• No results found

Het geaggregeerd negatief affect

In document Ketens van het heden (pagina 121-125)

Hoofdstuk 3 Empirisch onderzoek naar een oververtegenwoordiging van Marrons in

4 Het kwalitatieve luik: de leefwereld van gedetineerde Marrons

4.2 Gesprekken met Marrons: rapportage van de data

4.2.4 Het geaggregeerd negatief affect

In wat voorafging128 werd gesteld dat boosheid ervoor kan zorgen dat het individu informatie die de problematische situatie kan oplossen over het hoofd ziet. Tevens zorgt boosheid ervoor dat gevoelens van ontevredenheid niet duidelijk uitgedrukt kunnen worden. Boosheid vermindert ook de actuele en gepercipieerde kosten van een criminele respons. Zo zullen boze individuen minder snel schuldgevoelens ervaren wat hun crimineel gedrag betreft, omdat ze geloven dat het aangedane onrecht het criminele gedrag rechtvaardigt. Tenslotte is

boosheid te vergelijken met een energieshot. Het laadt het individu op voor actie en geeft hem/haar een gevoel van macht en controle. Tevens kan het een wens tot vergelding en wraak creëren. In Agnews’ theorie is boosheid een bepalende factor voor het creëren van een criminele respons. Hieronder worden deze spanningstypes besproken die volgens onderzoek bijdragen tot boosheid. Deze worden verrijkt en aangevuld met data uit de interviews.

Ten eerste werd reeds eerder van sociale kloven gesteld dat onderzoek suggereert dat ze bijdragen tot boosheid. Dit bleek toepasbaar te zijn op de geïnterviewden. Respondenten zeiden vooral niet tegen leugens te kunnen.

I: Wat maakt je boos?

G: Als iemand me onogenlijk behandelt. I: Wat bedoel je met onogenlijk behandelen?

G: Als iemand niet goed tot me praat. Of wanneer bij twee gedetineerden en die baas trekt partij voor die andere, misschien dat jij in rang bent, ja toch? Maar je brengt jezelf niet als officier, je brengt jezelf niet als man. Ik kan niet tegen dat soort oneerlijkheid. Of als mensen komen en ik denk ze komen om me te neppen, ja toch? Dan word ik boos.

Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt externe schuldattributie ook een connectie te vertonen met negatief affect.129 Bij respondenten werd deze factor zoals hierboven vermeld ook teruggevonden. Maar uit interviews kon men tevens opmaken dat externe schuldattributie gehanteerd werd om vergeldingsacties te rechtvaardigen, een soort van equaling the balances. Hierbij dient opgemerkt te worden dat externe schuldattributie geen spanningsvorm is, maar een conditionerende factor.

I: Heb je ooit problemen gehad op school?

G: Ikke? Een beetje wel. Ik euh (fluistert) ik heb een hoofdmeester geslagen met een euh een bromfietsketting. Ik had gevochten met een andere jongen. En hij komt naar mij en hij begint gewoon te kwaaien tegen me en ik vond het niet goed, … En toen kwam hij hier rijden en bang! In zijn gezicht.

I: Je hebt hem in zijn gezicht geslagen?

G: Ja, vijf of zes keer, veel bloed valt neer. Ik zeg tegen mijn vader: “Ik heb die hoofdmeester geslagen.”

I: En wat zei je vader?

G: Mijn vader heeft me naar de politie gebracht, en hij vertelde de politie wat die man heeft gedaan. Die slachtoffer had dan ook dezelfde verklaring gedaan en hij had spijt dat hij zoiets had gedaan.

Een tweede spanning die tot boosheid leidt is de spanning ondervonden in het schenden van de wens om op een juiste en rechtvaardige manier behandeld te worden. Hierbij lijkt het leiden tot boosheid evidentie aangezien dat deze uitspraak kadert binnen de wetenschap dat er een verband bestaat tussen boosheid en onrechtvaardige behandeling.130 Deze connectie

129 Zie pag. 39 onder “interveniërende mechanismen voor uitleg omtrent sociale kloven, zie pag. 40 onder “Variabelen die de kans op een criminele respons conditioneren” voor uitleg omtrent externe schuldattributie 130 Voor meer informatie over het verband tussen onrechtvaardigheid en boosheid vindt men nadere uitleg op p. 44 onder “wanneer leidt spanning volgens de GST tot criminaliteit?”

werd tevens bevestigd door verschillende respondenten. Het gaat terug op het gevoel gediscrimineerd te worden.

I: Maakt dat jou boos?

G: Ja toch? Want wanneer ze nu nog een bedrijf in het binnenland brengen, die jagen we daar weg op Koffie. Maar nu jagen ze ons weg. We hebben geen werk. En wanneer we in de stad komen, kunnen we niet leven, we hebben niets. We hebben geen schoolpapieren, we hebben geen schooldiploma, want in het binnenland ook, ze maken geen goede school. Ja dus die dingen die maken me boos, die mannen weten goed wat te doen, ze doen het gewoon niet.

Maar ook in het juist willen behandeld worden, in de zin van een eerlijke behandeling met respect, ondervonden verscheidene respondenten spanningen. Vervolgens vermelden alle respondenten boos te worden van geconfronteerd te worden met racisme.

I: Als ik jou boos wil maken, hoe doe ik dat dan? Wat maakt jou boos?

