• No results found

De aanloop naar het empirisch onderzoek

In document Ketens van het heden (pagina 60-64)

Hoofdstuk 2 Het theoretisch raamwerk

4 De werkelijkheid theoretisch kaderen; een kwestie van interpretatie?

4.2 De aanloop naar het empirisch onderzoek

Het feit dat Boslandcreolen oververtegenwoordigd zijn in Surinaamse penitentiaire instellingen, roept enkele vragen op. Plegen Boslandcreolen disproportioneel meer criminaliteit dan andere bevolkingsgroepen, worden ze gediscrimineerd en geviseerd door politie en Justitie of is het een combinatie van beiden? Zijn er socio-economische, sociale en historische factoren die aan de grond liggen van deze discriminatie en deze oververtegenwoordiging? Zo ja, welke?

88 CORDAID, NGO ontwikkelingshulp, Surinameboekje.

http://www.cordaid.nl/Upload/publicatie/mID_5707_cID_4715_Cordaid%20in%20Suriname.pdf

89 CENTRAL INTELLIGENCE AGENCY, The World Fact Book, Suriname, 2004. In 2002 zat nog 70% van de Surinaamse bevolking onder de armoedegrens.

90 UNITED NATIONS, Committee on the alimentation of racial discrimination, sixty-fourth session, 2004, Consideration of reports submitted by states parties under article 9 of the convention, Concluding observations

of the Committee on the Elimination of Racial Discrimination.

http://forestpeoples.gn.apc.org/Briefings/Indigenous%20Rights/suriname_pr_release_uncerd_16_mar 04_eng.htm#cerd_12_march_04

91 A. ST-HILAIRE, “Global incorporation and cultural survival: The Surinamese Maroons at the Margins of the World-system”, Journal of world-systems research 2000, (4), 1, 2000, 101-131.

Het onderzoek en de analyse van St-Hilaire92 en de rapporten van de Verenigde Naties erkennen ondermeer de aanwezigheid van discriminatie, economische spanning, gronden voor relatieve deprivatie en gedepriveerde levensomstandigheden op het niveau van de Boslandcreoolse gemeenschap. Het is een goede basis om op zoek te gaan naar de mate van subjectieve spanning, die Boslandcreoolse gedetineerden ondervinden van de objectievere spanningsvormen, die St-Hilaire en anderen hebben erkend. De alomvattende onderzoeksvraag naar de determinanten van de penitentiaire oververtegenwoordiging van Boslandcreolen wordt bijgevolg verder opgesplitst in kleinere deelvragen. Om de oververtegenwoordiging van Marrons te onderzoeken moet men allereerst weten (a) of er concrete gebeurtenissen zijn die Boslandcreolen als spanningrijk ervaren, (b) in welke mate ze deze als spanningrijk ervaren, (c) in welke mate ze bijdragen tot boosheid en frustratie, (d) welke factoren een criminele respons conditioneren. Deze vragen zullen de rode draad zijn van de interviews die het kwalitatief luik van het empirisch onderzoek vormen.

Er zal dus ten eerste aan de hand van het bevragen van subjectieve spanning gezocht worden naar belevenissen die spanning genereerden. Ten tweede dient de vragenlijst te peilen naar de mate dat deze bijdroegen tot een negatief affect. Ten derde zullen interviews de factoren moeten bevragen die geleid hebben tot een criminele respons en of deze factoren daadwerkelijk doorslaggevend waren voor het criminele antwoord. Na deze vragen beantwoord te hebben, kent men de spanningsvormen van Boslandcreolen, maar dat deze exclusief spanning zouden creëren bij Boslandcreolen is betwijfelbaar. Men dient na te gaan of deze spanningsvormen ook toepasbaar zijn bij andere etniciteiten. Elke Surinamer zal reeds spanning opgelopen hebben, maar niet elke Surinamer reageert er met criminaliteit op. Dus is het aangewezen de vraag te stellen of (1) Boslandcreolen andere soorten spanning ervaren dan andere inwoners van Suriname, (2) of ze gelijksoortige maar frequenter spanning ondervinden dan andere inwoners van Suriname, (3) of ze gelijksoortige spanning ondervinden maar die hoger is van magnitude dan andere inwoners van Suriname, (4) of ze gelijksoortige spanning anders verwerken dan andere inwoners van Suriname. Om dit te kunnen beantwoorden is vergelijkend onderzoek nodig. De tijd en middelen schoten tekort om hierover onderzoek te doen op eenzelfde manier als het diepgaande onderzoek bij de gedetineerde Marrons naar vormen van subjectieve spanning. Toch komt het laatste deel van deze verhandeling terug op het beantwoorden van de algemene onderzoeksvraag. De manier waarop dat gebeurt, komt in de inleiding bij het kwalitatieve luik ruimschoots aan bod. 92 A. ST-HILAIRE, “Global incorporation and cultural survival: The Surinamese Maroons at the Margins of the World-system”, Journal of world-systems research 2000, (4), 1, 2000, 101-131.

