• No results found

Historische taalkunde in het onderwijsprogramma

In document Gij letterdames en gij letterheren (pagina 155-157)

De historische taalkunde

5. Historische taalkunde in het onderwijsprogramma

De filologie, zoals deze werd onderwezen aan de meeste Nederlandse universitei- ten tot aan het begin van de jaren zeventig of zelfs tachtig, was niet meer van deze tijd en vond ook steeds minder gehoor onder studenten. De nadruk lag enerzijds op de neogrammatische methode, waarbij de vergelijking van verwante talen (de comparatieve historische taalkunde) en het bestuderen en ontdekken van klank- wetten de voornaamste onderwerpen waren, anderzijds werd heel veel aandacht besteed aan het lezen en interpreteren van oudere, vooral middeleeuwse teksten en het vergelijken van tekstedities. Het onderzoek dat in het kader hiervan plaats- vond, bleef veelal beperkt tot tekstinterpretatie (waarbij steeds vaker moderne structuralistische literaire theorieën werden getoetst aan oudere teksten, vaak met desastreuze gevolgen naarmate de noodzakelijke filologische kennis verder wegzakte)28 of tot de uitgaven van tekstedities van nieuw ontdekte manuscripten, of uitgaven volgens nieuwe (postmoderne) methodes. Met de beperking van de studietijd tot vier jaar en de opkomst van nieuwe aandachtsgebieden zoals de moderne taalkunde, culturele studies en gender-studies, was het onmogelijk en onwenselijk het grote aantal filologische modules binnen elke taalopleiding te handhaven. Het leek ook niet zeer zinvol, omdat de band tussen de oude filologie en de moderne taalkunde en letterkunde, zoals hierboven beschreven, niet meer zeer hecht was.

De nieuwe aanpak van de historische taalkunde heeft, onder invloed van de nieuwe theorieën over taalkunde, in de jaren tachtig ook geleid tot een vernieu- wing van het historisch taalonderwijs. Bij de meeste taalopleidingen worden nu cursussen aangeboden over taalverandering, waarbij zowel de theorie van

taalverandering (de wetmatigheden, de invloed van interne en externe factoren, en de interactie tussen beide) wordt behandeld als de geschiedenis van de speci- fieke taal, waarbij de laatste veelal dient ter illustratie van de eerste. Een derge- lijke aanpak van de historische taalkunde is bijzonder nuttig omdat die als spil kan dienen in het totale programma, zodat het programma een samenhangend geheel wordt.29 Enerzijds past een overzicht van de geschiedenis van de taal uit- stekend bij een literair-historisch overzicht van de werken geschreven in die taal, en vormt het ook een samenhangend geheel met een module cultuurgeschiede- nis, die bij de meeste talenopleidingen gegeven wordt. Anderzijds wordt voor de student aanschouwelijk gemaakt hoe de inzichten van taalkundige theorieën (die in andere modules onderwezen worden en in het college atw) kunnen worden toegepast op taalverandering, en deze veranderingen kunnen helpen verklaren. Het brengt de student vooral ook een goed begrip bij voor de systematiek van de fonetiek/fonologie en de semantiek/lexicologie: de rol van de distinctive features, het onderscheid tussen allofonen en fonemen, het bestaan van polysemie en homonymie enzovoort,30 zaken die zowel synchroon als diachroon een rol spe- len, en waarvan een goed begrip ook onontbeerlijk is voor de taalverwerving. Ten slotte brengt de bestudering van taalverandering nog een zeer belangrijk aspect onder ogen, namelijk de idee dat taalverschillen, taalvariatie en taalverandering onvermijdelijk en natuurlijk zijn. Het moet de studenten bevrijden van hun sterk prescriptieve houding tegenover hun eigen taal en bij het leren van een vreemde taal, het moet hen een academische houding bijbrengen, waarbij zij analyseren en observeren en objectief leren oordelen. Dit laatste zal ook voor de taalverwerving van pas komen, waarbij het zaak is een goed onderscheid te leren maken tussen de subtiele variaties in klanken, woorden en constructies die in elke taal mogelijk zijn.

Het zou ideaal zijn als er naast een cursus over taalverandering ook nog tijd zou zijn om studenten inzicht te geven in de taal van minstens één oudere taal- fase, liefst een die redelijk ver verwijderd is van het huidige taalgebruik, om zodoende de verschillen sterker te doen uitkomen. De bedoeling van zo’n cursus zou zijn om de studenten beter inzicht (dan mogelijk is in de meer globale ‘ge- schiedenis van de taal’) te geven in de specifieke veranderingen die een taal kan

140 141 O.C.M. Fischer

uitzonderingen verklaren en daarmee het synchrone systeem voor de leerlingen doorzichtiger en interessanter maken.

Een dergelijke cursus zou gegeven moeten worden in combinatie met een literatuurcursus die dezelfde tijd behandelt.31 Het voordeel daarvan is dat de studenten een deel van de oudere literatuur van de canon in de oorspronkelijke taal lezen, waardoor zij tevens gaan beseffen hoe verraderlijk en onzichtbaar de veranderingen kunnen zijn. Dit besef zou hen moeten behoeden voor het maken van interpretatiefouten en, meer in het algemeen, hen ervan bewust moeten maken hoe belangrijk de context is, ook in de synchrone situatie, bij het inter- preteren van een tekst of taaluiting. Dit laatste is ook van groot belang voor een toekomstig taalkundig onderzoeker. Door het gebruik van elektronische teksten en zoekmachines en door de grote hoeveelheid data die op deze wijze vergaard kan worden, bestaat het gevaar dat er te weinig rekening wordt gehouden met de context waarin een bepaalde constructie of taaluiting optreedt; de kwantiteit van de data wordt dan belangrijker dan de kwaliteit. Dit kan leiden tot een grove misinterpretatie van de feiten en tot verkeerde hypotheses. Juist die zeer kleine subtiele verschillen tussen woorden of constructies kunnen ons meer leren over de manier waarop een taalelement verandert, en dus uiteindelijk over de vorm en structuur van het aangeboren en aangeleerde taalvermogen.

In document Gij letterdames en gij letterheren (pagina 155-157)