• No results found

Hoge vaste lasten dragen bij aan armoedesituaties

In document Werken zonder Armoede (pagina 59-63)

4. Waar lopen werkende armen tegen aan?

4.1 Inkomen en inkomensondersteuning van werkende armen

4.1.3 Hoge vaste lasten dragen bij aan armoedesituaties

Het inkomen wat een huishouden overhoudt na aftrek van belastingen en ontvangst van inkomensregelingen is het besteedbaar inkomen. Wanneer het besteedbaar inkomen van een huishouden waarin werk gedurende een groot deel van dat jaar de belangrijkste inkomensbron vormt lager is dan het niet-veel-maar-toereikend-budget, spreken we van werkende armen. Dit budget is voor een alleenstaande ongeveer 100 euro meer dan het sociaal minimum, een ander veelgebruikte indicator van armoede. Het sociaal minimum wordt hierna afzonderlijk behandeld.118

In tabel 4.1 staan twee minimumvoorbeeldbegrotingen met de minimaal moeilijk vermijdbare uitgaven waarbij rekening is gehouden met bijkomende vervoerskosten in verband met werk. In de begrotingen is nog geen rekening gehouden met woonlasten.

De inkomsten zijn herleid tot netto maandbedragen. Voor wat betreft de uitgaven zijn de basisbedragen voor onvermijdbare uitgavenposten ingevuld. Voor de vaste lasten zijn minimumbedragen opgenomen. Wat na aftrek van onvermijdbare uitgaven en vaste lasten nog van het inkomen resteert, is als één bedrag opgenomen. De

voorbeeldbegrotingen in tabel 4.1 geven een gemiddeld beeld voor alleenstaanden in de randstad en een kleinstedelijke gemeente.

117Bovenberg, L. & E. Groot (2019) Naar een nieuw werknemer-zzp’er fiscaal evenwicht. In:

Economische-Statische Berichten (ESB), december 2019.

118SCP (2019) Armoede in Kaart. Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau. Online publicatie.

Tabel 4.1: minimumvoorbeeldbegrotingen 2020

Bron: NIBUD (2020), Meer bestedingsruimte bij een hoger minimumloon

Uit de begroting valt op te maken dat een alleenstaande in de Randstad die fulltime het minimumloon verdient elke maand gemiddeld 649 euro overhoudt zonder dat hierbij rekening is gehouden met de huur. Hierbij is rekening gehouden met vervoerskosten via het openbaar vervoer. Als we rekening houden met de kosten van een auto, dan

resteert er elke maand gemiddeld 401 euro.

Saldo na woonlasten

Als vervolgens rekening wordt gehouden met de huur, dan blijkt dat een huur boven de liberalisatiegrens voor de huurtoeslag niet betaalbaar is (zie tabel 4.2). In de tabel is naast de liberalisatiegrens ook de aftoppingsgrens voor de huurtoeslag opgenomen, evenals hogere huren. De liberalisatiegrens is 737 euro en bij deze huur is met dit inkomen nog recht op 241 euro huurtoeslag. Een dergelijke huur is nog betaalbaar in de situatie Randstad, waarbij we rekening houden met woon-werkverkeer via het openbaar vervoer. Er resteert dan nog 153 euro per maand. In de kleinstedelijke situatie, waarbij

we rekening houden met de kosten van een auto, is een dergelijke huur niet betaalbaar.

Er is dan een tekort van 95 euro per maand. In die situatie is ook een huur ter hoogte van de aftoppingsgrens voor de huurtoeslag van 619 euro niet betaalbaar. Bij een hogere huur ontstaan grotere tekorten, doordat er dan geen recht meer is op huurtoeslag.

Tabel 4.2: saldo na woonlasten

Bron: NIBUD (2020) Meer bestedingsruimte bij een hoger minimumloon.

