• No results found

2.5 Conclusies en discussie

2.5.3 Discussie en aanbevelingen

De re-integratieve invalshoek ten aanzien van extramuraal toezicht lijkt op basis van de onderzoeksresultaten tot nu toe een mogelijk effectieve benadering te kunnen zijn, terwijl er voor de effectiviteit van een

punitie-82 Toezichtprogramma’s voor delinquenten en forensisch psychiatrische patiënten

ve, op afschrikking berustende invalshoek van toezicht geen ondersteu-ning is gevonden.

Zoals eerder vermeld, formuleerden MacKenzie en Brame (2001) een model voor de wijze waarop ISP indirect zou kunnen leiden tot recidive-vermindering. Intensief toezicht wordt verondersteld de deelname aan prosociale activiteiten te bevorderen, waaronder ook behandeling, arbeids-toeleiding en dergelijke. Dit zou vervolgens leiden tot vermindering van risicofactoren voor crimineel gedrag, waardoor naar veronderstelling de recidivekans afneemt.

Veel invloed op het gebied van onderzoek naar effectiviteit van re-integra-tie van delinquenten en forensisch psychiatrische patiënten heeft de What Works-benadering (zie bijvoorbeeld McGuire, 1995). Er is een omvangrijke literatuur, bestaande uit meta-analyses die aan de hand van effectgroot-tes, berekend over een groot aantal effectstudies laat zien dat bepaalde behandelmethoden en -programma’s positief effect sorteren op latere recidive.

De Canadese What Works-benadering onderzoekt ook hoe effectieve programma’s zich onderscheiden van niet effectieve. Over ISP zijn vanuit de What Works-benadering verschillende studies verschenen (o.a. van Gendreau, Paparozzi, Bonta en anderen, zie ook studies hiervoor bespro-ken). Gendreau en anderen benadrukken de rehabilitatieve benade-ring (Gendreau, Goggin, Cullen & Andrews, 2000). Kenmerken van een voorbeeld van een reeds vroeg in termen van recidivecijfers succesvol Canadees ISP (Andrews & Keissling, 1980) zouden zijn:

1. kleine staf-cliëntratio;

2. goed opgeleide en getrainde en toegewijde staf;

3. primaire gerichtheid op het bieden van behandelvoorzieningen; 4. intensieve monitoring en follow-up, nazorg, en een balans tussen

hel-pende en controlerende benadering.

Studies richten zich de laatste jaren op de vraag welke kenmerken van ISP-programma’s voor welke delinquenten en onder welke omstandigheden werkzaam zijn. Dit betreft onder meer de invloed van het delictrisico van de delinquent (Hanley, 2002; Bonta, Wallace-Capretta & Rooney, 2000b; Lowenkamp, Pealer, Smith & Latessa, 2006), de kwaliteit van de imple-mentatie van ISP’s (Paparozzi & Gendreau, 2005; Petersilia, 1990a), de daadwerkelijke deelname aan behandel- en zorgvoorzieningen (Paparozzi & Gendreau, 2005), de professionele oriëntatie van de reclasseringsfunc-tionaris (Paparozzi & Gendreau, 2005) en de frequentie van contacten met de reclasseringsfunctionaris (Cullen, Wright & Applegate, 1996). Dit lijkt een vruchtbare werkwijze die meer inzicht oplevert in de achterliggende mechanismen die maken dat ISP wel of niet werkt (zie bijvoorbeeld de hiervoor besproken resultaten van Paparozzi & Gendreau, 2005).

WODC 263_10.indd Sec5:82

Zoals hiervoor besproken, zijn er tot nu toe weinig aanwijzingen dat afschrikking een werkzaam mechanisme van ISP’s is. Dit wil echter niet zeggen dat afschrikking dit onder geen enkele omstandigheid zou kunnen zijn. Wellicht werkt het voor sommige groepen onder sommige omstan-digheden wel. Wil afschrikking effect kunnen hebben, dan moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan (Moore et al., 2006):

– De delinquent moet zich realiseren dat de kans op ontdekking en straf is toegenomen.

