• No results found

van hoofdstuk 2-6

5 inhoudseisen aan het mEr (§ 6.3)

De inhoudseisen die in de in dit onderzoek betrokken documenten aan het MER worden ge­ steld, komen op hoofdlijnen overeen. Zij worden hieronder aangeduid, waarbij de belangrijkste constateringen dienaangaande worden weergegeven.

| Een paradigmatische m.e.r. ontwikkeld 7

5a Project (§ 6.3.2.1)

• Niet alleen het project an sich maar ook de doelstelling(en) ervan moeten worden beschreven omdat naar aanleiding daarvan de te onderzoeken alternatieven kunnen worden vastge­ steld. Wel kan de speelruimte om in het individuele geval alternatieven te beoordelen klein of indicidenteel zelfs afwezig zijn.

5b Mogelijk benadeelde milieu (§ 6.3.2.2)

• Het mogelijk significant benadeelde milieu is verderreikend dan het gebied waarin het project is beoogd, en strekt zich bovendien buiten de landsgrenzen uit.

• Het te beschrijven mogelijk significant benadeelde milieu omvat tevens het milieu dat mogelijk significant nadelig wordt beïnvloed door de alternatieven.

5c Randvoorwaarden (§ 6.3.2.3)

De beschrijving van de toepasselijke beleids­ en juridische kaders verduidelijkt de bandbreedte waarbinnen het projecten kan worden uitgevoerd.

5d Alternatiefbeschrijving en -beoordeling (§ 6.3.2.4)

• Ten behoeve van het MER dienen uitvoerbare en redelijke alternatieven te worden beoor­ deeld en beschreven.

• Het nul­alternatief (dat de toestand van het milieu beschrijft indien het project niet ten uitvoer wordt gebracht) valt daar steeds onder.

• In het alternatievenonderzoek dienen de maatregelen ter voorkoming, beperking of com­ pensatie van de mogelijk significant nadelige gevolgen te worden betrokken.

• Op strategisch niveau moeten, indien van toepassing, ook de alternatieven voor een pro­ ject (d.w.z. de alternatieve wijzen waarop aan het doel van het project tegemoet kan worden gekomen) worden onderzocht en beschreven. Daarentegen geldt op projectniveau geen dergelijke verplichting.

• Aangezien het formeel zorgvuldigheidsbeginsel en het specialiteitsbeginsel impliceren dat slechts de informatie behoeft te worden overlegd die in het toepasselijke besluitvor­ mingskader kan worden betrokken, kunnen beide beginselen beperkingen opwerpen ter­ zake van de te onderzoeken redelijke alternatieven. Aan deze beperkingen kan tegemoet worden gekomen door coördinatie tussen bestuursorganen of heroverweging van de toe­ passelijke besluitvormingskaders.

• Omdat de beginselen van milieurecht geen absolute maatstaven behelzen kunnen zij bij uitstek in het alternatievenonderzoek en de keuze voor het voorkeursalternatief tot uit­ drukking komen. Een vergelijking van de onderzochte alternatieven maakt het mogelijk de vraag te beantwoorden welke (mate van) milieuverontreiniging of ­belasting redelijker­ wijs kan worden voorkomen. Daarom zou in ieder geval steeds sprake dienen te zijn van met het doel van de initiatiefnemer overeenkomende alternatieven waarbij het milieube­ lang beter wordt beschermd.

• Het mma doet het meest recht aan de beginselen van milieurecht omdat hierbij de nadelige gevolgen voor het milieu worden voorkomen, of, voorzover dat niet mogelijk is, deze zoveel mogelijk worden beperkt. Vanwege het formeel zorgvuldigheidsbeginsel zal ook de invul­

167 Overzicht van de belangrijkste bevindingen van hoofdstuk 2-6

ling van het mma moeten voldoen aan de doelstelling van de initiatiefnemer, mogen kosten overwegingen (op bedrijfstakniveau) daarbij een rol spelen, en moet dit alternatief voor de initiatiefnemer redelijk/uitvoerbaar zijn. Zodoende biedt dit alternatief niet alleen inzicht in de situatie indien de beste bestaande mogelijkheden voor het milieu worden toegepast (en daarmee een referentie voor het beoordelen en eventueel aanpassen van (een van) de overige alternatieven), ook kan de zelfstandig milieubeschermende doelstel­ ling van m.e.r., gesteund door de beginselen van milieurecht, onder omstandigheden dwingen tot de keuze voor dit alternatief (zie onder 7).

