• No results found

Inspelen op de toekomst

In document Tijd voor keuzes (pagina 143-147)

eigendomsneutrale vorm van vraagondersteuning

1374.8 Conclusie: herijking overheidsbeleid is wenselijk

5 Inspelen op de toekomst

Het wonen en de woningmarkt zijn ingebed in een brede maatschappelijke context. Deze context is niet statisch maar dynamisch. Onder invloed van demo-grafische, economische, sociaal-culturele, technische en politiek-bestuurlijke ontwikkelingen verandert de maatschappij en daarmee ook het wonen. Bij het formuleren van een langere termijnvisie op het wonen en het woonbeleid, zoals dit advies beoogt, moet hier rekening mee worden gehouden. Dit hoofdstuk geeft daarom een beknopt overzicht van enkele voor het wonen relevante ontwikkelin-gen die in de komende vijftien jaar verwacht kunnen worden.

5.1 Demograf ische ontwikkelingen

Stagnerende bevolkingsgroei en verdergaande gezinsverdunning

De groei van de Nederlandse bevolking neemt af. Dit zal zich de komende decen-nia verder doorzetten. Rond 2035 zal naar verwachting een bevolkingsdaling gaan inzetten (zie figuur 5.1). Nederland telt dan ruim zeventien miljoen inwoners. De demografische ontwikkelingen verschillen tussen de verschillende provincies en regio’s. Terwijl de bevolking in Flevoland, Zuid- en Noord-Holland, Utrecht en Groningen zal blijven groeien, stagneert de bevolkingsontwikkeling in Noord-Brabant, Gelderland, Friesland en Drenthe. Limburg en Zeeland krijgen in de komende twintig jaar zelfs te maken met een absolute bevolkingsdaling. In Limburg is deze ontwikkeling vandaag de dag al zichtbaar.

Voor alle provincies geldt verder dat de verwachte bevolkingsontwikkeling sterk verschilt tussen gemeenten. Over het algemeen vindt de bevolkingsgroei vooral plaats in de steden en de rondom de steden gelegen gemeenten, terwijl de meer perifeer gelegen gemeenten in veel gevallen te maken zullen krijgen met bevol-kingskrimp (Van Duin et al., 2006).

Een afname van de bevolking betekent overigens niet dat de kwantitatieve woningbehoefte ook afneemt en uitbreiding van de woningvoorraad niet meer aan de orde is. Voor de kwantitatieve woningbehoefte is niet de bevolkingsontwik-keling maar de huishoudens ontwikbevolkingsontwik-keling leidend. De komende drie decennia zal het aantal huishoudens in Nederland nog groeien door verdere gezinsverdunning. De Primos prognose, de huishoudensprognose die het ministerie van VROM gebruikt voor het berekenen van de woningbehoefte, gaat er vanuit dat het aantal huishoudens stijgt van 7,1 miljoen in 2005 tot 7,85 miljoen in 2020 en tot 8,1 miljoen in 2030 (ministerie van VROM, 2005). Dit betekent dat er voor het opvangen van de huishoudensgroei in de komende 25 jaar nog een miljoen

142 Perspectief op een woningmarkt in balans Tijd voor keuzes

nieuwe woningen nodig zijn. In werkelijkheid ligt de benodigde nieuwbouwpro-ductie echter nog hoger, omdat er ook een woningtekort moet worden ingelopen, en er eveneens sprake is van sloop en vervangende nieuwbouw. Zelfs in regio’s met huishoudenskrimp zal een zekere mate van nieuwbouw nodig blijven, omdat de kenmerken van de woningvoorraad vaak niet goed zijn afgestemd op de woon-wensen van huishoudens.

De bevolkings- en huishoudensprognoses zijn met grote onzekerheden omgeven. Met name de immigratie en emigratie zijn moeilijk in te schatten. De internatio-nale migratiebewegingen hangen af van moeilijk te voorspellen factoren zoals economische en politieke ontwikkelingen in het buitenland en het migratiebeleid en de leefsituatie in Nederland. Voor het Rijk is het dan ook zaak om de demo-grafische ontwikkelingen nauwkeurig te monitoren en de woningproductiedoel-stellingen te wijzigen wanneer de demografische ontwikkelingen daartoe aanlei-ding geven.

Figuur 5.1 De verwachte bevolkingsontwikkeling van Nederland (in miljoenen inwoners) 15,8 16 16,2 16,4 16,6 16,8 17 17,2 2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050 Bron:   De Jong, 2005

Naar een grotere regionale differentiatie van de woningmarkt

Door de regionale verschillen in demografische ontwikkeling worden de ruimte-lijke tegenstellingen op de woningmarkt geprononceerder. Gespannen en ontspannen woningmarkten zullen naast elkaar bestaan. In een land als Japan, waar de bevolkingsdaling al heeft ingezet, is dit al duidelijk zichtbaar (Hirayama, 2005). In Nederland zal de woningschaarste in delen van de Randstad voorlopig nog aanhouden. In veel andere delen van Nederland zal de woningmarkt daaren-tegen meer ontspannen worden. Dit zou plaatselijk kunnen leiden tot dalende prijzen en leegstand in bepaalde minder aantrekkelijke segmenten van de woningmarkt. Vanzelfsprekend kunnen dergelijke ontwikkelingen gevolgen

143

hebben voor het investeringsvermogen en de investeringsbereidheid van particu-lieren, over heden, woningcorporaties en commerciële partijen. Investeringen zullen worden uitgesteld of afgeblazen. Er zijn echter niet alleen bedreigingen maar ook kansen; vanuit een gezamenlijk belang van waardebehoud kunnen er nieuwe coalities op de woningmarkt ontstaan. Daarnaast biedt een ontspannen woningmarkt goede mogelijkheden voor herstructurering, kwaliteitsverbetering en nieuwe vormen van ruimtegebruik.

