• No results found

Interview met schrijver Tom Lanoye René Appel

In document Onze Taal. Jaargang 82 · dbnl (pagina 99-105)

Begin maart gaat de Vlaamse schrijver Tom Lanoye in Nederland op tournee met de theaterversie van zijn veelgeprezen roman Sprakeloos. Gesprek met een taalfanaat, over het beschrijven van aftakeling, de taal als kunstwerk, taalverandering en het verschil tussen fezelen en fluisteren.

Foto: Phile Deprez

Tom Lanoye leeft vóór de taal en als schrijver ván de taal. Tot op zekere hoogte

geldt dat voor elke schrijver, maar voor de literaire duizendpoot Lanoye wel in bijzonder sterke mate. ‘Ik kan me mijn leven niet voorstellen zonder taal. Denken zonder taal lijkt me onmogelijk.’ In het Schrijversportret dat vorig jaar verscheen ter gelegenheid van de Boekenweek wordt hij ‘een taalgek’ genoemd. Hij heeft, zoals hij zelf zegt, altijd ‘goesting in taal’. Waarom ‘goesting’ en niet ‘zin’? Simpelweg, omdat hij het eerste een mooier woord vindt, en omdat het voor zijn gevoel beter uitdrukt wat hij wil zeggen. Lanoye houdt - opvallend voor een schrijver - ook minstens zoveel van de gesproken taal, van de klanken en de muziek van een taal, en de emoties die erdoor worden opgeroepen. Daarom gelooft hij ook in de kracht van de orale literatuur. Wie hem stukken van zijn werk op het toneel hoort brengen, snapt vanzelf waarom dat zo is.

■ Zuid-Afrika

Lanoyes liefde voor taal beperkt zich niet tot het Nederlands - hoe meer talen hoe liever. ‘Zelf ben ik in het Nederlands al min of meer drietalig: ik beheers het Standaardnederlands, het Algemeen Zuid-Nederlands en het dialect van de streek waar ik ben geboren: het Waasland, tussen Antwerpen en Gent. Verder spreek ik nog Engels, Duits, Frans, Afrikaans en een beetje Spaans.’ Lanoye verblijft vooral gedurende de West-Europese winterperiode graag aan de zomerse kant van de evenaar, in Zuid-Afrika. Hij zou graag een van de talen van de zwarte bevolking leren, bijvoorbeeld het Zulu of het Xhosa. ‘Maar ja, de uitspraak, met die speciale klanken, is ontzettend moeilijk. Het woord Xhosa alleen al.’ En hij doet zijn best z'n tong en keel zó te manipuleren dat hij een acceptabel klik-achtig geluid voortbrengt.

Zuid-Afrika is wat betreft het aantal talen voor hem een ideaal land. ‘Er zijn maar liefst elf nationale talen. Ik houd er nu eenmaal van in een land te leven dat meertalig is.’ Hij heeft dan ook niet veel met de taalstrijd zoals die in zijn vaderland wordt gevoerd. ‘Taalstrijd betekent voor mij de rijkdom van mijn taal

47

tonen. Het is geen kwestie van concurrentie tussen talen, maar alle mogelijkheden van een taal benutten. Dat is de enige taalstrijd die ik wil voeren.’

■ Herijking

Het schrijven van de roman Sprakeloos was voor Lanoye ‘een herijking’ van zijn schrijverschap. Het boek gaat over zijn jeugd, zijn afkomst als zoon van een hardwerkend slagersechtpaar, van wie de moeder ook triomfen vierde op de podia van het amateurtoneel. Op een ontroerende manier doet Lanoye verslag van de ernstige aftakeling van zijn moeder, die hem veel pijn deed. ‘Bovendien word je in zo'n situatie geconfronteerd met je eigen kwetsbaarheid en je eigen onmacht. En als schrijver zie je dat je materiaal, je moedertaal, letterlijk en figuurlijk in scherven valt. Ik heb me moeten bezinnen op mijn rol als schrijver.’

Lanoye schrijft hard maar beeldend over de verbale teloorgang van zijn moeder: ‘Ze verloor eerst haar spraak, dan haar waardigheid, dan haar hartenklop. Wie haar kende, had altijd verwacht dat het anders zou gaan. Dat haar hart, hoe broos en krakkemikkig ze het zelf ook altijd noemde, geen twee jaar zou wachten. Het zou met kloppen stoppen zodra die mond van haar niet meer kon spreken, niet meer kon kijven, prijzen, proeven, monkelen en declameren - en dan laat ik het discuteren nog achterwege ...’ Alle uithoeken van de taal verkent Lanoye om de afatische resten van haar spraak te beschrijven. ‘Ze braakt een onstuitbare vloed van rauwe klanken uit, ruwe brokken geluid, losse ploffen naast langgerekte kreten, snauwend gehakkel, taalpap vol woordresten en gesis, barbaars gebrabbel waarvan zij ter plekke de woordenschat en de grammatica uitvindt, zonder dat iemand anders haar hellespraak beheerst.’ Die hellespraak heet verderop ook: ‘infernaal dialect’, ‘woedend Bargoens’, ‘nonsensicaal abracadabra’, ‘sardonisch dialect’, ‘diabolisch dialect’, ‘nietstaal’, ‘wantaal’ en ‘neptaal’, waar uiteindelijk alleen een ‘taalskelet van overblijft en ten slotte zelfs dat niet meer’.

