• No results found

Emissie en verspreiding

Tijdens de productie, opslag, verwerking en het transport van gevaarlijke stoffen kunnen zich ongevallen voordoen. Hierdoor kan brand of een explosie ontstaan of kunnen er toxische stof- fen vrijkomen.

Het gaat om de volgende soort bedrijven:

 Grotere chemische bedrijven.

 Raffinaderijen.

 Bedrijven met op- en overslag van gevaarlijke stoffen, zoals ammoniakkoelinstallaties, SO2- tanks, LPG-tankstations, bestrijdingsmiddelenopslag, verfmagazijnen en vuurwerkopslag.

 Spoorwegemplacementen, waar gevaarlijke stoffen worden gerangeerd, overlaadstations en ‘railservice-centra’.

 Transport- en distributiebedrijven.

 Bedrijven waar stofexplosies mogelijk zijn (graansilo’s).

Externe veiligheid wordt uitgedrukt in de kans dat ongevallen zich voordoen en de omvang van de gevolgen. De omvang van de gevolgen wordt meestal uitgedrukt in een overlijdensrisico. Het Plaatsgebonden Risico is de kans dat op een bepaalde plek buiten de inrichting een dode- lijk slachtoffer valt. Dit combineert dus de kans dat er een ongeval optreedt, bijv. 10-4/jaar, met de kans op overlijden op een bepaalde plek, bijv. 1% oftewel 10-2. Het PR is dan 10-4 x 10-2 = 10-6/jaar. Op basis van het Plaatsgebonden Risico zijn contouren te tekenen rond de inrichting. Deze risicocontouren verbinden plekken met gelijk risico.

Het Groepsrisico (GR) beschrijft de kans op een ongeval en geeft het aantal dodelijke slachtof- fers aan. Het geeft dus niet de kans op overlijden op een bepaalde plaats aan, maar houdt re- kening met de verdeling en de dichtheid van aanwezige bevolking rond de inrichting. Dit Groepsrisico wordt uitgedrukt in twee getallen.

Ten eerste is dat de kans dat er een ongeval optreedt, bijv. 10-4.

Ten tweede is dit het aantal dodelijke slachtoffers dat minimaal te betreuren valt. Dit is dus het overlijdensrisico vermenigvuldigd met het aantal aanwezigen. Is het overlijdensrisico bijvoor- beeld 10-2 en zijn er bijvoorbeeld 1000 mensen aanwezig, dan is het aantal slachtoffers 10-2 x 1000 = 10.

Het Groepsrisico is dan een kans van 10-4 op 10 slachtoffers.

Zo zijn er rond de inrichting allerlei Groepsrisico’s te berekenen: bijvoorbeeld de kans dat er 100 en de kans dat er 1000 slachtoffers zullen vallen. Deze Groepsrisico’s zijn niet op een kaart aan te geven, omdat deze immers niet voor een bepaalde plaats bepaald worden, maar voor het hele gebied rond de inrichting. Contourlijnen zijn dus ook niet in te tekenen op een plattegrond. De berekende Groepsrisico’s worden weergegeven in een grafiek, de F/N curve, waarbij op de Y-as de kans aangegeven wordt en op de X-as het aantal slachtoffers.

Het Plaatsgebonden Risico is afhankelijk van de bron en bijvoorbeeld weersomstandigheden, maar onafhankelijk van het aantal aanwezigen rond het bedrijf. Bij de bouw van extra woningen verandert het Plaatsgebonden Risico niet. Het Groepsrisico is wel afhankelijk van het aantal mensen dat rond de inrichting aanwezig is. Als er woningen rond het bedrijf worden bijgebouwd neemt het Groepsrisico toe.

Om het risicogebied van een bedrijf aan te geven worden ook letaliteitsgrenzen gehanteerd. Als effectafstand geldt bijvoorbeeld de afstand met een letaliteitsgrens van 50%. Dit is de afstand waarop het overlijdensrisico 50%, oftewel 0,5, is. De 1%-letaliteitsgrens wordt gehanteerd als de grens van het invloedgebied van de betrokken inrichting. Deze afstanden geven dus aan tot hoever de invloed van het bedrijf reikt àls zich een ongeval voordoet. De kans dat een ongeval optreedt is niet verdisconteerd. De effectstraal geeft dus geen Plaatsgebonden Risico of

Groepsrisico weer. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen is bepaald dat als een Groepsri- sico wordt berekend dit voor het invloedsgebied moet worden bepaald.

