• No results found

Huidige situatie Sterkte/zwakte-analyse

In document Gij letterdames en gij letterheren (pagina 37-42)

3.Verkenning taalkunde

3.3 Huidige situatie Sterkte/zwakte-analyse

De hierboven geschetste ruime blik van de taalkunde in Nederland hoort tot haar sterkste kanten. Waar het op aankomt, is een vorm van modulair denken: we hebben te maken met een aantal autonome systemen op verschillende niveaus die als zodanig en in onderlinge relatie bestudeerd moeten worden, maar niet in een heilloos holisme waarin onderscheidingen verdoezeld worden. Deze gedachte wordt mutatis mutandis mooi verwoord in een rapport over de cognitieweten- schappen, Fruits of enlightenment, in termen van verscheidene onherleidbare niveaus van redeneren die elkaar aanvullen (zie hieronder). Daarbij is het van belang de kern van de discipline steeds goed in het zicht te houden. lot verklaart zich daarom in zijn programmavoorstel Language in interaction op pagina 9 van zins ‘om de kern van de discipline te versterken en te moderniseren, waaraan de taalkunde haar fundamentele sterkte ontleent en waardoor ze zich onderscheidt van andere menswetenschappen zoals psychologie en antropologie. Deze kern moet de basis verschaffen om resultaten van de verschillende subdisciplines in een coherent kader samen te brengen.’

Ook binnen deze kern van de taalkunde als studie van de architectuur geldt de noodzaak verschillende aspecten van het onderzoek niet van elkaar los te maken, omdat dit toch het hart van het taalkundig onderzoek is. Zo is het van groot belang dat in het onderzoek (en in het daarop voorbereidend onderwijs, waarover hieronder meer) theorie en descriptie niet van elkaar gescheiden worden, dat de algemene taalwetenschap en de specifieke taalwetenschappen op elkaar betrok- ken blijven, en ook dat het historische perspectief, zeker waar het de moedertaal betreft, niet uit het oog wordt verloren. (Bij dit laatste is te bedenken dat het niet alleen gaat om de conservering van wat men cultureel erfgoed mag noemen, maar dat bestudering van de geschiedenis van taal ook inzicht geeft in de inter- preterende gebruiker.) De sterkte van de taalkunde in Nederland heeft steeds voor een belangrijk deel gelegen in een goede behartiging van de theorie zonder verwaarlozing van de descriptie, en in de stevige beoefening van een aantal specifieke taalkundes (die vergelijking en de zoektocht naar universalia mogelijk maakt) en van de historische taalkunde.

De verruiming van de blik van de taalkunde manifesteerde zich in de discus- sies ter voorbereiding van dit rapport duidelijk in de aandacht voor een groot aantal aspecten van I-taal en E-taal. Taalkunde in deze ruime zin omvat ook de gebieden van taalbeheersing en communicatiewetenschap. Het vakgebied dat de vraag centraal stelt naar de relatie tussen bepaalde tekstkenmerken van een verbale boodschap en de communicatieve functies van die boodschap, zowel vanuit een verklarende als vanuit een prescriptieve doelstelling, heeft een natuur- lijke plaats binnen het eerder genoemde raamwerk. Maar ook een aantal andere aspecten kwam aan de orde – aspecten die ook onderwerp zijn in drie onlangs verschenen positiebepalende nwo-rapporten over cognitiewetenschappen, taal- verwerving en meertaligheid, en bedreigde talen. In al die gevallen wordt steeds benadrukt dat het gaat om de samenwerking tussen beoefenaars van verschillen- de disciplines of subdisciplines, die zich niet langer laten scheiden, maar die wel steeds onderscheiden moeten worden. Hierbij dient niet vergeten te worden dat onderzoekers in verschillende deelgebieden veelal eigen circuits van uitwisseling en publicatie hebben, hetgeen goed is zolang dat communicatie over de grenzen van die gebieden heen niet uitsluit.

22 23 Verkenning taalkunde

‘If we continue to speak of unification it should be on the understanding that scientific explanation requires several independent levels of discourse, each with its own irreducible complementary “language of mind”. Unification on the basis of these levels, by defining in what ways they complement each other, is a realistic objective for the cognitive sciences. It allows rational and compu- tational aspects of knowledge and communication to be connected with the (neuro)biological and (neuro)psychological analysis of cognitive function.’ Ook in het programmavoorstel Taalverwerking en meertaligheid, waarin de drie invalshoeken architectuur, processing en context worden onderscheiden, wordt een dergelijke positie over samenwerking ingenomen. De terreinen van taalver- werving en meertaligheid bieden naar de mening van de samenstellers bij uitstek de mogelijkheid om de wisselwerking tussen taal als cognitie en taal als sociaal gedrag te bestuderen. Zij bepleiten bestudering van taalverwerving en meerta- ligheid in onderlinge samenhang, omdat een fundamentele verdieping van het inzicht in deze verschijnselen een aanpak behoeft waarbij factoren uit meer dan één invalshoek betrokken worden. Daarvoor is samenwerking nodig met psycho- logen, onderwijskundigen en anderen. Maar ook hier gaat het om samenwerking en niet om fusie met disciplines waarvan het referentiekader, zelfs wanneer het om taal gaat, niet samenvalt met dat van de taalkunde.

