• No results found

Belang en doelstellingen van het Nederlands onderzoek in de afzonderlijke literaturen

In document Gij letterdames en gij letterheren (pagina 139-143)

Algemeen of bijzonder, de westerse letterkundes in literatuurwetenschappelijk perspectief

8. Belang en doelstellingen van het Nederlands onderzoek in de afzonderlijke literaturen

Uit het bovenstaande (vooral de paragrafen 5 en 6) mag geconcludeerd worden dat de afzonderlijke westerse letterkundes gemarginaliseerd dreigen te worden. Dit is ook merkbaar in het feit dat deze letterkundes (met uitzondering van de Nederlandse) sterk ondervertegenwoordigd zijn in de belangrijke landelijke gre- mia. Ik volsta met drie sprekende voorbeelden.

De Commissie Geesteswetenschappen van de knaw telt slechts één vertegen- woordiger van de afzonderlijke westerse letterkundes op een totaal van twintig

leden (ter vergelijking: de Nederlandse letterkunde is vertegenwoordigd met twee leden). Volgens de gegevens van juni 2000 telt de knaw zelf slechts één gewoon ‘niet-rustend’ lid afkomstig van de afzonderlijke letterkundes (ter vergelijking: de Nederlandse letterkunde is met drie leden vertegenwoordigd). Volgens de gege- vens van februari 2000 telt het Gebiedsbestuur Geesteswetenschappen van nwo op een totaal van negen leden geen enkele vertegenwoordiger van de afzonder- lijke westerse letterkundes.

Deze ondervertegenwoordiging strookt, naar mijn mening, niet met de huidige maatschappelijke tendenties: uit het aantal vertalingen dat er jaarlijks verschijnt, mag geconcludeerd worden dat de interesse van de Nederlandse lezer voor de West-Europese literatuur beslist niet tanende is; dit blijkt ook uit het aantal pagina’s dat toonaangevende kranten als de Volkskrant en NRC-Handels-

blad wijden aan de buitenlandse literatuur. Ook de studentenaantallen (relatief

gezien, dat wil zeggen gemeten op het totaal van universitaire studenten) wijzen er niet op dat de belangstelling afneemt. Nu zeggen deze gegevens natuurlijk niet direct iets over de wetenschappelijke bestudering van de westerse literaturen, toch zijn ze wel te beschouwen als indicaties. De verklaring voor de onderverte- genwoordiging van de westerse letterkundes ligt ongetwijfeld in het feit dat deze letterkundes niet gepercipieerd worden (en zich zelf ook niet presenteren) als een gemeenschappelijke groep, maar als afzonderlijke letterkundes (zoals ook de pro- bleemstelling van dit essay door de Commissie Geesteswetenschappen verwoord is).

Uitgaande van het boven bepleite belang van de afzonderlijke letterkundes in Nederland, zou ik enigszins schematisch de volgende vier ‘doelstellingen’ willen formuleren:

a. Het onderzoek van de Nederlandse onderzoeker (hij/zij) van een afzonderlijke literatuur zou internationaal gerecipieerd moeten worden.

b. Hij zou zijn onderzoek moeten ‘vulgariseren’ naar zijn Nederlandse achterban. c. Hij zou zijn expertise ten dienste moeten stellen van andere gebieden van het

letterkundig onderzoek in Nederland.

d. Hij zou de verworvenheden van het letterkundig onderzoek in Nederland internationaal moeten uitdragen naar zijn eigen letterkunde.

124 125 P.J. Smith

ook proefschriften, over niet-Nederlandse onderwerpen niet in het Neder- lands geschreven moeten worden. Internationaal concurrerend onderzoek houdt niet alleen in dat de onderzoeker in het Engels, Frans et cetera pu- bliceert, maar dat zijn publicaties internationaal ook terug te vinden zijn in citaties. Bij de evaluatie van het onderzoek (zoals deze bijvoorbeeld plaatsvindt bij de zoveeljaarlijkse landelijke visitaties van het universitaire onderwijs en onderzoek) zou daarom behalve met het aantal publicaties en met de kwaliteit daarvan, ook met de citaties rekening moeten worden gehouden. Bij het na- speuren van citaties zouden naast de toonaangevende tijdschriften ook boeken en bundels in boekvorm gescreend moeten worden (dit in tegenstelling tot citatieanalyses bij de exacte wetenschappen).14 Actieve deelname in interna- tionale onderzoeksverbanden is natuurlijk essentieel. Nu zijn de Nederlandse letterkundigen daarin redelijk actief. Grote internationale organisaties waarin Nederlandse onderzoekers een prominente rol spelen, zowel inhoudelijk als bestuurlijk, zijn bijvoorbeeld Word and Image, The Society for Emblem Studies, Ishr (International Society for the History of Rhetoric), The Inter- national Reynard Society, Icla (International Comparative Literature Associ- ation), en sator (Société internationale d’analyse de la topique romanesque). De internationalisering zou gestimuleerd moeten worden op alle niveaus van universitair onderzoek en onderwijs: te denken valt aan een buitenlands studieverblijf op ba- en op ma-niveau, het instellen van een internationaal ma op een of meer gebieden van de literatuurwetenschap, het aanmoedigen van studieverblijven van onderzoekers aan buitenlandse onderzoekcentra, van organisatie van en deelname aan internationale congressen, workshops, et cetera. Dit alles gebeurt al: het is echter van belang dat deze initiatieven ge- continueerd worden, en zo mogelijk verbreed.