Het in 2004 in werking getreden Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) en de ministeriële regeling “Regeling externe veiligheid inrichtingen” (Revi) leggen veiligheidsnormen op aan be- drijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO) vallen, LPG- tankstations, opslagplaatsen, ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen.

Of een bedrijf onder het BRZO valt kan bepaald worden aan de hand van een in het BRZO van 1999 opgenomen lijst met gevaarlijke stoffen en de in de inrichting minimaal aanwezige hoe- veelheid van die stoffen.

De meest risicovolle bedrijven, de zogenaamde SEVESO-bedrijven, zijn verplicht een veilig- heidsrapport op te stellen. Dit geldt voor circa 150 bedrijven in Nederland.

In het veiligheidsrapport is voor externe veiligheid een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) opge- nomen. Met behulp van computerprogramma's en een grote hoeveelheid bedrijfsgegevens worden Plaatsgebonden Risicocontouren van 10-4, 10-5, 10-6, 10-7 en 10-8 berekend. Ook Groepsrisico’s worden berekend en de F/N-curve wordt bepaald.

Het RIVM heeft een benchmark uitgevoerd door vijf gerenommeerde adviesbureaus een risico- analyse uit te laten voeren van een denkbeeldige inrichting met gevaarlijke stoffen. De uitkom- sten liepen ongeveer één orde van grootte uiteen. Medio 2007 is door de betrokken partijen één methode vastgesteld voor de kwantitatieve risicoanalyse (QRA). Deze ‘Rekenmethodiek Bevi’ is begin 2008 via de tweede tranche wijzigingen in het Revi vastgelegd. De rekenmethodiek Bevi bestaat uit het softwareprogramma Safeti-NL en de Handleiding Risicoberekeningen Bevi. Het Centrum Externe Veiligheid van het RIVM verzorgt de verspreiding van Safeti-NL.

Het veiligheidsrapport is beschikbaar bij de Provincie of de Gemeente.

Minder risicovolle inrichtingen, die toch onder het BRZO vallen, hoeven geen veiligheidsrapport op te stellen, maar zijn wel verplicht om informatie te leveren over de risico’s. Van deze inrich- tingen zijn geen Plaatsgebonden Risico's of Groepsrisico's bekend. Vaak is wel het 'maximum credible accident' bekend. Dit is de afstand waarop nog sprake kan zijn van letale effecten voor de bevolking gegeven het maximaal denkbare ongeval. Deze zogenaamde PBZO-bedrijven moeten wel een Preventie Beleid Zware Ongevallen hebben dat gevat is in een Veiligheidsbe- heersysteem. Er zijn circa 140 PBZO bedrijven in Nederland.

Voor veel voorkomende inrichtingen waar externe veiligheid een rol speelt zijn er zogenaamde generieke richtlijnen. Deze zijn vervat in besluiten op basis van de Wet Milieubeheer (8.40) en daaruit voortvloeiende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's).

De richtlijnen zijn door de Commissie Preventie van Rampen (CPR) opgesteld en bevatten voorschriften voor gevaarlijke installaties, zoals bijvoorbeeld voor ammoniakkoelinstallaties, LPG tankstations en propaanopslag. De CPR-richtlijnen zijn vervangen door de Publicatiereeks Gevaarlijke stoffen (PGS), die VROM beheert. Voor een overzicht van deze CPR- of PGS- richtlijnen wordt verwezen naar Infomil (www.infomil.nl).

Er zijn naar schatting 2200 LPG tankstations en 1000 ammoniakkoelinstallaties. Daarnaast zijn er circa 320 zogenaamde CPR-15 inrichtingen. Dit zijn bedrijven waar meer dan 10 ton chemi- caliën en/of bestrijdingsmiddelen liggen opgeslagen.

In de Revi zijn generieke afstanden voor een aantal bedrijfstakken opgenomen waarop een Plaatsgebonden Risico (PR) van 10-5 of 10-6 berekend wordt. De afstanden zijn afhankelijk van de aard van de stof, omvang en het type inrichting.