• Vanwege het motiveringsbeginsel is voorts van belang dat de redenen voor het selecteren en elimineren van alternatieven worden gegeven.

5e Significante milieugevolgen (§ 6.3.2.5)

• M.e.r. doorbreekt de klassieke sectorale benadering in het milieurecht door een beoorde­ ling te verlangen van alle relevante, mogelijk significant nadelige milieugevolgen van een project. Daarbij verruimt m.e.r. bovendien de traditionele opvatting over de onder het be­ grip ‘milieu’ vallende aspecten.

• Een verruiming is bijvoorbeeld te zien ter zake van sociaal­economische omstandigheden. Uit de betrokken documenten volgt dat zij op strategisch niveau in ieder geval dienen te worden betrokken in relatie tot gezondheid en als indirecte gevolgen voor ecosystem ser-vices. Dit laatste geldt tevens voor het projectniveau. Op dat niveau moeten bovendien in ieder geval de indirecte gevolgen voor deze omstandigheden worden betrokken.

• De milieugevolgen dienen in een aantal hoedanigheden te worden onderzocht. De indi­ recte gevolgen is er daar een van.

• Een andere hoedanigheid is de mogelijk significant nadelige grensoverschrijdende gevol­ gen, zoals ook die over lange afstand. Een moeilijkheid bij laatstgenoemde gevolgen is de vraag wanneer een specifieke activiteit significant bijdraagt aan een grensoverschrijdend gevolg over lange afstand. Deze moeilijkheid doet zich eveneens voor bij mondiale gevolgen. Zulks mag evenwel niet betekenen dat aan dergelijke gevolgen überhaupt geen aandacht in het MER wordt besteed, al zal het strategisch niveau mogelijkerwijs geschikter zijn voor een beoordeling daarover, zoals ook voor het treffen van toepasselijke maatregelen. • Cumulatieve gevolgen moeten eveneens in het MER worden betrokken. Daarbij kan de

vaststelling van de significantie van deze gevolgen niet uitsluitend worden gebaseerd op de vaststelling van de significantie van de (directe) milieugevolgen, omdat milieugevolgen die vanwege het ontbreken van significantie buiten het MER kunnen worden gelaten wel significant kunnen bijdragen aan cumulatieve gevolgen.

• Aangezien consensus ontbreekt over het begrip ‘cumulatieve milieugevolgen’ is de rechts­ zekerheid gediend met de opname van een definitieomschrijving in of ten behoeve van een m.e.r.­regime. In het individuele geval kan dan steeds worden bepaald welke van de onder de omschrijving vallende elementen relevant zijn. Sommige elementen zullen zich naar hun aard minder goed lenen voor een beoordeling op projectniveau; deze kunnen op strategisch niveau aan de orde komen.

• Naast negatieve dienen ook positieve gevolgen te worden beschreven opdat mede aan de hand daarvan de alternatievenbeoordeling en ­vergelijking kan worden uitgevoerd.

7| Een paradigmatische m.e.r. ontwikkeld

5f Maatregelen (§ 6.3.2.5)

• Indachtig het beginsel van de vervuiler betaalt dient ten behoeve van het MER steeds een beoordeling en beschrijving te worden gegeven van de beschikbare/mogelijke maatrege­ len om de nadelige milieugevolgen van het project (en de alternatieven) te voorkomen, te be perken en eventueel te compenseren. Daarmee dient in ieder geval voldaan te worden aan de geldende randvoorwaarden (zie onder 5c). Zie onder 7 voor de vraag of de initiatief­ nemer gehouden kan worden tot het treffen van verdergaande maatregelen.

