• No results found

Effectiviteit toezichtprogramma’s: effectstudies .1 Inleiding

De overige studies in de database over verslaafde delinquenten werden gescreend. De onderzoeken dienden ten minste een uitkomstmaat crimi-naliteit te omvatten en er diende een vergelijkingsgroep aanwezig te zijn, anders werden de studies niet opgenomen in dit hoofdstuk. De studies die reeds besproken waren in een van de meta-analyses of overzicht artikelen, werden eveneens niet opgenomen. Dit gezien het feit dat dezelfde resulta-ten dan meer keren zouden worden weergegeven, wat de beoordeling van de effectiviteit van de programma’s onterecht positief dan wel negatief zou kunnen beïnvloeden.

Er werden binnen de studies over verslaafde delinquenten zeven effect-studies met een vergelijkingsgroep en een uitkomstmaat criminaliteit gevonden. Deze werden beoordeeld op een aantal methodologische kenmerken (zie tabel 15 van bijlage 2). Ter bespreking van de effectivi-teit van de toezichtprogramma’s die in de artikelen aan de orde komen, werden de studies daarnaast gecategoriseerd naar SMS-niveau. Ook over het risiconiveau van de deelnemers aan de studie werd een uitspraak gedaan (zie tabel 8). De resultaten van de effectstudies worden besproken in het kader van de Wat werkt-benadering.

5.4.2 Resultaten effectstudies

Breaking the Cycle (BTC)

Harrell et al. (2002) verrichtten een onderzoek naar de effectiviteit van dit programma in Birmingham. Zij vergeleken een groep deelnemers aan BTC met een groep delinquenten die een jaar eerder gearresteerd was en aan de criteria voor BTC voldeed. De BTC-deelnemers waren allen met ‘pretrial release’, vrij in afwachting van hun proces.

De interventie voor de BTC-groep bestond uit een doorverwijzing naar behandeling (voor 96% van de deelnemers), urinemonitoring (21% van de deelnemers), opleidingsgroepen geleid door TASC (2%), ambulante behan-deling (57%), residentiële behanbehan-deling (bijvoorbeeld in een psychiatrische instelling, 16%) en een paar deelnemers kwamen in een methadononder-houdsprogramma terecht. Wat de programma-evaluatie betreft, vonden de auteurs dat het systeem van graduele sancties in de praktijk nog niet zo goed werkte. Er werd gevonden dat de meeste opgelegde sancties relatief (te) mild waren. Van de BTC-deelnemers die meer dan drie overtredingen hadden, kreeg 85% geen hoorzitting, 7% kreeg een waarschuwing, 3% kreeg enkele dagen gevangenisstraf en 4% kreeg een andere sanctie. De casemanagers implementeerden deze aanpak niet consequent en er zat

WODC 263_10.indd Sec8:196

vaak meer dan een maand tussen de overtreding en de sanctie en rechters reageerden nauwelijks op overtredingen (Harrell et al., 2002).

Gemiddeld werden er 16 (range 1-51) drugtests per cliënt afgenomen. In iets meer dan de helft van deze tests werd geen drugsgebruik gevon-den (53%). In 25% van de tests werd recent drugsgebruik ontdekt en in 22% van de tests werd deze niet goed afgenomen, waardoor de uitslag onbekend bleef. Bij de BTC-groep werd in 89% van de deelnemers ten minste één overtreding gevonden (M = 11), wat in 75% van de gevallen een gemiste of positief bevonden urinetest betrof. Er werd minder ‘enig drugs-gebruik’ en minder harddrugsgebruik voor de BTC-groep gerapporteerd. De Afrikaans-Amerikaanse BTC-deelnemers rapporteerden eveneens minder marihuanagebruik. Er werd minder criminaliteit gerapporteerd door de blanke deelnemers aan de BTC-groep, terwijl er geen verschil voor de Afrikaans-Amerikaanse deelnemers werd gevonden. De totale BTC-groep werd minder vaak gearresteerd bij een follow-up van gemiddeld 290 dagen. Deze resultaten van het onderzoek zijn positief te noemen, zowel wat betreft drugsgebruik als criminaliteit (met name voor de blanke deel-nemers).