In het programmavoorstel Endangered language research in the Netherlands worden prioriteiten aangegeven op basis van het belang van dit domein voor de bestudering van taalkundige universalia, maar ook van taalgeschiedenis en antropologie, nog afgezien van het maatschappelijke belang. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is de in Nederland aanwezige expertise voor een aantal specifieke taalgebieden.

In de Strategienota 2002-2005 van het Gebiedsbestuur Geesteswetenschappen van nwo worden naast de bovenstaande taalkundige programma’s nog genoemd het programma Origin of men, language and languages, dat in Europees verband als eerste eurocore-programma is ontwikkeld, en het programma Interactieve

multimodale informatie extractie, dat deel uitmaakt van een initiatief voor het op-

zetten van een volledige onderzoekslijn op het gebied van taal- en spraaktechno- logie. Veel van de bij dit programma betrokken experts zijn ook betrokken bij het Platform voor Nederlands in taal- en spraaktechnologie van nwo, ocw, ez, fwo en de Nederlandse Taalunie, evenals het in 1998 gestarte Vlaams-Nederlandse project Corpus Gesproken Nederlands.

De belangrijkste sterkte van de Nederlandse taalkunde bestaat uit de bestu- dering in onderling verband van uiteenlopende gebieden van het vak en theore- tische perspectieven, en de belangrijke rol die het vak daarbij speelt in ruimere hedendaagse ontwikkelingen die veelal leiden tot de ontginning van minder

bekende gebieden. Eerder is al opgemerkt dat daarbij voortdurend aandacht moet zijn voor een zwakte die bestaat in een dreigende versnippering waarbij subdisciplines het contact met elkaar verliezen.

Daarnaast zijn er een paar traditioneel sterke terreinen in de Nederlandse taalkunde die door die ontwikkelingen en ook door een aantal andere omstan- digheden ten onrechte in de verdrukking dreigen te raken. Dat betreft met name twee deelgebieden die ook op de discussiedag uitvoerig aan de orde zijn geweest en die een bijzondere plaats in het hele spectrum innemen, samenhangend met de landsgrenzen en de grenzen van het Nederlandse taalgebied.

In de eerste plaats is daar de zorg van de taalkundes van de vreemde talen, in het bijzonder wellicht die van de schooltalen anders dan Engels. Zeer beperkte financiële middelen en teruglopende studentenbelangstelling maken het steeds moeilijker om die taalkundes in het onderwijs, en daarmee ook voor een groot deel in het onderzoek in stand te houden. Het niet vervullen van vrijkomende leerstoelen creëert met name hier ‘kale plekken in het landschap’, die nopen tot samenwerking, vaak op taaloverstijgend niveau. Tegelijkertijd is het voor deelname aan de internationale discussie en voor comparatief taaltheoretisch onderzoek nodig de in de specifieke taalkundes verzamelde kennis beschikbaar te houden. Men moet daarbij wellicht beter onderscheid maken tussen datgene wat in bijvoorbeeld de Duitse taalkunde betreffende het Duits van belang is voor de internationale discussie en wat niet. Een belangrijke conditie voor het voort- bestaan van dit soort onderzoek is het onderwijsaanbod van de faculteiten, en in dat opzicht is de discussie met de entree van de bachelor-masterstructuur in volle gang.

Een andere zorg is die voor de historische taalkunde, die inhoudelijk een steeds centralere bijdrage is gaan leveren aan het taalkundig onderzoek in algemene zin, maar als subdiscipline steeds minder middelen ter beschikking heeft. In deze zorg ligt het voor de hand een onderscheid te maken tussen de historische taalkunde van het Nederlands en die van andere talen. Voor de historische taal- kunde van het Nederlands heeft Nederland samen met Vlaanderen immers een bijzondere zorg die onder meer in het kader van het culturele erfgoed geplaatst kan worden. Echter, in de rechtvaardiging van de bestudering van oudere taal-

24 25 Verkenning taalkunde

name van expertise van (jongere) Westgermaanse talen, en andersom. Zo blijft ook de Nederlandse taalgeschiedenis ongrijpbaar zonder kennis van (de eerste fasen van) de Romaanse talen en het contact met deze gebieden.

