• No results found

De interveniërende mechanismen

In document Ketens van het heden (pagina 45-49)

Hoofdstuk 2 Het theoretisch raamwerk

3 De General Strain Theory van Robert Agnew

3.1 De Blauwdruk van de GST

3.1.2 De interveniërende mechanismen

Zoals eerder vermeld stelt Agnew dat er drie spanningsvormen zijn waaraan een individu onderhevig kan zijn. Deze zijn: (1) “het falen in het bereiken van doelen die als positief ervaren worden” (doelverhindering), (2)“het verliezen van positieve stimuli” en (3)“ het zich presenteren van negatieve stimuli.” Verder identificeert Agnew nog andere interveniërende mechanismen zoals: het selecteren en het behouden van aan spanning onderhevige personen, relatieve deprivatie en de frequentie van interactie met boze en gefrustreerde personen. In wat volgt worden al deze mechanismen verder besproken

Een eerste spanning is “doelverhindering of doelblokkade.” Hierbij ondervindt het individu hinder in het bereiken van gewenste doelen. Agnew stelt dat er 3 doelen zijn die mensen nastreven. Ten eerste streven mensen economisch succes na. Een economisch gedepriveerde samenleving draagt bij tot een doelblokkade door de nadruk te leggen op financieel succes. Alhoewel geldgewin sterk benadrukt wordt, beperkt een gedepriveerde samenleving de mogelijkheden van haar leden om deze doelen te bereiken via legitieme kanalen. Ze hebben minder toegang tot jobs in het algemeen en in het bijzonder tot goedbetaalde jobs met werkzekerheid. Hierin speelt het onvoldoende aangeleerd hebben van sociale, onderwezen vaardigheden en attitudes zeker een rol. Deze werden dan weer geproduceerd door lage kwaliteitsscholing en andere problemen die vaak gepaard gaan met werkloosheid zoals kinderverwaarlozing, gebroken familiebanden,… Ten tweede streven mensen naar status en respect. Uit onderzoek blijkt dat status vooral een functie is van ras,

inkomen, onderwijsgraad en vrijetijdsbesteding. Er zijn verscheidene categorieën van status. Vooral de “mannelijkheidstatus” blijkt relevant te zijn in relatie met criminaliteit. Leden van een gedepriveerde gemeenschap krijgen het moeilijk om zulke status te verwerven. Er kunnen dan alternatieve kanalen gezocht worden waarlangs men status tracht te verkrijgen. Vooral bij Afro-Amerikaanse mannen werd door Anderson74 een straatcode teruggevonden. Status werd afgemeten aan de hand van specifieke kledij en juwelen. Tevens speelde een stoere en onbevreesde houding sterk mee. Er is sprake van campagne voeren voor status door anderen zowel fysiek als verbaal te gaan mishandelen. Ten derde willen mensen op een juiste en rechtvaardige manier behandeld worden. Discriminatie gebaseerd op klasse, etniciteit en ras is een fundamentele schending van deze wens. Discriminatie heeft niet enkel invloed op het bereiken van de twee vorige doelen, maar ook op de presentatie van negatieve stimuli en het verliezen van positieve stimuli. Minderheden hebben meer kans om op een discriminatoire manier behandeld te worden. Het heeft een negatieve impact op individuen, ongeacht welke andere negatieve gevolgen discriminatie met zich meebrengt.

De tweede en derde spanning die Agnew identificeert zijn “het verliezen van positieve stimuli en de presentatie van negatieve stimuli.” (Deze twee spanningsvormen worden samen behandeld omdat ze nauw samenhangen.) De kenmerken van gedepriveerde samenlevingen verhogen ten eerste de gevoeligheid van haar leden voor aversieve stimuli. Leden van een gedepriveerde gemeenschap gaan meer gedragingen als aversief ervaren. Spanningtheoretici stellen dat indien men meer geconfronteerd wordt met aversief gedrag, men er ook gevoeliger voor wordt. Ten tweede verhogen deze gemeenschapskarakteristieken de kans dat haar leden ermee geconfronteerd worden. Economische deprivatie is een grote bron van spanning en het draagt bij tot bijkomende spanningstypes zoals gebroken familiebanden, blootstelling aan ongeciviliseerd gedrag, sociale kloven en plaatsvervangende spanning. Hieronder worden deze verder besproken.