Een belangrijke beperking aan dit onderzoek is het feit dat er een aantal significante groepsverschillen was tussen de BTC-groep en de contro-legroep. De controlegroep was jonger, verbleef gedurende de levensloop minder maanden in de gevangenis, was minder vaak in het verleden gearresteerd, rapporteerde minder criminaliteit (zelfrapportage), was minder vaak met vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling bij de aanvang van het onderzoek, was minder vaak aangemerkt als een ernstige delinquent, was minder vaak gestrest over zijn werkstatus, had meer dagen een betaalde baan gehad en rapporteerde meer marihuana-gebruik (zelfrapportage). Deze verschillen maken het een stuk minder geschikt om vergelijkingen tussen de groepen te maken. Daarnaast is dit niet de beste vergelijkingsgroep die voor dergelijk onderzoek gekozen kan worden. Er kunnen allerlei groepsverschillen (cohortverschillen) bestaan tussen deelnemers aan het onderzoek en personen die in principe voor het programma in aanmerking zouden kunnen komen, maar die een jaar eerder gearresteerd werden.

Harrell, Mitchell, Merrill en Marlowe (2003) onderzochten het BTC-programma in drie verschillende locaties: Birmingham, Jacksonville en Tacoma. Er werden over het algemeen positievere resultaten gerappor-teerd voor de BTC-groep in vergelijking met de controlegroep, hoewel er enkele verschillen waren op de drie verschillende locaties. Er werd minder drugsgebruik door BTC-deelnemers op twee van de drie loca-ties (Birmingham en Jacksonville) gevonden, terwijl er in Tacoma geen verschil in drugsgebruik werd gevonden. De deelnemers aan het BTC-programma op drie locaties rapporteerden minder criminaliteit dan de

198 Toezichtprogramma’s voor delinquenten en forensisch psychiatrische patiënten

controlegroep (zelfrapportage). Deze resultaten werden voor een deel bevestigd met resultaten uit officiële bronnen, er waren minder ties voor BTC-deelnemers in Birmingham en Tacoma, maar meer arresta-ties voor BTC-deelnemers in Jacksonville. Daarnaast werd nog gevonden dat deelnemers aan BTC minder familieproblemen hadden, op de drie locaties. In Tacoma hadden de BTC-deelnemers minder psychologische problemen, werkproblemen en sociale problemen en in Jacksonville hadden de deelnemers eveneens minder werkproblemen (Harrell et al., 2003). Ook in dit onderzoek werden significante groepsverschillen (a prio-ri) gevonden die de resultaten van het onderzoek mogelijk beïnvloeden. Het gaat hierbij om verschillen in drugsgebruik, het type indexdelict en het aantal dagen in de gevangenis.

Drugsrechtbank

Banks en Gottfredson (2003) deden onderzoek naar het effect van behan-deling en het effect van toezicht op criminaliteit, twee elementen binnen het drugsrechtbankprogramma. Hoewel het onderzoek als een Rando-mized Controlled Trial (RCT) was opgezet, met aselecte toewijzing aan de behandel- of controlegroep, wordt in dit artikel alleen het effect van behandeling en het effect van toezicht op criminaliteit binnen de

behan-delgroep besproken.51 Voor het onderzoek werd de behandelgroep nader

ingedeeld in subgroepen naar het wel of niet ontvangen van behandeling en het wel of niet ontvangen van toezicht. Banks en Gottfredson (2003) concluderen dat vooral het bijwonen van de behandeling een positief effect op criminaliteit heeft. De deelnemers aan behandeling recidiveer-den signifi cant minder vaak dan de deelnemers die geen behandeling kregen. Het ontvangen van alleen toezicht resulteerde niet in een signifi -cant verschil tussen deelnemers en niet-deelnemers. Verder werd gevon-den dat het voor deelnemers aan zowel behandeling als aan supervisie het

langst duurde voordat zij recidiveerden, maar deze survival time52 was niet

signifi cant langer dan voor degenen die alleen behandeling ondergingen. De behandeling sorteerde vooral de eerste vier maanden na follow-up een positief effect en de positieve effecten vielen weg bij de follow-up van twaalf maanden (Banks & Gottfredson, 2003). Een beperking aan het onderzoek is het feit dat belangrijke achtergrondgegevens ontbraken, zoals informatie over het type drugs dat gebruikt werd en gegevens over eerdere behandeling.