In een convenant LPG-Autogas, dat het ministerie van VROM met de LPG-sector in 2005 is ge- sloten is afgesproken, dat op alle LPG-tankauto’s een hittewerende coating wordt aangebracht. Hierdoor zullen de risicoafstanden verkleinen. Deze gewijzigde afstanden zijn in een eerste wij- ziging van de Revi in 2007 opgenomen en gelden nu al voor bestaande LPG-tankstations, zo- dat deze niet gesaneerd hoeven te worden voor de korte periode dat nog niet alle tankauto’s een hittewerende coating hebben. Als in 2010 alle tankauto’s zijn voorzien van een dergelijke coating, dan zullen de gewijzigde afstanden ook gelden voor nieuwe LPG-tankstations. De af- standen van de Plaatsgebonden Risicocontouren van 10-5 en 10-6 kunnen als volgt worden sa- mengevat:

Type bedrijf Plaats- gebonden

Risico’s

Afstand tot kwetsbare en be- perkt kwetsbare objecten (m)

Opmerkingen

LPG tankstation Doorzet (m3/jaar) Afstand vanaf het vulpunt

< 1000 < 1500*

10-5 25 25

10-6 45 110

10-7** 210 225

10-8** 280 295

Doorzet (m3/jaar) Afstand tot het vulpunt, indien een hittewerende coating is aangebracht op de tankauto <500 500–1000 1000–1500

10-6 25 35 40

Opslag van gevaarlijke stoffen en bestrij- dingsmiddelen in em- ballage

CPR-15 inrichtingen

PR = 10-6 20 – 430 Afhankelijk van oppervlakte op- slagplaats en toegepaste brandbestrijdingssysteem en, bij lossen en laden, van bronsterkte en aantal handelingen.

Koel- en vriesinstalla- ties met ammoniak

10-6 30 - 95 Afhankelijk van omvang installa-

tie en de maximale werktempe- ratuur.

*: Circa 10% van de LPG tankstations in Nederland heeft een grotere doorzet dan 1000 m3/jaar.

**: Persoonlijke mededeling D. Riedstra (RIVM)

In de Revi wordt de grootte van het invloedsgebied gegeven waarvoor het Groepsrisico bere- kend moet worden:

Type bedrijf Afstand (m) Opmerkingen invloedsgebied

LPG 150 Doorzet < 1500 m3/jaar

CPR-15 90 - 930 Afhankelijk van oppervlakte en brandbestrijdings- systeem

Koel- en vriesinstallaties met ammoniak

tot 400 Afhankelijk van omvang installatie en maximale werktemperatuur

In de ministeriële regeling worden ook de dichtheden van aantal personen per hectare in de omgeving van de inrichting gegeven, waarbij nog voldaan wordt aan de oriëntatiewaarde van het Groepsrisico. Het Groepsrisico is berekend voor het invloedsgebied van de inrichting (de 1%-letaliteitsgrens).

Voor LPG tankstations wordt de afstand van het invloedsgebied en de maximale toegestane dichtheid bepaald door het risico op het ontstaan van een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapor Explosion). Hierbij ontstaat bij instantaan falen van een LPG reservoir een grote gaswolk die bij ontsteking verbrandt in een tientallen meters grote vernietigende vuurbal, waardoor ern- stige schade kan ontstaan door directe verbranding, hittestraling en de drukgolf.

Type bedrijf Afstand tot grens invloeds-

gebied (m)

Maximaal aantal personen per ha waarbij nog voldaan wordt aan het Groepsrisico Opmerkingen 10-5- grens in- vloedsgebied1 10-6 - grens in- vloedsgebied2 LPG 150 16 17 Omzet < 1000 m3/jaar 9 19 Omzet < 1500 m3/jaar

1: Bij aanwezigheid bebouwing in de zone 10-5 – 10-6 2: Bij afwezigheid bebouwing in de zone 10-5 – 10-6

Het RIVM heeft een stappenplan opgesteld, waarmee voor locatie specifieke omstandigheden, (hogere) maximale dichtheden rond een LPG tankstation kunnen worden bepaald. Hierbij wor- den 3 scenario’s over het ontstaan van een BLEVE onderscheiden: na een aanrijding, na een omgevingsbrand of na langdurige lekkage tijdens het vullen door de tankauto. De risico’s zijn o.a. afhankelijk van beschermingsmaatregelen en –voorzieningen en de locaties van vulpunt, LPG afleverzuil, de benzine afleverzuil en opstelplaatsen van de LPG tankauto en de benzine- tankauto. Op een website van de Ministeries van VROM en BZK en het IPO

(www.groepsrisico.nl) is een rekentool beschikbaar waarmee op interactieve wijze met behulp van dit stappenplan en met invoer van locatiespecifieke omstandigheden redelijk eenvoudig maximale dichtheden rond een LPG tankstation afgeleid kunnen worden.

