• No results found

4.3 Effectiviteit van toezichtprogramma’s bij zedendelinquenten: meta-analyses en overzichtstudies

4.3.1 Inleiding en achtergrond

De literatuur over effectiviteit van behandeling voor zedendelinquenten In deze paragraaf worden een meta-analyse en twee overzichtartikelen besproken die (mede) betrekking hebben op toezichtprogramma’s voor zedendelinquenten. Toezicht voor zedendelinquenten is veelal nauw verbonden met behandelinterventies (zie ook 4.2). Daarom is het belang-rijk, alvorens het effectonderzoek over toezichtprogramma’s te bespreken, een globaal overzicht te krijgen van wat er in meer algemene zin bekend is over de effectiviteit van behandeling van zedendelinquenten.

De vraag of de huidige psychologische (veelal cognitief-gedragstherapeu-tische) behandelmethoden voor zedendelinquenten het recidiverisico verminderen, is onder wetenschappers onderwerp van discussie. Sinds 1980 zijn er meer dan twintig meta-analyses en overzichtstudies versche-nen over de effectiviteit van behandeling van zedendelinquenten. Een van de eerste studies leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van een behandeleffect (Furby, Weinrott & Blackshaw, 1989). Latere over-zichtstudies zijn positiever (Nagayama Hall, 1995; Gallagher, Wilson, Hirschfield, Coggeshall & MacKenzie, 1999; Polizzi, MacKenzie & Hick-man, 1999). De auteurs van enkele van de meest recente meta-analyses trekken de conclusie dat cognitieve gedragstherapie een klein tot matig positief effect heeft (Hanson & Bussière, 1998; Hanson, Gordon, Harris, Marques, Murphy, Quinsey & Seto, 2002; Lösel & Schmucker, 2005; De Ruiter, Veen & Greeven, 2005).

In deze studies en door critici (Harris, Rice & Quinsey, 1998; Rice & Harris, 2003) wordt daarnaast echter gesignaleerd dat veel effectstudies methodologische problemen vertonen die het trekken van sterke conclu-sies over de vraag of de behandeling al dan niet werkt, bemoeilijken. Bij het merendeel van de studies is geen sprake van aselecte toewijzing aan de behandelgroep en een onbehandelde controlegroep. Een belangrijke

WODC 263_10.indd Sec7:136

oorzaak daarvan is dat gerandomiseerd effectonderzoek bij behande-ling van zedendelinquenten moeilijk te realiseren is. Het vergelijken van percentages recidivisten onder behandelde en onbehandelde zedende-linquenten na hun terugkeer in de maatschappij, zou te veel risico voor de samenleving inhouden (o.a. Wilson, Stewart, Stirpe, Barrett & Cripps, 2000). In verschillende jurisdicties is bovendien deelname aan behan-deling bij zedendelinquenten een vereiste om in aanmerking te komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling, waardoor het moeilijk wordt hun behandeling te onthouden (zie o.a. De Kogel et al., 2006). Veelal wordt in effectonderzoek dan ook gebruikgemaakt van minder ideale vergelijkings-groepen, bijvoorbeeld zedendelinquenten die werden veroordeeld in de tijd dat de desbetreffende behandeling nog niet beschikbaar was, zeden-delinquenten die om uiteenlopende redenen niet aan de behandeling konden of wilden deelnemen of uitvallers uit de behandelgroep. In die gevallen kunnen de resultaten echter vertekend worden doordat de groe-pen op voorhand verschillen in voor recidive prognostische kenmerken. De begrijpelijkheid van de methodologische beperkingen verhindert echter niet dat ze aanleiding geven tot kritiek. Zo luidt de conclusie van Rice & Harris (2003) over de meta-analyse van Hanson et al. (2002), dat er geen behandeleffect zou overblijven wanneer de laatsten alleen metho-dologisch sterke studies in de analyse hadden betrokken. Deze kritiek werd ter harte genomen in een recente meta-analyse over de effectiviteit van psychologische behandeling bij zedendelinquenten. Daarin werden uitsluitend gerandomiseerde onderzoeken met een vergelijkbare contro-legroep (RCT’s) opgenomen (Kenworthy, Adams, Bilby, Brooks-Gordon & Fenton, 2004; Brooks-Gordon, Bilby & Wells, 2006). Twee van deze RCT’s hanteerden recidive als uitkomstmaat (het opnieuw gearresteerd of veroordeeld worden wegens een seksueel delict) en in geen van beide RCT’s werd een effect van het programma op recidive gevonden. In een tweede meta-analyse van onderzoeken met een quasi-experimenteel design (zie ook hoofdstuk 1) werden 21 studies betrokken waarvan er 17 interpreteerbare resultaten rapporteerden (Bilby, Brooks-Gordon & Wells, 2006). Zeven van deze 17 beschreven een significant effect van behande-ling op vermindering van recidive. In tien studies werd geen effect gevon-den.