51 De resultaten van het onderzoek waar het een vergelijking tussen deelnemers aan de drugsrechtbank en de controlegroep betreft, worden elders uitgebreid besproken (zie Banks & Gottfredson, 2002); over het algemeen resulteerde deelname aan het programma van de drugsrechtbank in een daling in het aantal arrestaties en duurde het langer tot men opnieuw gearresteerd werd.

52 De ‘survival time’ wordt gebruikt als maat voor recidive. De tijd vanaf het moment dat een persoon risico loopt tot de tijd dat de persoon recidiveert wordt hierbij gemeten. Hoe langer de ‘survival time’ duurt, hoe langer het duurt totdat de persoon recidiveert.

WODC 263_10.indd Sec8:198

Banks en Gottfredson (2004) onderzochten of deelname aan de drugs-rechtbank effect had op de recidive en op de tijd tot een eventuele nieuwe arrestatie. Uit de resultaten bleek dat deelnemers aan het programma significant minder vaak opnieuw werden gearresteerd en het duurde ook langer tot ze opnieuw werden gearresteerd. In een tweede analyse werd de follow-up periode van twee jaar verdeeld in vijf perioden van een aantal maanden, waarbij bleek dat het grootste verschil in het aantal nieuwe arrestaties tussen de deelnemers en de controlegroep, tussen vier en acht maanden na de start van het programma lag. Met andere woorden, in de andere tijdvakken werd geen of nauwelijks verschil gevonden in het aantal personen dat opnieuw gedetineerd wordt. Een verklaring voor dit resultaat, dat in eerste instantie opmerkelijk lijkt, wordt door de auteurs gezocht in het feit dat veel deelnemers in de eerste maanden nog niet daadwerkelijk aan de verschillende onderdelen van het programma waren begonnen. Op het moment dat dit wel zo was, ontstond een verschil, dat duidt op effectiviteit van de drugsrechtbank. Een implicatie van deze bevinding kan zijn dat nog grotere verschillen in effectiviteit worden gevonden indien men meteen na vrijlating met het programma van start gaat.

Intensive Supervision Probation/Parole Program (ISP)

Er werd één onderzoek naar ISP bij verslaafde delinquenten gevonden dat niet reeds in de meta-analyses was opgenomen, het onderzoek van Taxman en Thanner (2006). Zij onderzochten of een model dat intensieve supervisie benadrukt, het ‘seamless model’, effectiever is in het reduceren van recidive in vergelijking met standaard voorwaardelijke beëindiging (probation) van de gevangenisstraf. In dit ‘seamless model’, ook wel inten-sieve supervisie genoemd (ISP), wordt de behandeling tegen drugsgebruik geïntegreerd in de normale voorwaardelijke invrijheidstelling. Hierbij wordt onder andere regelmatig getest op drugsgebruik, worden graduele sancties bij overtreding van de voorwaarden toegepast (naarmate men meer overtredingen begaat, wordt strenger gestraft) en worden de perso-nen ten minste zes maanden in de behandeling gehouden. Het programma is bedoeld voor personen die ten minste twee keer eerder gearresteerd zijn. In het traditionele model wordt enkel doorverwezen naar behandelinstel-lingen in de gemeenschap.