5 Besluit

Om minderheden te bestuderen werden er drie soorten theorieën voorgesteld, waarbij de voorkeur viel op een functionalistische theorie. Binnen het functionalistisch paradigma heeft er zich een heropleving voorgedaan van een vorm van spanningstheorie, The General Strain Theory van Robert Agnew. Vervolgens werd de theorie van Agnew ingeleid als een theorie die bouwt, aanvult en corrigeert op bevindingen van zijn voorgangers in het spanningsparadigma. Samengevat kan men Agnews’ theorie als volgt voorstellen. De theorie start met gemeenschapskarakteristieken en de interveniërende mechanismen. Dit zijn de spanningsvormen. Als spanningsgenererende gemeenschapskarakteristieken in leefmilieu of opgroeicontext erkende Agnew vier factoren. Daarnaast worden de interveniërende mechanismen hoofdzakelijk samengevat in drie grote en drie kleinere spanningstypes. Het zijn spanningsvormen die beïnvloed worden door de gemeenschapskarakteristieken en bijdragen tot het creëren van negatief affect. De drie hoofdspanningstypes zijn doelverhindering, het verliezen van positieve stimuli en het aanbieden van negatieve stimuli. Deze types werden elk op hun beurt onderverdeeld in subtypes. De drie kleinere spanningsgenererende factoren zijn ten eerste het selecteren en het behouden van aan spanning onderhevige personen, ten tweede relatieve deprivatie en ten derde de frequentie van interactie met boze en gefrustreerde personen. Allen creëren negatieve emoties zoals boosheid en frustratie, samengevat als “het geaggregeerd negatief affect”.

Dit veroorzaakt druk binnen het individu en zet aan tot corrigerende of neutraliserende actie. Het antwoord op de negatieve gevoelens veroorzaakt door deze spanningsvormen kan crimineel zijn maar dat is niet onvoorwaardelijk zo. Agnew stelt dat er variabelen zijn die enerzijds het verband tussen de spanningsvormen en het negatief affect beïnvloeden en anderzijds de invloed van dat negatief affect op een criminele respons conditioneren. Agnew erkende negen variabelen die dat verband conditioneren.

Vervolgens maakt hij een onderscheid tussen drie soorten spanning. Ten eerste objectieve spanning, ten tweede subjectieve spanning en ten derde spanning als de emotionele respons op een gebeurtenis of situatie. Tenslotte erkent Agnew dat er zowel eigenschappen van de spanningsvorm als kenmerken van het individu bestaan die de kans op een criminele respons op deze spanningservaringen vergroten. Dat wil zeggen dat ze tevens bovenstaande negen conditionerende factoren beïnvloeden. Hij benoemt vijf individuele factoren en vier criteria waaraan een spanningsvorm dient te voldoen vooraleer ze de kans op een criminele respons op opgelopen strain zal verhogen.

De keuze voor deze theorie is gebaseerd op het onderliggend mensbeeld van een spanningstheoretische denkwijze, namelijk de mens die van nature uit niet crimineel geneigd is maar die op ondervonden druk kan reageren met crimineel gedrag. De keuze voor de General Strain Theory is gemaakt op basis van het algemeen karakter en de toepasbaarheid op de onderzoeksgroep zowel theoretisch als praktisch. Tenslotte werd het empirisch onderzoek geïnduceerd door te stellen dat er zal gepeild worden naar het ondervinden van subjectieve spanning en door het identificeren van de vier richtinggevende onderzoeksvragen: (1) Zijn er concrete gebeurtenissen die Boslandcreolen als spanningrijk ervaren? (2) In welke mate ervaren ze deze als spanningrijk? (3) In welke mate dragen ze bij tot boosheid en frustratie? (4) Welke factoren conditioneren een criminele respons bij hen?

Hoofdstuk 3 Empirisch onderzoek naar een

In document Ketens van het heden (pagina 60-64)