Specifiek wat betreft farmacologische behandeling (en ook fysieke castra-tie) ter vermindering van seksuele recidive, vermelden enkele overzicht-studies en meta-analyses een recidiveverminderend effect, dat tevens groter is dan dat van psychologische behandeling (o.a. Nagayama Hall, 1995; Maletzky & Field, 2003; De Ruiter & Veen, 2006; Aos et al., 2006), maar ook hier geldt dat de conclusies met voorzichtigheid moeten worden gehanteerd vanwege methodologische tekortkomingen bij veel van de studies.

138 Toezichtprogramma’s voor delinquenten en forensisch psychiatrische patiënten

In verschillende overzichtstudies zijn zowel intramurale als ambulante behandelprogramma’s betrokken en wordt ook een uitspraak gedaan over hoe de gemiddelde effectgroottes van de twee typen settings zich tot elkaar verhouden (Alexander, 1999; Nagayama Hall, 1995; Polizzi et al., 1999; Hanson et al., 2002; Lösel & Schmucker, 2005). De conclusie is dat effecten van psychologische behandeling op vermindering van het recidi-verisico in een ambulante setting over het algemeen iets sterker zijn dan in een intramurale setting. Als mogelijke oorzaak daarvoor wordt genoemd dat effecten van een uitsluitend intramurale behandeling niet altijd gemakkelijk overdraagbaar zouden zijn naar het leven in de maatschappij, terwijl effecten van een ambulante behandeling beter of eerder toepas-baar zijn in het leven buiten. Daarnaast wordt vermeld dat veelal niet is uit te sluiten dat verschillen tussen groepen delinquenten een rol spelen, zo zouden zich in de groepen die een ambulante behandeling krijgen meer delinquenten kunnen bevinden met een relatief laag delictrisico. Toezichtprogramma’s

In de literatuur zijn slechts twee overzichtstudies en één meta-analyse gevonden die – ten dele – betrekking hebben op toezichtprogramma’s voor zedendelinquenten. Behandeling en controle spelen veelal beide een rol in toezichtprogramma’s voor zedendelinquenten. De toezichtprogram-ma’s voor zedendelinquenten die zijn gevonden in de overzichtstudies en meta-analyse zijn globaal onder te verdelen in vier categorieën. De eerste categorie betreft behandeling in de gevangenis of het ziekenhuis met daaropvolgend nazorg en toezicht in de maatschappij. De tweede categorie omvat behandelprogramma’s in het kader van probation, parole of een alternatieve sanctie. De derde categorie betreft gespecialiseerd toezicht in het kader van probation, parole of een alternatieve sanctie. De vierde categorie ten slotte, omvat de overige toezichtprogramma’s. De toezichtprogramma’s zijn binnen deze categorieën op alfabetische volgorde in tabel 5 weergegeven. Hierna wordt eerst een korte beschrijving gegeven van kenmerken van de meta-analyse en overzichtstudies, zoals de doelstelling en de inclusiecriteria. Daarna zullen de resultaten van de meta-analyses en overzichtartikelen worden besproken, waarbij het toezichtprogramma als uitgangspunt wordt genomen. In de meeste van de in dit hoofdstuk gerapporteerde effectstudies worden naast seksuele recidive ook gewelddadige en algemene recidive vermeld. Deze worden in de meeste studies als volgt omschreven. Onder algemene recidive wordt verstaan arrestaties en/of veroordelingen voor enig nieuw delict (inclusief seksuele en gewelddadige delicten). Gewelddadige recidive betreft arres-taties en/of veroordelingen voor een gewelddadig delict (inclusief seksuele delicten). Seksuele recidive ten slotte omvat arrestaties en/of veroordelin-gen voor een seksueel delict. In dit hoofdstuk zullen verder deze omschrij-vingen worden aangehouden, tenzij anders vermeld. In de literatuur wordt vaak onderscheid gemaakt tussen zogeheten ‘hands on’-delicten: delicten

WODC 263_10.indd Sec7:138

waarbij er lichamelijk contact is tussen delinquent en slachtoffer en ‘hands off ’-delicten waarbij dat niet het geval is (bijvoorbeeld exhibitionisme). We hebben tevens zoveel mogelijk rekening gehouden met de heterogeni-teit van deze populatie in type delicten en in recidiverisico (Prentky, Lee, Knight & Circe, 1997; Harris & Hanson, 2004; Koeck, Van Beek & De Donc-ker, 2002; De Ruiter & De Vogel, 2004; Van Horn, Mulder & Scholing, 2006; De Doncker, Koeck, Huys & Winter, 2006).