‘Sprakeloos wil een vuurwerk van taal zijn,’ zegt Lanoye, ‘zodat het wegvallen van de taal van mijn moeder des te schrijnender wordt.’ Hij put uit het volledige verbale repertoire om de rijkdom van de taal te etaleren. Maar, benadrukt hij zelf, ‘tegelijk schuilt daarin een grote wanhoop; het is een besef van onmacht.’

‘“Sprakeloos” wil een vuurwerk van taal zijn, zodat het wegvallen van de taal van mijn moeder des te schrijnender wordt.’

■ Een kuip mortel

Met zijn flamboyante manier van schrijven staat Lanoye duidelijk in een traditie. Simpel gezegd kun je op twee punten een tegenstelling zien tussen Vlaamse en Nederlandse romans. Volgens W.F. Hermans mocht er in een boek geen mus van het dak vallen zonder dat het een betekenis heeft voor het vertelde verhaal.

Daartegenover staat de visie van de Vlaming Louis Paul Boon, die een boek zag als

‘een kuip mortel die van een stelling valt’. Het tweede contrast heeft regelrecht met taal te maken. Harry Mulisch was bij uitstek een vertegenwoordiger van de richting die zegt dat je de zaken zó moet opschrijven dat ze weinig verfraaiing van de taal nodig hebben. In tegenstelling daarmee heeft de Vlaming Hugo Claus een meer ‘Latijns’ standpunt. Taal moet niet alleen helder en duidelijk zijn, maar mag ook in zichzelf een kunstwerk zijn. Lanoye: ‘Bij Claus gaat het om de schoonheid van de taal, de verbeelding en de roes, bij Mulisch om de analyse en de onopgesmukte weergave van de feiten, de gebeurtenissen.’ Lanoye hoort zeker tot het Claus-kamp, maar haast zich te verklaren dat er geen absolute verschillen tussen noord en zuid zijn. ‘Kijk maar naar de indringende, maar sobere stijl van de Vlaming Elsschot en in Nederland naar schrijvers als A.F.Th. van der Heijden en Thomas Rosenboom, uitblinkers als het gaat om bloemrijk en barok proza, dat tegelijk een eerbetoon is aan de taal.’

Sprakeloos bevat een grandioze, lange tirade tegen het uitgebeende taalgebruik

dat door veel mensen wordt gepropageerd onder het motto ‘less is more’. Die passage is tegelijk ook weer een sprekend voorbeeld van Lanoyes eigen turbulente

taalvaardigheid en zijn polemisch vermogen; hij schrijft onder meer:

‘Less is more’ (heeft) de laatste decennia in onze letteren zodanig veel opgang gemaakt dat men gerust mag spreken van een ziektebeeld, genaamd literaire anorexia nervosa. (...) Ik zie geen heil in geforceerde verstilling als weergave van een storm of een symfonie, ik word niet wild van kaalheid als vertolking van weelde, ik heb schijt aan pasteltinten en breekbaar estheticisme als uitbeelding van waarachtig vlees en bloed. Iedereen moet maar doen en laten wat hij wil, zeker wie zich dezer dagen nog wil wagen aan de nobele kunst van het schrijven - maar als er tien termen bestaan voor één en hetzelfde verschijnsel, waarom zou uitgerekend iemand als ik er dan slechts eentje gebruiken in plaats van al die tien? Waarom zou ik er niet ook nog een paar nieuwe bij proberen te verzinnen? Het heet niet voor niets woordenschát.

Tom Lanoye

Tom Lanoye (Sint-Niklaas, 1958) publiceerde in 1980 zijn eerste dichtbundel: Maar

nog zo goed als nieuw. Daarna verschenen in hoog tempo nieuwe dichtbundels,

verhalenbundels, essays, columns, romans en toneelstukken. Lanoye is niet alleen een gedreven en maatschappelijk betrokken schrijver met een imposant en omvangrijk oeuvre, hij treedt ook op in het theater als performer van zijn eigen teksten. Binnenkort gaat hij in Nederland op tournee met de theaterversie van zijn laatste roman

Sprakeloos (2009), over zijn jeugd en zijn moeder, die door een beroerte haar

spraakvermogen verloor. Die roman werd vertaald in onder meer het Frans, het Deens en het Afrikaans.