• De te beschrijven maatregelen dienen tegemoet te komen aan al de mogelijk significant nadelige gevolgen voor het milieu, in zijn brede betekenis. Besluitvormingskaders dienen hierop toegerust te zijn (zie onder 7).

5g Monitoring (§ 6.3.2.7)

• M.e.r. kan worden geduid als een continue proces, dat zich ook uitstrekt over de fase nadat met het project een aanvang is genomen. In het MER dienen maatregelen of plannen te worden beschreven voor de monitoring van milieugevolgen en de evaluatie van getroffen maatregelen.

• De informatie uit het MER kan eveneens worden gehanteerd voor een milieuzorgsysteem of milieu­audit, al zal het MER daarop wellicht meer specifiek moeten worden toegerust.

5h Gehanteerde onderzoeksmethoden/uitgangswaarden milieu (§ 6.3.2.8)

• Met de beschrijving van beide onderdelen wordt enerzijds recht gedaan aan het gegeven dat de uitkomsten van een beoordeling afhankelijk zijn van de gehanteerde onderzoeks­ methode(n) en de (subjectieve) interpretatie van de resultaten, terwijl anderzijds wordt onderkend dat de gehanteerde informatie over de uitgangswaarden van het milieu, van­ wege de wetenschappelijke onzekerheden en bestaande onbekendheden, van invloed is op de beschrijving van het milieu.

• Beide onderdelen kunnen daarmee een basis bieden voor de onder het kopje ‘leemten in kennis’ (zie onder 5i) te beschrijven onzekerheden en onbekendheden die voor het nemen van het besluit relevant zijn. Dit temeer daar de ruimte om leemten in kennis – al dan niet bewust – te verhullen, zodoende kan worden verkleind.

• Bovendien stellen beide onderdelen het bevoegd gezag en derden in staat om de resultaten van het MER in dit licht te beoordelen, en, indien relevant, ter discussie te stellen.

5i Leemten in kennis (§ 6.3.2.9)

• Ondanks de progressief groeiende kennis over de aard en omvang van milieugevolgen, blijven er leemten in kennis bestaan. Opname daarvan in het MER bevordert niet louter de inzichtelijkheid, maar kan bij toepassing van het voorzorgsbeginsel aanleiding geven om maatregelen te treffen ter bescherming van het milieu.

• De toepassing van dit beginsel is temeer op zijn plaats voor projecten met mogelijk significant nadelige – waaronder onomkeerbare – milieugevolgen. Of het project ten uitvoer kan wor­ den gebracht zonder de benodigde, soms zeer kostbare maatregelen, zal mede afhangen van de met het project gediende belangen.

169 Overzicht van de belangrijkste bevindingen van hoofdstuk 2-6

5j Samenvatting (§ 6.3.2.10)

• Een niet­technische samenvatting van de in het MER opgenomen informatie biedt de moge lijkheid om op betrekkelijk toegankelijke wijze inzicht te verkrijgen in de belangrijkste bevindingen.

5k Mogelijkheden ter verbetering van het milieu

• Door een beschrijving en beoordeling van dit onderdeel kan een voorgenomen project niet louter worden beschouwd als een milieubelasting, maar tevens als een aangrijpingspunt om, zo mogelijk, het milieu te verbeteren. Niettemin dient onderkend te worden dat voor particuliere initiatiefnemers, vanwege het ontbreken van zeggenschap over het gebied waarin het voorgenomen project wordt gesitueerd of dat door het project wordt beïnvloed, dergelijke mogelijkheden beperkt zullen zijn. Onder de kanttekeningen dat over dit onder­ deel geen brede consensus bestaat en nadere invulling geboden is, maakt het onderdeel uit van de paradigmatische m.e.r.

5l Overleg derden (§ 6.3.2.11, onder B)

• Het belang van dit onderdeel is dat het zowel het bevoegd gezag als andere actoren in staat stelt om te beoordelen of, en in hoeverre de initiatiefnemer (de visies van) deze actoren heeft betrokken bij de opstelling van het MER en/of het ontwerp van het voorgenomen project.