– de delinquent moet rekening houden met deze veranderde risico’s bij de beslissing al dan niet een delict te plegen.

– De delinquent moet geloven dat er een niet te verwaarlozen pakkans is. – De delinquent moet geloven dat hij zal worden gestraft als hij wordt

gepakt.

– De delinquent moet zijn keuzes kunnen en willen veranderen in reactie op de waargenomen veranderingen in de kans op straf.

Verschillende auteurs (zie bijvoorbeeld Stalans, Seng & Yarnold, 2002 in hoofdstuk 4 over zedendelinquenten) vragen zich af of forensisch psy chiatrische patiënten tot dergelijke rationele afwegingen in staat zijn. Aan de andere kant werd door Maxwell en Gray (2000) en tevens door Pogarsky (2007) een aanwijzing gevonden dat bij delinquenten met middelenmisbruik of verslaving die onder intensief reclasseringstoezicht staan, de gepercipieerde strafkans de recidivekans vermindert.

Zijn er aanwijzingen dat ISP ook kan bijdragen aan risicomanagement? Op basis van een rehabilitatieve benadering van ISP wordt zoals hiervoor besproken recidivevermindering op langere termijn verwacht. ISP kan daarnaast mogelijk ook bijdragen aan criminaliteitsvermindering op korte termijn, namelijk tijdens het toezicht zelf.

In het besproken effectonderzoek worden overwegend meer (technische) overtredingen gevonden bij ISP-deelnemers dan bij deelnemers aan regulier toezicht. Hiervoor worden verschillende mogelijke en elkaar niet uitsluitende verklaringen geopperd. In de eerste plaats zou het verscherp-te toezicht kunnen leiden tot verhoogde deverscherp-tectie van overtredingen. In dat geval zouden ISP-deelnemers niet noodzakelijk meer overtredingen begaan, ze worden echter vaker ontdekt doordat er meer contact is met de reclasseringsfunctionaris en doordat er meer andere monitoringactivitei-ten plaatsvinden (bijvoorbeeld politiesurveillance). Dit kan worden gezien als een positief effect van het toezicht, als het leidt tot tijdige ontdekking van (dreigende) recidive, waarop kan worden ingegrepen om erger te voorkomen. Een tweede mogelijke verklaring is dat bij ISP veelal meer en strengere voorwaarden worden opgelegd waaraan de delinquent zich moet houden dan bij regulier toezicht. Doordat de voorwaarden stringen-ter zijn, is de kans op overtreding grostringen-ter. Een derde mogelijke verklaring is dat reclasseringsfunctionarissen die ISP toepassen meer geneigd zijn

84 Toezichtprogramma’s voor delinquenten en forensisch psychiatrische patiënten

tot een punitieve aanpak. Er zijn aanwijzingen dat een punitieve aanpak kan leiden tot meer overtredingen bij de delinquent. Of ISP werkelijk aan criminaliteitsvermindering op korte termijn kan bijdragen, lijkt af te hangen van hoe ISP precies wordt ingezet: de balans van de frequentie van controles, de houding van de reclasseringsfunctionaris en de aange-boden activiteiten en opgelegde voorwaarden lijkt van belang. Op dit gebied zal procesevaluatie kunnen bijdragen aan verder inzicht. Eén van de redenen waarom ISP maatschappelijk-politiek aantrekkelijk wordt gevonden, is de mogelijke bijdrage aan vermindering van capa-citeitsproblemen in het gevangeniswezen en forensisch psychiatrische instellingen. Vermoedelijk spelen in dit opzicht meer, soms tegengestelde krachten een rol. Om het gevangeniswezen en de forensisch psychiatri-sche instellingen te ontlasten, dient de doelgroep van ISP te bestaan uit delinquenten die anders met een straf of maatregel in deze instellingen terecht zouden komen, of die daar zonder ISP langer zouden verblijven. Er zijn echter aanwijzingen dat de doelgroep van ISP wordt verbreed tot delinquenten die tot lichtere groepen behoren, een zogeheten ‘net-wide-ning effect’ (Tonry, 1990; 1998). Daarnaast zouden ISP’s door verhoogde detectie van overtredingen leiden tot meer terugplaatsingen in de gevan-genis dan regulier toezicht (Petersilia, 1998). Verder vragen ISP en elektro-nisch toezicht ook een aanzienlijke personele inspanning, organisatie en kosteninvestering (Petersilia 1998; Moore et al., 2006).

