijze kan de blootstelling, in dit geval de geurbelasting, in verschillende gebieden met elkaar vergeleken worden. De GES-methode is immers een scree- ningsinstrument. Nadat de blootstelling met behulp van de GES-methode in beeld is gebracht en bijvoorbeeld gebieden of planvarianten met elkaar vergeleken zijn, kan een nadere afweging plaats vinden. Dit kan door lokale aspecten er bij te betrekken, zoals bijvoorbeeld dat er wellicht minder óf meer wordt ervaren dan volgens een algemene dosis-effectrelatie verwacht wordt. De GES-scores zijn gebaseerd op het percentage (ernstig) gehinderden in niet-

concentratiegebieden. In deze gebieden is het percentage (ernstig) gehinderden hoger dan in concentratiegebieden bij gelijke geurconcentraties. Er wordt daarmee gekozen voor de dosis- effectrelatie, die relatief de hoogste hinderpercentages geeft.

In vergelijking met industriële bedrijven is het percentage ernstige hinder door geur van inten- sieve veehouderijen bij 10 ge/m3 (LTFD-model) of 6 ouE/m3 (NNM; V-Stacks) een factor 2 lager. Het percentage hinder en de geurconcentratie van 10 ge/m3 in niet-concentratiegebieden ko- men echter goed overeen met de niveaus, waarbij voor de stank van industriële bedrijven een GES-score van 6 is toegewezen. De hierbij behorende geurconcentratie van 6 ouE/m3 is onge- veer het gemiddelde van de hoogst toegestane waarden uit de Wgv voor de vier gebieden en valt binnen alle bandbreedten.

Voor pelsdieren waren in de Richtlijn 1996 afstanden voor de vier omgevingscategorieën gege- ven, in de Regeling geurhinder veehouderij (2007) worden alleen de afstanden voor binnen en buiten de bebouwde kom gegeven. Deze gebieden komen overeen met de ‘oude’ omgevings- categorieën I en III. In het onderzoek van PRA is geschat dat de geurconcentratie op de bij de- ze categorieën behorende afstanden respectievelijk 7 en 20 ge/m3 is. Aangezien voor

intensieve veehouderijen met dieren waarvoor een geuremissiefactor bekend is een GES-score van 6 toegekend wordt aan 10 ge/m3, dit is de geurconcentratie behorende bij de ‘oude’ omge- vingscategorie II, wordt hiervoor ook voor pelsdieren gekozen.

De afstanden zijn dan als volgt: Aantal ouder nertsen* Afstanden (m) Categorie I Categorie II <1.000 175 150 1.000 - 1.500 200 175 1.500 - 3.000 225 200 3.000 - 6.000 250 225 6.000 - 9.000 275 250 > 9.000 > 275** > 250**

* Voor bedrijven waar vossen of zowel nertsen als vossen voorkomen worden 15 nertsen gelijk gesteld aan 10 vossen ouderdieren.

** Voor elke extra 3.000 fokteven boven 9.000 fokteven wordt de afstand met 25 meter extra vergroot.

Voor intensieve veehouderijen, inclusief pelsdieren, leidt dit tot de volgende GES-scores:

Hinder (%) Ernstige hinder (%) Geur concentratie (P98 ge/m3) LTFD Geur concentratie (P98 ouE/m3) NNM (VStacks) Pelsdieren afstanden (m) GES-score 0 0 0 0 ≥ Afstand categorie I 0 0 – 5 0 0 – 1 0 – 1 1 5 – 20 0 – 3 1 – 7 1 – 5 3 20 – 25 3 – 5 7 – 10 5 – 6 Afstand categorie II – Afstand categorie I 4 ≥ 25 ≥ 5 ≥10 ≥ 6 ≤ Afstand categorie II 6