ad b. Wereldwijde bekendheid (onder specialisten) betekent nog niet bekend- heid in Nederland – net zo min als nationale bekendheid altijd internationale bekendheid zou inhouden. In het algemeen is het literatuurwetenschappelijke wereldje in Nederland slecht op de hoogte van de positie die de verschillende onderzoekers internationaal in de afzonderlijke letterkundes innemen. Dit is niet alleen te wijten aan gebrek aan tijd of aan belangstelling van de collega- literatuurwetenschappers, maar ook aan het ontbreken van motivatie bij de onderzoekers om hun onderzoek breed te presenteren naar hun ‘achterban’. Daartoe zou men zich overigens wel moreel verplicht moeten voelen: het on- derzoek wordt immers financieel mogelijk gemaakt in Nederland, en uitein- delijk door de belastingbetalers: zij mogen daar wel wat van terugzien, al dan niet in populair-wetenschappelijke vorm. Een bijzondere vorm van aandacht

voor de Nederlandse achterban is de literaire vertaling. Vele Nederlandse onderzoekers produceren, naast hun meer ‘wetenschappelijke’ publicaties, literaire vertalingen, zij redigeren series vertalingen bij Nederlandse uitgevers (bijvoorbeeld Van Oorschot en Querido) of zij maken deel uit van nationale commissies ter beoordeling van vertalingen (bijvoorbeeld het Fonds voor de Letteren). Vanuit de literatuurwetenschap en vanuit commissies die zich be- zighouden met wetenschappelijke beoordeling wordt ten onrechte neergeke- ken op de onder b genoemde activiteiten. Weliswaar is strikt wetenschappelijk gezien doelstelling a belangrijker dan doelstelling b, maar op het vakgebied van de literatuurwetenschap sluiten doelstellingen a en b elkaar niet uit: beide dienen te gebeuren (dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de taalkunde die zich meestal beperkt tot doelstelling a.

ad c. Men kan hierbij denken aan het type onderzoek dat de receptie bestudeert van auteur X of van literaire stroming Y in Nederland. Dit soort studies is niet alleen van belang voor de kennis van auteur X of stroming Y, maar ook omdat het iets wezenlijks kan toevoegen aan onze kennis van de Nederlandse literatuur. Voorbeelden hiervan zijn de recente studies van S. van Wesemael en E. van der Starre over respectievelijk de Nederlandse receptie van Proust en de presentie van de Franse literatuur in het werk van Vestdijk. Ook de bin- nenkort te verschijnen studie van J. Lechner over de aanwezigheid van vroeg- moderne Spaanse en Spaans-gelieerde literatuur in Nederlandse bibliotheken hoort in deze categorie thuis. Dergelijk onderzoek kan slechts uitgevoerd worden vanuit het vakspecialisme van de afzonderlijke letterkundes. Soms gaat de integratie in de Nederlandse letterkunde vanuit het specialisme verder: ik noem als voorbeelden het aandeel van M. van Buuren in het door nwo ge- subsidieerde ijkpunt-boek 1900, en mijn eigen onderzoek naar de Nederlandse embleemfabel van De Dene tot Vondel.

ad d. Hiervoor is in het buitenland meer belangstelling dan men in Nederland meent. Om mij tot de Franse letterkunde te beperken: gerenommeerde tijd- schriften als CAIEF, Europe, Etudes littéraires, Revue de littérature comparée, en

Oeuvres & critiques brengen geregeld themanummers uit met daarin een état présent van internationaal onderzoek naar de Franse letterkunde. Ook wordt

126 127 P.J. Smith

Deze doelstellingen betreffen alle de zichtbaarheid en de uitstraling van het on- derzoek, zowel nationaal als internationaal. Onderzoek dat hieraan weet te beant- woorden verdient, behalve waardering, ook geldelijke en materiële steun.

In document Gij letterdames en gij letterheren (pagina 139-143)