WODC 263_10.indd Sec5:84

3.1 Inleiding

De totale populatie gedetineerden bestaat voor een deel uit delinquenten die een psychiatrische stoornis hebben. Onder personen met een ernstige psychiatrische stoornis (major mental disorder) worden patiënten met

een primaire As I-stoornis13 gerekend. Deze stoornis vereist een hoog

niveau van psychiatrische zorg en kan voor aanzienlijke handicaps in het algemene en sociale functioneren zorgen. Veelal zijn dergelijke patiënten afhankelijk van medicatie voor het onder controle houden van ernstige symptomen, zoals wanen, hallucinaties en agressief gedrag. Onder major mental disorder worden onder andere de volgende diagnoses gerekend: schizofrenie, psychotische stoornis, waanstoornis, stemmingsstoornis-sen, autisme spectrum stoornissen en stoornissen uit het schizo-affec-tieve cluster.

Personen met een ernstige psychiatrische stoornis kunnen in forensisch psychiatrische instellingen worden opgenomen (zoals TBS-klinieken) of komen op forensisch psychiatrische plekken in de Geestelijke Gezond-heidszorg terecht. Ook in het reguliere gevangeniswezen komen delin-quenten met een psychiatrische stoornis voor. In Nederland bestaan TBS-klinieken voor personen met een psychiatrische stoornis die

daar-naast (geheel of verminderd) ontoerekeningsvatbaar14 zijn verklaard voor

het delict dat zij hebben gepleegd. In het buitenland (bijvoorbeeld Cana-da, Zweden, Duitsland en Engeland) wordt bij de plaatsing van psychisch gestoorde delinquenten meer onderscheid gemaakt naar het type stoor-nis dat de persoon heeft. Zo komen delinquenten met schizofrenie en dergelijke meestal in forensisch psychiatrische ziekenhuizen terecht. Delinquenten met een persoonlijkheidsstoornis belanden over het alge-meen in het gevangenissysteem. Overigens is voor psychisch gestoorde delinquenten in een aantal andere landen behandeling beschikbaar in het gevangeniswezen, terwijl behandeling van psychische stoornissen in de Nederlandse gevangenissen nog niet zo ver ontwikkeld is (zie ook De Kogel, Nagtegaal, Neven & Vervaeke, 2006).

13 Met behulp van het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM; APA, 1994) kunnen psychiatrische stoornissen worden bepaald. De DSM specificeert welke symptomen en criteria aanwezig moeten zijn om een bepaalde diagnose opgelegd te krijgen. Verder bestaan er vijf verschillende schalen, ook wel assen genoemd, elk met een andere inhoud. Op As I worden alle psychiatrische stoornissen behalve de persoonlijkheidsstoornissen en zwakzinnigheid geclassificeerd, bijvoorbeeld schizofrenie. As II is bedoeld voor persoonlijkheidsstoornissen en zwakzinnigheid. Op As III kan worden aangegeven of er actuele somatische stoornissen zijn en op As IV scoort men psychosociale en omgevingsproblemen. Op As V ten slotte, kan men een oordeel geven over het algemeen functioneren.

14 Het individu kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor het hem tenlastegelegde, vanwege een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling ten tijde van het plegen van het delict.

86 Toezichtprogramma’s voor delinquenten en forensisch psychiatrische patiënten