De deelnemers werden eerst ingedeeld in een groep deelnemers met een hoog risico van recidive en een groep deelnemers met gematigd risico

van recidive, rekening houdend met het RNR-principe53 (Andrews &

53 De gedetineerden werden aan de hand van de Wisconsin Tool (van Voorhis & Brown, 1996) ingedeeld in deze twee groepen. Dit gebeurde vanwege het ‘Risk, Need and Responsivity-principe’ (RNR; Andrews & Bonta, 1998). Een belangrijke boodschap binnen dit systeem is dat personen met een hoog risico van recidive een intensievere en meer gestructureerde interventie nodig hebben dan personen met een lager risico. Taxman en Thanner (2006) onderzochten of er ondersteuning voor dit principe gevonden kon worden, door te bekijken of de interventie meer dan wel minder succes had bij personen met een hoger risico vergeleken met personen met een lager risico.

200 Toezichtprogramma’s voor delinquenten en forensisch psychiatrische patiënten

Bonta, 1998). Vervolgens werden beide groepen aselect toegewezen aan het intensieve supervisieprogramma of aan standaard voorwaardelijke invrijheidstelling. Op deze manier werden evenveel deelnemers met een hoog risico van recidive en deelnemers met een gematigd risico van reci-dive aan beide groepen toegewezen. Het onderzoek werd op twee locaties uitgevoerd.

De data werden op verschillende manieren geanalyseerd. Allereerst werd gekeken naar het effect van de behandeling op drugsgebruik en recidive binnen de groep deelnemers met hoog risico van recidive en binnen de groep deelnemers met gematigd risico van recidive. Daarnaast werd gekeken naar het effect van de behandeling op drugsgebruik en recidive, zonder rekening te houden met verschillen in risico van recidive tussen de deelnemers. Over het algemeen werden nauwelijks (significante) verschil-len gevonden wat betreft drugsgebruik en criminele recidive. Dit deed de onderzoekers besluiten de resultaten op nog een derde manier te analyse-ren. Ditmaal werd de ernst van de drugsverslaving van de deelnemers ook

meegenomen.54 Op deze manier werden de deelnemers in vier groepen

verdeeld: 1) deelnemers met ernstig drugsgebruik (ASI-score hoger dan 0,04) en een hoog risico van recidive, 2) deelnemers met ernstig drugs-gebruik (ASI score hoger dan 0,04) en een gematigd risico van recidive, 3) deelnemers die cocaïne/heroïne als primaire drug gebruikten en een hoog risico van recidive hadden en 4) deelnemers die cocaïne/heroïne als primaire drug gebruikten en een gematigd risico van recidive hadden. Deelnemers aan ISP binnen beide groepen met hoog risico van recidive (degenen met ernstig drugsmisbruik en degenen met cocaïne/heroïne als primaire drug) werden minder vaak opnieuw gearresteerd. Voor de deelnemers aan ISP binnen beide groepen met een gematigd risico van recidive werd een negatief effect van de behandeling gevonden, zij werden vaker opnieuw gearresteerd dan de controlegroep.

Aangezien deze manier van analyseren wel groepsverschillen opleverde, concludeerden de auteurs dat naast rekening houden met het risico van recidive (RNR-principe), er ook rekening gehouden dient te worden met de ernst van de criminogene behoeften. In het geval van verslaafde delin-quenten betreft dit de ernst van het middelenmisbruik en het type drugs dat wordt gebruikt (Taxman & Thanner, 2006).

Therapeutische gemeenschap

Wexler, DeLeon, Thomas, Kressel en Peters (1999) onderzochten een thera-peutische gemeenschap (TG) als toezichtprogramma dat KEY-CREST

54 Deze werd op twee verschillende manieren bepaald. Eerst werd de groep onderverdeeld naar personen die wel of niet cocaïne/heroïne als primair drugsgebruik rapporteerden, vervolgens werd gekeken naar de ernst (frequentie) van het drugsgebruik aan de hand van de Addiction Severity Index (ASI; McLellan, Kushner, Metzger, Peters, Smith, Grissom et al., 1992). De grens lag bij een score die groter of kleiner dan 0,04 was.

WODC 263_10.indd Sec8:200