• No results found

De diversiteit binnen de ALW

In document Gij letterdames en gij letterheren (pagina 132-136)

Algemeen of bijzonder, de westerse letterkundes in literatuurwetenschappelijk perspectief

3. De diversiteit binnen de ALW

Het is voor mijn betoog belangrijk kort in te gaan op de diversiteit van het alge- mene, alhoewel dit onderwerp in de andere essays ongetwijfeld beter en diep- gaander behandeld zal worden. In hun uitstekende, in 1993 verschenen inleiding in de alw onderscheiden de literatuurwetenschappers B. van Heusden en E. Jongeneel3 de volgende deelgebieden van de literatuurwetenschap: de filosofie van de literatuurwetenschap, de theoretische literatuurwetenschap, de hermeneu- tiek en het empirisch onderzoek. Dit zijn onderscheidingen die het profiel aange- ven van de alw in Nederland. Zo is de uvt empirisch, de vu was dit tot voor kort ook, en aan de andere universiteiten wordt er zowel theoretisch als hermeneutisch

116 117 P.J. Smith

beperkt de algemene literatuurwetenschap zich niet tot tekstinterpretatie en literatuurgeschiedschrijving, maar besteedt nadrukkelijk aandacht aan algemeen- theoretische en filosofische kwesties’ (11).

De huidige ontwikkelingen verlopen zo snel dat hun gebruik van de termen ‘alge- meen’ en ‘wereldliteratuur’ nu reeds gedateerd aandoet. De gecanoniseerde lite- raire tekst staat tegenwoordig lang niet altijd meer centraal (vandaar dat de term ‘wereldliteratuur’ niet meer op zijn plaats is). Het immanent-literaire karakter van het onderzoeksobject is losgelaten: men kijkt nu (ook) naar andere vormen van kunst en cultuur: beeldende kunst, muziek, film, en dergelijke (interart studies).

In een recent (overigens kwalitatief zeer middelmatig) overzicht van de litera- tuurwetenschap behandelt M. Ryan de negen volgende gebieden: 1. formalism, 2. structuralism, 3. psychoanalysis, 4. marxism, 5. post-structuralism, deconstruc-

tion, postmodernism, 6. feminism, 7. gender studies, queer theory, gay/lesbian studies,

8.historicism, en 9. ethnic, post-colonial and international [?] studies.4 Als we deze opsomming van richtingen leggen naast het boek van Van Heusden en Jonge- neel, dan blijkt hoe snel de ontwikkelingen gaan: in hun boek komen de eerste vier genoemde richtingen min of meer uitgebreid ter sprake, de vijf overige wor- den niet of nauwelijks genoemd.5 Ook andere recente ontwikkelingen, zoals de Franse tekstgenetica, konden door Van Heusden en Jongeneel niet meer meege- nomen worden.

Bij dit alles rijst de vraag of dat wat algemeen en vakoverstijgend is, ook per se behoort tot de alw. Of is er eerder sprake van verschuivende intersecties tussen de literatuurwetenschap en niet-specifiek letterkundige disciplines, zoals semiotiek, cultuurstudies, geschiedenis, kunstgeschiedenis, enzovoort?

Ook vanuit internationaal perspectief is de diversiteit van de alw groot. De manier waarop de alw in West-Europa beoefend wordt, blijkt van land tot land nogal te verschillen. Gedurende lange tijd zijn in vele Europese landen het Franse structuralisme en de uitlopers daarvan trendbepalend geweest. Het verst hierin gaat Italië: in dit land is het structuralisme (vooral Jakobson, Genette en Barthes) ingebakken in het universitair onderwijs (onder meer in Urbino, het bolwerk van de semiotiek van Eco). In Groot-Brittannië daarentegen heeft het structuralisme weinig voet aan de grond gekregen: hier is eerder sprake van een doorwerking van het new criticism en aanverwante Amerikaanse close reading- stromingen. In Spanje en Portugal heeft de alw een aarzelende ontwikkeling doorgemaakt – dit in tegenstelling tot Latijns-Amerika (althans Argentinië, Mexico en Brazilië), waar er sprake is van een zeer vroege receptie van het Franse structuralisme in de jaren zestig, gevolgd door een herontdekking in de jaren

negentig, die gekenmerkt wordt door een vermenging van Europese invloeden met Angelsaksische.

Nederland heeft sinds de hoogtijdagen van de Franse narratologie internatio- naal aan de weg getimmerd (M. Bal, J. Lintvelt),6 en is sindsdien internationaal sterk aanwezig, met bijvoorbeeld de literatuurwetenschappelijke studies over het modernisme en het postmodernisme (E. van Alphen, Th. D’haen, D. Fokkema, E. Ibsch en anderen). Een opvallend verschil met Frankrijk, Italië en Spanje is een toenemende veramerikanisering7 binnen de alw in Nederland, vooral bij jongere onderzoekers, hetgeen ongetwijfeld te maken heeft met de teloorgang in Nederland van de kennis van het Frans (en in mindere mate van het Duits).