G: Als je me boos wil maken, dan me je me echt, echt, want ik word niet snel boos, dan moet je me echt, echt iets heel pijnlijk doen of zo.

I: Zoals?

G: Me zomaar een klap komen geven of gewoon zitten tegen me te liegen. I: Wat kan jou boos maken?

G: Als je mensen op straat zet of beschuldigt zonder reden. Of als je die Hindoestaan wel gelooft, ik hou niet van racialiteit.

Als derde boosheidbevorderende spanningsbron vermeldden respondenten het meest frequent boos te worden om een vorm van statusdeprivatie. Het gaat hier ten eerste om de vooroordelen en de scheldpartijen die ze vaak te verwerken kregen tijdens hun leven en zelfs nog tijdens hun detentie. Statusdeprivatie vertoont een sterke band met racisme.

G: Het zijn die Aukaners die de stad hier komen kapotmaken enzo, dat soort dingen zeggen ze dan, … Ze zeggen dat die Aukaners dom is, ze zijn niet naar school gegaan.

I: Word je er boos van als ze je zoiets zeggen? G: Ja man.

I: Hoe boos word je dan? G: Veel boos.

G: Als ze riepen: “hé Djuka” en het gebruikt als scheldnaam. Ja, dat treft me helemaal diep in mijn hart. Toen toch. Toen zou ik heel boos geworden zijn. Maar als ze me zeggen: (in Sranan) “Hé jij, je kan niets, enkel door het bos wandelen, je kinderen zijn gek, je kan niet dit, je kan niet dat.” Dan wordt ik echt boos. Ja, kabels gingen helemaal los in mijn hoofd.

G: Een ambtenaar heeft me een keer heel hard beledigd, ik kan dat ding nooit vergeten. Hij zegt tegen me jongen: “hey (onverstaanbaar) Djuka!” Dit zijn vieze termen en ik schaam me zo, ik voel me zo beledigd. Ik heb hem geen antwoord gegeven, hij riep me en ik loop gewoon weg. En ik denk: als ik vrij kom zal je weten wat ik er van denk. Nu denk ik niet meer zo.

Het aantasten van hun status gebeurde soms ook subtieler, namelijk onder de vorm van overspel. Het betrappen van een partner op overspel geeft vaak aanleiding tot geweld en soms zelfs tot moord.

I: Is er iets dat jou boos kan maken?

G: Oooh, ja, er zijn wel dinges die me boos kunnen maken. Ik bedoel euh, met mijn vriendin, overspel of zo. Maar ik probeer me steeds te beheersen.

Een vierde spanning die bij menig respondent tot boosheid leidde was plaatsvervangende spanning. De solidariteit onder Boslandcreolen is groot en dat brengt zoals eerder aangetoond een extra bron voor spanning voort en dus ook voor boosheid zoals uit de interviews naar voren kwam.

I: Wanneer ga je boos worden? Hoe kan ik een Marron boos maken?

G: De manier waarop je een Marron kan boos maken, is een andere Marron kwetsen. Waar ik bij sta, dat maakt me boos en ik ben dan nog iemand die euh, ik heb een grote dosis aan zelfbeheersing.

Boosheid omtrent een laatste en vierde spanningsvorm, gebroken familiebanden, lijkt tevens een frustratiegenererende bron te zijn. Respondenten gaven aan bij gescheiden gezinnen soms boos te zijn op hun vader omdat deze hen in de steek liet.

I: Was je boos toen?

G: Boos, ja ik was echt boos, op mijn vader vooral, en op andere familie. Ze wilden niks van me, omdat ik dacht, ik zat elke dag aan mijn moeder te denken, hoe ze ons moest verzorgen, hoeveel ze voor ons geeft. Maar ik wilde niet dat ze voor me moest zorgen. Ik zei der altijd: “no spang a abi, zorg voor mijn broertjes en mijn zusjes, dat is beter, dat is beter, ik kan wel voor mezelf zorgen.”

Tevens werden ze achtergelaten in een gezin dat door verlating van de vader in nog grotere financiële problemen terechtkwam. Deze economische spanning maakte hen niet boos, maar wel gefrustreerd.

I: Waren er soms momenten dat je frustreerde?

G: Ja, er waren tijden dat ik gefrustreerd raakte. Vooral als er problemen thuis waren en je ze niet kon oplossen en niemand je kan helpen het op te lossen. Dan frustreerde ik weg daar in huis.

I: Waren er tijden dat je het echt moeilijk had?

G: Ja, ik had het heel moeilijk alvorens ik het feit pleegde. Het hing er van af hoe je die ochtend opstond en ontdekte dat je een vrouw in huis had, maar niets te eten had.

Daarnaast werd reeds aangegeven dat Marrons de sociale controle gevoerd door anderen op hen als drukkend ervaarden. Het lokt gevoelens van frustratie uit, die vaak sluimerden tot een druppel de emmer deed overlopen. Het maakte hen niet boos omdat respondenten meenden dat deze sociale controle uitging van bezorgdheid van hun moeder en dus eigenlijk het goed voor had met hen. Maar het draagt bij tot negatief affect omdat deze sociale controle als aversief werd ervaren. Het effect was dat respondenten zich er aan ontrokken, waardoor elke sociale controle uiteindelijk wegviel, maar ten aanzien van degenen die deze sociale controle hadden uitgevoerd, gaven ze geen blijk van boosheid.

In document Ketens van het heden (pagina 121-125)