Op tal van plaatsen in Europa wordt momenteel beleid ontwikkeld dat inspeelt op de gevolgen van demografische krimp. Ook in Nederland is het verschijnsel bevolkingskrimp inmiddels duidelijk op de politieke agenda gezet (Derks et al., 2006).

Vergrijzing wordt een steeds belangrijkere factor

De Nederlandse bevolking vergrijst; het aantal oudere huishoudens neemt toe. Dit heeft gevolgen voor de woonvoorkeuren (zie ook VROM-raad, 2005a). De meeste ouderen blijven het liefst zo lang mogelijk in hun huidige woning wonen. Om de vergrijzing op te kunnen vangen moet een deel van de bestaande woning-voorraad geschikt gemaakt worden voor senioren. Toch is er ook een substantiële groep senioren die overweegt nog een keer te verhuizen. Deze mensen zijn vaak op zoek naar een niet al te grote comfortabele woning, dichtbij voorzieningen en/of gelegen in een mooie omgeving. Huren is onder de groep verhuisgeneigde ouderen relatief populair (zie ook Brouwer et al., 2004), onder meer omdat het eigenaar-bewoners de mogelijkheid biedt om het in de eigen woning opgebouwde vermogen vrij te spelen.

De raad vermoedt dat er als gevolg van de vergrijzing, maar ook door de migratie van jongere huishoudens, een geleidelijke verschuiving in de richting van meer stedelijk wonen zal gaan plaatsvinden. Per saldo gaan de stedelijke gebieden naar verwachting inwoners winnen, terwijl de meer landelijke gebieden inwoners zullen gaan verliezen (met uitzondering van bepaalde landschappelijk aantrekke-lijke gebieden). Met name bepaalde kleine en middelgrote steden, zoals bijvoor-beeld Ommen, Middelburg, Arnhem, Maastricht en Haarlem zullen aantrekkelijk zijn voor verhuisgeneigde senioren (Stichting Atlas voor gemeenten/RIGO, 2006). Overigens is de toenemende belangstelling voor meer stedelijk wonen ook vandaag de dag al zichtbaar. Uit cijfers van het CBS blijkt dat het aantal inwoners dat woont in een stedelijke omgeving is toegenomen van bijna 6,3 miljoen in 1998 tot ruim 6,8 miljoen in 2005. Het aantal inwoners dat woont in een landelijke

144 Perspectief op een woningmarkt in balans Tijd voor keuzes

omgeving is in dezelfde periode daarentegen afgenomen van ruim 6,6 miljoen tot

ruim 6,5 miljoen.39

Toch zullen de stedelijke gebieden ook in de toekomst een jongere bevolking hebben dan de landelijke gebieden. Het grootste deel van de (toekomstige) ouderen zal namelijk niet meer verhuizen, hetgeen betekent dat de vergrijzing het sterkst gaat toeslaan in gebieden waar nu al veel mensen van middelbare leeftijd en ouder wonen. Dit betreft bijvoorbeeld grote delen van Zeeland en Limburg, Zuidwest-Friesland en het platteland van Drenthe en Overijssel. Vaak worden deze gebieden gekenmerkt door een combinatie van vergrijzing en een stagne-rende bevolkingsomvang (Stichting Atlas voor gemeenten/RIGO, 2006). De ouderen van de toekomst zullen op verschillende fronten afwijken van de ouderen van nu. Ze zijn gemiddeld genomen beter opgeleid, hebben meer mate-riële welvaart gekend, komen uit minder grote families en hebben ervaring met het zelf richting geven aan hun leven. Ook neemt de diversiteit binnen de groep ouderen naar verwachting toe, zowel sociaal-economisch als ook sociaal-cultureel gezien.

Vanwege de sterk gestegen huizenprijzen beschikken ouderen met een eigen woning over het algemeen over veel meer vermogen, waardoor ze meer mogelijk-heden op de woningmarkt hebben, dan ouderen zonder eigen woning. Via schen-kingen aan kinderen en vererving kunnen deze verschillen zich vertalen naar volgende generaties.

Een groter aandeel niet-westerse migranten

Het aantal niet-westerse allochtonen in Nederland zal de komende jaren flink stij-gen: van 1,6 miljoen in 2004 tot 2,4 miljoen in 2020 (SCP, 2004). Globaal gezien wijken de woonvoorkeuren van niet-westerse allochtonen niet zo gek veel af van die van autochtonen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de allochtone midden-klasse steeds meer naar de suburbane gebieden trekt (Stichting Atlas voor gemeenten/RIGO, 2006). Desalniettemin zijn er op bepaalde punten wel verschil-len. Zo stellen niet-westerse allochtonen soms andere eisen aan de woningplatte-grond en zijn ze meer dan Nederlanders gewend om in de directe nabijheid van hun familie te wonen (zie ook VROM-raad, 2002a).

39  Stedelijke gebieden worden hierbij gedefinieerd als gebieden met meer dan 1500 adressen per vier- kante kilometer, terwijl landelijke gebieden minder dan 1000 adressen per vierkante kilometer heb-ben. Gebieden met tussen de 1000 en 1500 adressen per vierkante kilometer worden aangeduid als  overgangsgebieden (in totaal wonen er 2,9 miljoen mensen in dergelijke overgangsgebieden). 

145

In document Tijd voor keuzes (pagina 143-147)