• No results found

Ik heb Kuijpers gevraagd of ze ook een soort didactische motivatie vond in het werk van Van Toorn. Ik vroeg haar of hij volgens haar zijn kijker wil opvoeden. Zij vond de woorden ‘didactisch’ en ‘opvoedend’ niet adequaat om het werk van Van Toorn te beschrijven. ‘Het deed veel meer een appèl om een antwoord te geven. Een appèl op de lezer/kijker, dat is een ervaring die ik heb gehad en nog steeds heb bij het werk dat Van Toorn maakt. Didactiek en opvoeding zijn hele doelbewuste programma’s, ik heb bij deze woorden het idee dat het teveel om een specifieke inhoud gaat. En het werk van Jan van Toorn gaat volgens mij niet over een specifieke inhoud. Ik ervaar ruimte in dit werk, een zekere leegheid, een zekere onafheid, die denk ik wel doelbewust gemaakt en gezocht is door Jan van Toorn. En in die onafheid zie ik een mogelijkheid om met elkaar te praten, met elkaar te communiceren. […] Er zijn veel boodschappen, een pluriformiteit aan dingen die je erin zou kunnen zien, afhankelijk van de referentiekaders: wat je zelf bent, wat je zelf weet, waar je bent in het leven. Juist die ruimte heb ik altijd begrepen als een platform waar ook het standpunt van de ontwerper over de problematiek wordt gegeven, maar er is altijd ruimte voor meerdere geluiden.’

Kuijpers is wel met me eens dat het werk van Jan Van Toorn inzichten genereert. Zelf denk ik dat als een beeld je zo ver kan brengen dat je het in al zijn gelaagdheid gaat lezen, dan leer je het ook doen. En blijf je het doen. Een volgende keer dat je een beeld ziet, ga je beter kijken, ga je het beeld lezen, en ben je bereid om er meer moeite voor te doen.

Een goede motivatie om op reis te gaan naar verre landen is ook de hoop om meer inzicht te krijgen. Een inzicht dat misschien

niet meteen ons dagelijks handelen vergemakkelijkt maar dat ons kan helpen in het maken van belangrijke keuzes. Vaak gaan jongeren bijvoorbeeld op wereldreis voordat ze een definitieve studiekeuze maken. Op een vergelijkbare manier kunnen we inzichten verkrijgen uit de confrontatie met een dialogisch beeld of ontwerp. Het dialogisch beeld neemt de veiligheid van het bekende weg en creëert een ruimte waar de kijker een eigen positie moet kiezen. Het bekende is een programma, een systeem van codes. Het is een productie van de hele samenleving, of in ieder geval van een groep die een cultuur vertegenwoordigt. Door het programma gedeeltelijk weg te nemen zet de ontwerper zijn kijker alleen voor het beeld. Op zo’n moment kan het individu ‘zichzelf vinden’, inzichten krijgen dus.

Omdat ervaring aan de basis van handelen staat, betekent dit naar mijn mening dat dialogisch beeld invloed heeft op de realiteit en in staat is om veranderingen in gang te zetten. Stuart Hall beschrijft in zijn essay Encoding, Decoding de manier waarop interpretaties van invloed zijn op de werkelijkheid. Hij merkt op dat in eerste instantie de boodschap zelf het resultaat is van een interpretatie van de werkelijkheid, van een codering dus. Vervolgens wordt de boodschap door de ontvanger nog een keer geïnterpreteerd, dus gedecodeerd. De decodering hoeft niet symmetrisch te verlopen aan de codering, dus de boodschap kan op een andere manier worden gelezen dan het bedoeld was door de zender. Maar de boodschap oefent invloed op de werkelijkheid alleen nadat het gedecodeerd is: pas dan worden beslissingen genomen, en er wordt gehandeld.

Om zoveel mogelijk grip te houden op de werkelijkheid ontwikkelt een samenleving dus een systeem van codes die als ‘favoriet’ worden gezien. Dit maakt het mogelijk dat de codering en decodering zo symmetrisch mogelijk verlopen, dat de zender en de ontvanger zoveel mogelijk dezelfde betekenis aan de boodschap gaan koppelen. Het bestaan van favoriete codes impliceert dus ook het bestaan van favoriete interpretaties

(‘dominant meanings’). De favoriete codes zijn ontwikkeld door de sociale omgeving en hebben zelf invloed op de voorkeuren van de samenleving. De codes zijn dus aan een kant het product van de structuur van de maatschappij, en aan de andere kant dragen ze bij aan het vestigen van deze structuur.

Met een gelijke beredenering concludeert Van Toorn dat de representatie van de werkelijkheid die we via de media en de cultuur krijgen niks meer is dan ‘een realistische fictie’. Bovendien een fictie die niks meer dan de status quo kan weergeven en promoten. Dit motiveert zijn keuze voor een benadering van grafisch ontwerpen die gericht is op reflexie en een emancipatorische, bevrijdende werking heeft. Volgens Kuijpers verwijst zijn werk naar het referentiekader, de ‘mindset’: ‘Het doet dat op allerlei verschillende manieren. Visueel, maar soms ook met taal. In de laatste kalender voor Spruijt gebeurt het door bijvoorbeeld allerlei andere grote feestdagen in de kalender op te nemen, dus bijvoorbeeld ook het suikerfeest. Dat is iets waar we tegenwoordig heel vertrouwd mee zijn geworden, maar in die tijd10 had niemand er nog ooit over gehoord.

Hij gebruikt al die verschillende middelen – beeld en tekst – op allerlei verschillende manieren, alles wat hem ter beschikking staat om te ‘krabben aan de structuur’.’