Economische of jobaversie: In economische gedepriveerde gemeenschappen kan men verscheidene aspecten onderscheiden. (De nadruk leggen op financieel succes, weinig recreatiemogelijkheden, …) Eén aspect ervan is tevens dat mensen in een gedepriveerde gemeenschap te lijden hebben onder een hele reeks van economische moeilijkheden, zoals werkloosheid, onvoldoende financiële middelen en het

tewerkgesteld worden in secundaire jobs75. Van deze economische moeilijkheden wordt gesuggereerd dat ze zowel een indirecte als directe invloed hebben op spanning. Ze beïnvloeden de mate van spanningsbeleving op een indirecte manier omdat het spanning kan veroorzaken wanneer het interfereert met de wens om geld en status. Ze dragen rechtstreeks bij tot strain doordat de condities van dit leven als aversief ervaren worden. Men verwacht tevens dat “economische moeilijkheden hebben” een rechtstreekse invloed heeft op criminaliteitscijfers. Van werkloosheid is bijvoorbeeld geweten dat het een verhogende invloed heeft op criminaliteit, maar dat het effect ervan kan dalen door een daling in criminele mogelijkheden.

Gebroken familiebanden en ermee gerelateerde problemen: onderzoek suggereert dat economische problemen de grootste bron zijn van gescheiden families. Op zijn beurt hebben gebroken familieverbanden een groot direct effect op criminaliteit.76 Maar ook intermedieert deze variabele het effect van andere variabelen op criminaliteitscijfers. Het effect van gebroken families op criminaliteitscijfers wordt gewoonlijk verklaard in termen van de sociale disorganisatie theorie. Gescheiden families reduceren de sociale controle en de deelname aan gemeenschapsorganisaties. De GST biedt een bijkomende verklaring voor het effect van gebroken familiebanden. Gescheiden families is tevens een bron van spanning, net als lage sociale controle. (Sterk intieme relaties worden onderbroken, het gebeurt meestal na lange ruzies of sterke vervreemding.) De variabele “gebroken familiebanden” is empirisch verbonden aan een waaier van spanningsvormen. (kindermishandeling, hoge graad interpersoonlijke conflicten, psychologische distress,…) Het is dus aannemelijk om te veronderstellen dat gemeenschapen die hoger scoren op het aantal gescheiden families ook hoger zullen scoren op criminaliteitscijfers. (Dit vanuit het oogpunt van de sociale desorganisatietheorie en de spanningsheorie bekeken.)

Tekens van inciviliteit: Voorgaande variabelen dragen tevens bij tot één van de grootste gemeenschapscorrelaten met criminaliteit, namelijk “tekens van inciviliteit”. Dit zijn: vandalisme, straatteistering en de aanwezigheid van ongesuperviseerde tiener peergroepen. Uit onderzoek kwam een contextuele predictor naar voren die victimisering door daden van inciviliteit kan voorspellen. Het is een schaal die meet

75 Met een secundaire job wordt hier bedoeld: Jobs waarin weinig werkzekerheid is, die slecht betaald zijn en waarin werknemers in slechte werkomstandigheden arbeiden, hun vaardigheden niet ten volle worden gebruikt en waarin er weinig plaats is voor autonoom werken.

of de respondent problemen heeft met 4 aspecten van de thuissituatie: (1) tieners die op straat rondhangen, (2) vuil en afval op de straat, (3) verlaten huizen en gebouwen, (4) slechte verlichting en vandalisme. De spanningsbenadering verklaart dat deze factoren de negatieve behandeling ten aanzien van residenten van de gedepriveerde gemeenschap verhogen. Een negatieve behandeling veroorzaakt spanning. Tevens intermediëren peergroepen veel van het rechtstreekse effect van “gebroken familiebanden” op criminaliteit.