Ook spooremplacementen vallen onder inrichtingen. Deze spooremplacementen liggen veelal in de centra van grote steden. Voor emplacementen wordt verwezen naar Module J Railverkeer en externe veiligheid.

In het landelijke Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) wordt de risicosituatie van alle bedrijven die giftige, brandbare, explosieve en nucleaire stoffen verwerken of opslaan en alle transportroutes (waaronder vervoer via buizen) opgenomen. Het RRGS wordt beheerd door het Centrum voor Externe Veiligheid en vuurwerk (CEV), dat bij het RIVM is ondergebracht. Provincies en gemeenten zijn wettelijk verplicht om gegevens over alle risicovolle bedrijven aan het RRGS te leveren.

In dit landelijke register zijn de bedrijven met bijbehorende 10-6-risicocontour, groepsrisico en effectafstanden opgenomen. Voor een aantal bedrijfscategorieën (o.a. LPG-tankstations, am- moniakkoelinstallaties en PGS15-bedrijven die gevaarlijke stoffen opslaan) zijn de generieke 10- 6-contourafstanden, zoals vastgelegd in de Revi, opgenomen.

De gegevens worden op risicokaarten weergegeven. Deze risicokaarten worden beheerd door de provincies en zijn te benaderen via de website www.risicokaart.nl.

Op de voor burgers toegankelijke risicokaarten zijn alleen de 10-6-contouren weergegeven. Op een professionele versie van de risicokaart zijn ook effectafstanden weergegeven. Toegang tot deze professionele versie van de risicokaart kan opgevraagd worden bij de provinciale beheer- der van de risicokaart. Uitgangspunt voor zowel het register als de risicokaart is de vergunde situatie en niet de werkelijk benutte capaciteit. Dit kan een vertekend beeld ten aanzien van de risico’s opleveren aangezien inrichtingen niet altijd de maximale, vergunde capaciteit realiseren of benutten. Eind 2007 hadden nog niet alle gemeenten alle risicovolle bedrijven op de risico- kaart opgenomen. Er is op de risicokaart niet duidelijk aangegeven hoe compleet deze is.

Voor stationaire inrichtingen zijn vooral brongerichte en beschermende maatregelen van belang om de risico's te verlagen. Sprinklerinstallaties maken bijvoorbeeld LPG tankstations veel veili- ger. Afhankelijk van de aard van de risico's kan de bouwwijze van omringende woningen, een meestal geringe, invloed hebben. Bij brandgevaar kan een blinde gevel risico's verminderen, bij het risico op gifwolken is het van belang dat eventueel aanwezige mechanische ventilatiesys- temen uitgezet kunnen worden. Bij explosiegevaar hebben bouwtechnische maatregelen weinig effect.

Gezondheidskundige beoordeling

Voor een beschrijving van de effecten van calamiteiten met gevaarlijke stoffen wordt een on- derscheid gemaakt tussen giftige stoffen en brandbare of explosieve stoffen.

Bij stoffen met brand- of explosiegevaar kunnen brandwonden, rookvergiftiging, botbreuken, snijwonden en kneuzingen het gevolg zijn. Bij toxische stoffen gaat het om vergiftigingsver- schijnselen.

In het veiligheidsbeleid worden echter alleen normen gehanteerd voor letale effecten, namelijk voor overlijdensrisico’s. Hiervoor wordt onderscheid gemaakt in het Plaatsgebonden Risico en het Groepsrisico.

De vuurwerkramp in Enschede heeft geleid tot een vernieuwing en aanscherping van het exter- ne veiligheidsbeleid, zoals verwoord in het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) van 2001. In voortgangsrapportages aan de Tweede Kamer wordt verslag gedaan van de vorderingen. Maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden. In dit besluit zijn strikte veiligheidsafstanden opgenomen, die bij vergunningverlening in acht genomen moeten worden.