Lanoye verwierf een reeks literaire prijzen, waaronder in 2007 de Gouden Ganzenveer voor zijn hele werk. Vorig jaar schreef hij het Boekenweekgeschenk,

■ Vlaams

Grofweg staat er één keer per bladzijde een Vlaams woord in Lanoyes proza, alleen bij Vlaamse dialogen wat meer. Het gaat dan bijvoorbeeld om crapuul (‘gepeupel, gespuis’), labeur (‘zwaar werk’) en inspuitingen (‘injecties’). ‘Ja, ik

48

beer Nederlands te schrijven, maar met een Vlaamse kleur. Ik kies wat passend is, welk woord het best weergeeft wat ik wil uitdrukken. Bijvoorbeeld een woord als

fezelen past soms beter dan het Nederlandse fluisteren. Voor een deel klinkt fezelen

wat achterbakser, misschien wel omdat het doet denken aan foezelen. Er kan iets stiekems in zitten.’ En hoe zit dat dan met bijtreden in ‘Ze zijn me bijgetreden’? Waarom niet ‘Ze hebben me ondersteund’? ‘Bijtreden is hier beter’, volgens Lanoye. ‘Ondersteunen kan abstract blijven; als iemand je bijtreedt, heb je meteen het gevoel dat iemand concreet naast je staat. Het is wat formeler, maar tegelijk ook inhoudelijk sterker: je kunt iemand ondersteunen zonder zijn mening helemaal te delen. Als je iemand bijtreedt, neem je openlijk zijn standpunt ook in.’

Tom Lanoye in de voorstelling Sprakeloos. Foto: Phile Deprez

Soms gebruikt Lanoye Vlaamse woorden die Noord-Nederlanders niet thuis kunnen brengen. Dan grijpt zijn Nederlandse redacteur in. ‘In het Boekenweekgeschenk

Heldere hemel schreef ik bijvoorbeeld: “Hoe ze reageren in het Kremlin is een ander

paar mouwen.” Dat wordt in Nederland niet begrepen, dus daar maak ik dan maar van: “Hoe ze reageren in het Kremlin is een ander verhaal.” Geen Vlaming die dat raar vindt klinken, wij kennen beide uitdrukkingen. Maar woorden als gozer of

wethouder zal ik alleen gebruiken als er in mijn tekst een Nederlander aan het woord

is.’

■ Dramaturgisch instrument

Lanoye is erg te spreken over onze taal. ‘Het Nederlands is een prachtige, vloeiende, goed bekkende taal, rijk van klank en ook heel goed te gebruiken als dramaturgisch instrument op het toneel.’ Hij is bijvoorbeeld gek op mooie alliteraties, zoals deze

zin uit zijn majestueuze toneelwerk Ten oorlog, gebaseerd op vier stukken van Shakespeare: ‘Gij zweet en zwicht en zwalpt ...’, en in de volgende regel: ‘Gij zwijgt ...’ Zwalpen is ‘heen en weer gaan’. Voor zo'n extra alliteratie gaat hij dan te rade bij zijn ‘echte moedertaal’, het Vlaams.

Juist als taalliefhebber heeft Lanoye niet veel problemen met taalverandering. ‘Als

mooier als in plaats van mooier dan de norm wordt, dan vind ik dat jammer, maar

ik lig er zeker niet wakker van. Ik zal het zelf niet schrijven, omdat ik het esthetisch gezien niet waardeer, maar ik heb niet de illusie dat verandering tegen te houden is. In dezen verliest elke conservatief, dat is zijn tragiek.’ Iets dergelijks vindt hij van leenwoorden. ‘Ze gaan me alleen tegenstaan als ze worden gebruikt in het kader van imponeergedrag. We moeten niet te bang worden. De taal kan tegen een stoot.’ Pardon, het is toch ‘kan tegen een stootje?’ Lanoye glimlacht. ‘Ja, dat weet ik, daarom gebruik ik juist “een stoot”.’

Spelling is een terrein waar Lanoye maar minimaal in geïnteresseerd is. ‘Ik heb wel het idee dat er veel onzinnige regels zijn. En met elke nieuwe regel komt er weer iets onzinnigs bij. Wat mij betreft was de spelling van de jaren dertig gehandhaafd gebleven. Boom uiteraard met twee o's, en boomen dus ook met twee o's. Gelukkig heb ik goede redacteuren en zijn er spellingprogramma's. Maar het belangrijkste: spelling is geen taal. Het is een bij voorbaat mank mechaniekje om taal neer te schrijven en door te geven. Hooguit een partituur, maar nooit de symfonie zelf.’

Mooiste zin

In 2010 ontving Tom Lanoye de Tzumprijs voor de mooiste literaire zin van dat jaar. De prijs bestond uit 49 euro: één euro per woord. De bekroonde zin komt uit zijn roman Sprakeloos:

Vijftien jaar had de badkamer met de caravanafmetingen probleemloos dienstgedaan, de sporadisch gekneusde knie niet te na gesproken van wie zich, zijn toilet makend of zich scherend voor het lavabootje, te bruusk omdraaide en aan den lijve moest ervaren hoe gering de speling was gebleven tussen rand en wand.

Raarwoord

In document Onze Taal. Jaargang 82 · dbnl (pagina 99-105)