4.1 Literatuurtheoretische diversiteit binnen het internationale onderzoek naar de afzonderlijke letterkundes

Omdat het literatuuronderzoek in Nederland in belangrijke mate schatplichtig is aan het literatuuronderzoek van het ‘thuisland’ (een Nederlandse onderzoeker van de Duitse literatuur zal niet om de literaire theorievorming in Duitsland heen kunnen), is het verstandig kort in te gaan op de situatie buiten Nederland. In het algemeen kan men zeggen dat het West-Europese literatuuronderzoek zich bezig- houdt met de volgende gebieden: de letterkunde van de Middeleeuwen (medi- evistiek), de vroegmoderne letterkunde (van de Renaissance tot de Romantiek), de moderne letterkunde (vanaf de Romantiek). Tot deze laatste categorie kan men de hedendaagse letterkunde rekenen, die men evenwel ook als een aparte categorie kan beschouwen. In het algemeen geldt dat, naarmate men een oudere literatuurfase bestudeert, de invloed van de alw (of beter: de literair-theoretische discussie) geringer is, en die van een ‘traditioneel’ literair-historische en/of filo- logische aanpak groter is, – en het wederzijdse wantrouwen dieper geworteld. Dit geldt voor Italië, Spanje, Frankrijk, Duitsland en zeker ook voor Nederland.8 Slechts enkele algemeen-literatuurwetenschappelijke begrippen lijken overal doorgedrongen te zijn, zoals intertekstualiteit, paratekst, verwachtingshorizon, poëtische (of esthetische) functie, iconiciteit en dergelijke, maar veelal hebben deze begrippen hun oorspronkelijke theoretische diepgang verloren.

118 119 P.J. Smith

echter niet zozeer van literatuurwetenschappelijke aard als wel van bijvoorbeeld historische aard (J. Huizinga, de annales-school), boekhistorische (H.-J. Martin, R. Chartier, R. Darnton) of literair-retorische (H. Lausberg, M. Fumaroli, S.A. Varga).

Een opmerkelijke uitzondering op de hierboven beschreven situatie vormt de oudere Angelsaksische letterkunde: hierin vindt men naast strikt filologische studies, ook veel gender- en queer studies. In feite is geen van de negen door Ryan genoemde gebieden daarin ondervertegenwoordigd. Dit komt misschien doordat Shakespeare cum suis een voortdurende testcase vormen voor nieuwe theoretische inzichten. Het extreem hoge aantal critici dat zich met de Engelse Renaissance bezighoudt, schept een blijvende vraag naar het nieuwe, het originele. Een derge- lijke instelling heeft tot gevolg dat ook de oudere Spaanse en Franse literaturen in de Verenigde Staten en in Groot-Brittannië vanuit algemeen-theoretisch perspec- tief bestudeerd worden, in tegenstelling tot in respectievelijk Spanje en Frankrijk.

4.2 Literatuurtheoretische diversiteit binnen het Nederlandse onderzoek naar de afzonderlijke letterkundes

Het is duidelijk dat er, gezien de boven beschreven situatie, in Nederland moei- lijk sprake kan zijn van een geregelde interactie tussen de Nederlandse alw en de afzonderlijke letterkundes. De Nederlandse onderzoekers die werkzaam zijn op het gebied van de afzonderlijke letterkundes laten zich meer beïnvloeden door de buitenlandse dan door de Nederlandse literatuurwetenschappelijke theorievor- ming. Waarschijnlijk heeft de in Nederland beoefende alw nog de meeste impact op de neerlandistiek.

In enkele gevallen is het algemene en het bijzondere in één persoon verenigd: ik denk hierbij onder anderen aan de Groningse onderzoekers E. Jongeneel en L. Korthals Altes, die, evenals M. Bal, M. van Buuren en S. Dresden, tegelijkertijd werkzaam zijn (geweest) op het gebied van de alw en op dat van de Franse let- terkunde.

Het is overigens waarschijnlijk dat de situatie in Nederland binnenkort drastisch zal veranderen. Dit komt enerzijds door het recente en toekomstige aantreden van een nieuwe generatie gezichtsbepalende hoogleraren alw (E. van Alphen, L. Korthals Altes, A. Rigney en anderen), en anderzijds door een relatief groot aantal nieuwe benoemingen van hoogleraren op het gebied van de Engelse, Franse, Duitse, Spaanse, Italiaanse en Nederlandse letterkundes.

De veranderingen zijn al zichtbaar: recentelijk wordt de literatuurtheoretische diversiteit van de afzonderlijke letterkundes in de hand gewerkt door een onder- zoeksbelangstelling die de traditionele, canongebaseerde letterkunde achter zich

laat. Zo is er binnen de Franse letterkunde aan de Nederlandse universiteiten een groeiende aandacht voor francofonie (Canada, Maghreb, Caraïben); migranten- literatuur (en hiermee verbonden de tweedegeneratieproblematiek), postkolonia- lisme, regionalisme, et cetera – aandacht die weerspiegeld wordt in het aangebo- den onderwijs.

In document Gij letterdames en gij letterheren (pagina 132-136)