Voor veel deeldisciplines van de taalkunde is dataverzameling van groot be- lang. Descriptieve databronnen kunnen ook een verbindende functie vervullen tussen de deeldisciplines van de taalkunde. Digitalisering van corpora en andere databestanden, en meer algemeen nieuwe technologische hulpmiddelen, vergro- ten nog steeds de mogelijkheden op dit gebied, en alleen gezamenlijke inspan- ning en afstemming op zowel nationaal als internationaal niveau kunnen hier het gewenste rendement opleveren.

Aanbeveling 1

In het onderzoeksbeleid dient een onderzoekschool zich te blijven richten op nauwe samenwerking tussen verschillende onderdelen van het taalkundig onderzoek, onder handhaving van de uiteenlopende niveaus van analyse van die onderdelen.

Aanbeveling 2

De bedreigde positie van de taalspecifieke taalkundes en van de historische taalkunde verdient bijzondere aandacht, en waar nodig specifieke bescherming, vanwege hun onmisbaarheid in de samenhang van taalkundige disciplines. Voor decanen van de letterenfaculteiten is hier een grote rol weggelegd.

3.4 Maatschappelijke inbedding

In de taalkundige gemeenschap is niet alleen het bewustzijn gegroeid dat een ruime blik op uiteenlopende aspecten van de taalkunde essentieel is voor wezen- lijke vooruitgang, maar in samenhang daarmee is het contact met samenleving en maatschappij van steeds groter belang gebleken. Ook hier geldt tegelijkertijd dat dat contact niet tot vermenging van belangen en onduidelijkheid mag leiden.

Het Gebiedsbestuur Geesteswetenschappen van nwo zegt in zijn Strategienota (bladzijde 2) zich in hoofdzaak te richten op het meer funderende onderzoek, maar niet uitsluitend en ook niet zonder rekening te houden met maatschap- pelijke eisen en verlangens. Het constateert dat het tot op heden in beleidsnota’s aangehouden onderscheid tussen wetenschappelijk en maatschappelijk geïnspi- reerd onderzoek of tussen funderend en strategisch onderzoek en de wenselijke verhouding daartussen, de afgelopen jaren is vervaagd.

Gussenhoven noemt in zijn essay over de fonologie de betrokkenheid van taalkundigen bij de maatschappij echter zonder meer opvallend gering. Naar zijn mening zouden de maatschappelijke aspecten van taal en taalgebruik op zicht- baarder wijze moeten worden geëtaleerd. Als voor de hand liggende belangrijke

gebieden waar de taalkunde meer te bieden heeft dan nu het geval is, noemt hij taal- en spraaktechnologie (die veel nauwer met vrucht zouden kunnen samen- werken), de inbreng van deze beide in de informatie- en communicatietechnolo- gie, en de maatschappelijke kwestie van de meertaligheid. Wat dit laatste betreft, zwalkt ‘de politiek […] al jaren door een beleidsruimte waar informatie en visie schaars zijn.’ Een en ander is krachtig en helder verwoord in het manifest van Bennis en anderen, Het multiculturele voordeel: meertaligheid als uitgangspunt, uit 2000.

In het eerder genoemde rapport over Cognitiewetenschappen wordt er op aangedrongen dat ict beter gebruik maakt van cognitief onderzoek bij het ontwikkelen van nieuwe producten en diensten, met name ook in onderwijs en trainingsprogramma’s. Taal- en taalgebruiksprogramma’s in het onderwijs en daarbuiten vormen goede voorbeelden van waar gedeelde samenwerking en com-

mitment tussen cognitieonderzoekers, ontwerpers, gebruikers en onderzoekers

van groot belang zijn voor de nabije toekomst (zie bijvoorbeeld ook het nwo-rap- port Meertaligheid en taalverwerving).

Interessant hierbij is de reactie van nwo op de nota Towards a European re-

search area, waarin men tevreden constateert dat de eu haar tot nu toe zeer utili-

taristische houding tegenover onderzoek en ontwikkeling laat varen. Maar toch wordt er ook door nwo (bladzijde 3) op aangedrongen dat bijzondere aandacht wordt besteed aan de noodzaak om onderzoekers op te leiden en te trainen in gevoeligheid voor de mogelijke toepassing van hun onderzoek.

Aanbeveling 3

Taalkundig onderzoekers dienen mede hun aandacht te richten op meer concrete toepassingsgebieden in het maatschappelijke veld.

3.5 Organisatie van het onderzoek. Nationale en internationale

In document Gij letterdames en gij letterheren (pagina 37-42)