In de beleidsvernieuwing was aangekondigd de normen wettelijk vast te leggen en aan te scherpen. Dit heeft geresulteerd in een AMvB, het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat in 2004 in werking is getreden.

In het beleid werden tot dusverre verschillende indelingen voor de kwetsbaarheid van bestem- mingen gemaakt afhankelijk van het type risicobron en beschreven in de generieke regelingen. De bestemmingen in de verschillende regelingen werden in Bevi geharmoniseerd. Er wordt nu onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten ongeacht de risicobron. Voor dit onderscheid wordt onder meer gelet op de verblijfsduur en de fysieke gesteldheid van bepaalde groepen mensen (kinderen, ouderen, zieken).

Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld woningen (uitgezonderd bijvoorbeeld dienstwoningen of bepaalde lintbebouwing), scholen, ziekenhuizen en verpleeginrichtingen. Beperkt kwetsbare objecten zijn kantoren, hotels, winkels, cafés en bijvoorbeeld sport-, kampeer- en recreatieter- reinen.

Voor kwetsbare objecten geldt zowel voor nieuwe als bestaande situaties een grenswaarde van 10-6 voor het Plaatsgebonden Risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt voor het Plaatsge- bonden Risico voor nieuwe situaties een grenswaarde van 10-6 en voor bestaande situaties één van 10-5.

Situaties met kwetsbare objecten binnen de 10-5-risicocontour moesten voor oktober 2007 zijn gesaneerd (urgente sanering). Situaties met kwetsbare objecten tussen de risicocontouren van 10-5 en 10-6-risicocontour moeten uiterlijk in 2010 voldoen aan de 10-6-risicocontour (niet urgen- te sanering).

Het onderscheid in kwetsbaarheid van objecten wordt niet gemaakt voor het Groepsrisico. Voor stationaire inrichtingen geldt de volgende normlijn van de F/N curve:

Kans van 10-5/jaar op 10 slachtoffers Kans van 10-7/jaar op 100 slachtoffers

Kans van 10-9/jaar op 1000 slachtoffers enzovoort.

Dus met een 10x zo groot aantal slachtoffers moet de kans daarop met een factor 100 afne- men.

Het Groepsrisico is een oriëntatiewaarde, omdat de aanvaardbaarheid van deze risico's een politiek-maatschappelijke afweging wordt geacht. Het Bevi stelt voor het Groepsrisico een transparante belangenafweging verplicht.

Treden er veranderingen in de lokale situatie rond de inrichting op, er worden bijvoorbeeld extra woningen gebouwd of de bestemming verandert van bestaande objecten, dan zijn in principe opnieuw berekeningen van Groepsrisico’s nodig.

Ligt de 10-8 contour van het Plaatsgebonden Risico binnen de terreingrens dan hoeven geen Groepsrisico’s berekend te worden. Voor ongevallen met toxische stoffen zal nieuwbouw buiten een zone van 1 km geen grote invloed hebben op de hoogte van het Groepsrisico. Voor brand- bare stoffen ligt deze zone op 300 meter. Ook geldt dat het bouwen van een 10-tal woningen buiten de 10-7 contour geen invloed zal hebben op het Groepsrisico.

GES-score

Voor GES zal uitgegaan worden van het Plaatsgebonden Risico en het Groepsrisico.

Allereerst wordt een indeling gemaakt naar Plaatsgebonden Risico. Een score van 6 wordt ge- geven bij een overschrijding van een risico van 10-6, dat als Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR) wordt beschouwd. Een risico van 10-8 wordt beschouwd als een verwaarloosbaar risico.

Wordt de oriëntatiewaarde van het Groepsrisico overschreden, dan wordt de hoogste GES- score toegekend, ook al wordt het MTR van het Plaatsgebonden Risico niet overschreden. Is het Groepsrisico niet bekend dan wordt alleen getoetst aan het Plaatsgebonden Risico. De indeling ziet er dan als volgt uit:

Plaatsgebonden Risico Overschrijding Oriëntatie-

waarde Groepsrisico GES-score < 10-8 nee 0 10-8 – 10-7 nee 2 10-7 – 10-6 nee 4 > 10-6 ja 6

Is het Plaatsgebonden Risico van 10-7 niet bekend, dan wordt bij een risico tussen 10-8 en 10-6 een GES-score van 3 toegekend.