Sociale kloven: Onderzoekers hebben ontdekt dat factoren als deprivatie in verscheidene sectoren, dicht- en overbevolkte gebieden met sterke populatiedoorstroom de sociale relaties in een gemeenschap ondermijnen. Van deze factoren wordt gezegd dat ze lijden tot “uitbuitende en manipulatieve relaties”, “wederzijdse vervreemding en wantrouwen” en “ontwrichtende sociale eisen”. Met andere woorden: ze zorgen ervoor dat er eerder oppervlakkige relaties ontstaan tussen de residenten en dat residenten met een zekere argwaan met elkaar omgaan. Deze sociale kloven zijn een grote bron van spanning en data suggereert dat ze bijdragen tot boosheid. (Belangrijk onderdeel van negatief affect.)

Plaatsvervangende spanning: Leden van een gedepriveerde gemeenschap worden niet alleen zelf met spanning geconfronteerd, ook zien ze vrienden, familie en anderen (waaronder de mensen van dezelfde etnische groep) zulke spanning ervaren. Data suggereren dat dit een negatief effect heeft op de psychische gezondheid van mensen, wat dan weer bijdraagt tot spanning.

Daarnaast is “het selecteren en het behouden van aan spanning onderhevige personen” ook een mechanisme dat intervenieert in het verband tussen de gemeenschapskarakteristieken en het negatief affect. Vooral gedepriveerde gemeenschappen trekken en behouden gemakkelijker gefrustreerde individuen. Deze soort mensen zal ook gemakkelijker in zulke gedepriveerde gemeenschappen intrekken omdat ze zich andere plaatsen niet kunnen veroorloven of omdat bewoners van gedepriveerde buurten hen niet zo gemakkelijk kunnen weren uit hun buurt. Niet aan spanning onderhevige individuen zullen ook gemakkelijker dan aan spanning onderhevige individuen migreren uit een gedepriveerde gemeenschap. GST stelt dat zulke gemeenschappen niet enkel aan spanning onderhevige mensen aantrekken, maar zelf ook spanning produceren.

Vervolgens ziet Agnew “relatieve deprivatie” ook als een interveniërend mechanisme. Gevoelens van relatieve deprivatie ontstaan in een vergelijking met andere individuen of groepen. In hoeverre men een doelblokkade ervaart, hangt grotendeels af van met wie leden

van een gedepriveerde gemeenschap zich vergelijken. Volgens spanningtheoretici ervaart men het meest doelverhindering en dus spanning in samenlevingen waar een hoge inkomens- en socio-economische ongelijkheid heerst. Verder onderzoek heeft uitgewezen dat dit slechts opgaat onder bepaalde voorwaarden:

Ze moeten zich vergelijken met bevoordeelde anderen, deze moeten goed zichtbaar zijn en als gelijken beschouwd worden, tevens is voor opwaartse vergelijking culturele ondersteuning vereist en resulteren vergelijkingen met bevoordeelde anderen niet steeds in gevoelens van deprivatie. Individuen geloven dikwijls dat deze anderen dat ook verdienen of ze wenden andere copingsstrategieën aan. Tenslotte resulteren gevoelens van relatieve deprivatie niet steeds in criminaliteit. Het effect van relatieve deprivatie op criminaliteit wordt geconditioneerd door een hele reeks van factoren. (BV. indien de ongelijkheid als oneerlijk wordt beschouwd.)

Tenslotte is “het verhogen van de frequentie van interactie met boze en gefrustreerde individuen” ook een interveniërend mechanisme. Niet alleen creëren gedepriveerde samenlevingen boze en gefrustreerde personen, ook verhogen ze de kans op contact met zulke personen. Dit omdat zulke gemeenschappen ook een groter percentage van gefrustreerde en boze mensen behouden. Dit verhoogt verder het ervaren van spanning in de samenleving, aangezien deze personen meer geneigd zijn over te gaan tot mishandeling van mensen en gemakkelijk terechtkomen in conflicten met elkaar. Jonge mannen spenderen veel tijd op publieke plaatsen. Dit gaat samen met de gebroken familiebanden en met de grote groep van ongesuperviseerde tieners en ongebonden jonge mannen. Het komt gedeeltelijk voort uit de hoge werkloosheidscijfers en sporadisch werk. Maar ook een overbevolkte levens- en thuissituatie maakt het straatleven aantrekkelijker.

In document Ketens van het heden (pagina 45-49)