Ook het Nibud ziet dat huishoudens in 2019 meer dan de helft van het inkomen kwijt zijn aan de vaste lasten. Tien jaar eerder lag het percentage gemiddeld vijf procent lager. Hoe meer mensen kwijt zijn aan de vaste lasten hoe planmatiger ze met hun geld moeten omgaan. Het Nibud maakt zich zorgen om huishoudens die meer dan zestig procent van hun inkomen kwijt zijn aan de vaste lasten. Bij een (onverwachte) terugval in inkomsten lopen de vaste lasten door. Hierdoor neemt de groep met financiële problemen toe. De sterk gestegen woonlasten vormen een steeds groter knelpunt voor de groep middeninkomens die niet in aanmerking komt voor een sociale huurwoning en/of huurtoeslag. Ook voor deze groep is een koopwoning door sterke prijsstijgingen steeds lastiger te financieren. Het gevolg is dat men is aangewezen op de relatief dure private huurmarkt waarin weinig aanbod beschikbaar is.

Daarnaast signaleert het Nibud dat er verschillende groepen zijn die onvoldoende inkomen verwerven om van rond te komen, en vaak tientallen euro’s per maand te kort komen. Zo kennen mensen met een minimuminkomen en hoge zorgkosten, door hoge noodzakelijke uitgaven structurele financiële problemen kennen. Ook huishoudens met een flexibel inkomen verdienen huishoudens in sommige gevallen onvoldoende om van rond te kunnen komen, en deze huishoudens komen daarnaast door hun wisselende inkomsten minder vaak in aanmerking voor gemeentelijke inkomensondersteuning. Het Nibud constateert dan ook dat het gemeentelijk minimabeleid voor werkende armen onvoldoende aansluit bij de dagelijkse praktijk van een deel van haar inwoners.119

Sociaal minimum niet altijd toereikend

Het sociaal minimum is een nettobedrag en vormt het minimale bedrag dat volgens de overheid nodig is om in het levensonderhoud te voorzien. Dit bedrag wordt elk half jaar aangepast en is meestal even hoog als een bijstandsuitkering. Het is afgeleid van het minimumloon. Het sociaal minimum is afhankelijk van de leefsituatie en deels

leeftijdsafhankelijk. Voor gehuwden en gelijkgestelden ligt deze ter hoogte van het wettelijk minimumloon (1.701,00 euro per maand), voor alleenstaanden van 21 jaar en ouder bedraagt het sociaal minimum 1.239,10 euro per maand. Over het sociaal

minimum valt op te merken dat dit bedrag betrekkelijk willekeurig tot stand is gekomen bij de invoering van de Algemene Bijstandswet (ABW). Per 1 juli 2020 gelden de

volgende brutobedragen (figuur 4.7).

119Nibud (2020) Huidig inkomensondersteuningssysteem onvoldoende om armoede tegen te gaan.

Utrecht, Nibud. Online publicatie.

Figuur 4.7: sociaal minimum naar leefsituatie, per 1 juli 2021

Leefsituatie Bedrag per dag Bedrag per week Bedrag per maand Gehuwd/gelijkgestelden € 78,21 € 391,05 € 1.701,07

Alleenstaande van 21

De bijstandsnorm hangt af van leeftijd en leefsituatie en is gekoppeld aan het nettominimumloon. De netto bijstandsuitkeringen zijn lager dan het niet veel maar toereikend budget. De jaarlijks beperkte verhoging van de bijstand via de beleidsmatige afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon is een belangrijke verklaring voor de verwachte toename van de armoede onder met name

bijstandsgerechtigden.120

Het sociaal minimum wordt ook gebruikt door gemeenten bij het minimabeleid.

De SER heeft in zijn eerdere advies over armoede onder kinderen erop gewezen dat veel gezinnen met een laag inkomen of met schulden moeite hebben om rond te komen. 121 Sommige huishoudens blijven ondanks compenserende maatregelen kampen met een tekort op hun inkomen. En hierbij wordt ervan uitgegaan dat het betreffende

huishouden dan ook alle beschikbare ondersteuningsmogelijkheden daadwerkelijk gebruikt. De stijgende kosten van levensonderhoud vertalen zich ook in toenemende bijdragen van particuliere organisaties zoals voedselbanken. Hoewel het netto-inkomen uit werk voldoende zou moeten opleveren om daarvan noodzakelijke uitgaven te betalen en sociaal te participeren is dat voor zowel werkenden als mensen die afhankelijk zijn van een (bijstands)uitkering, niet altijd het geval.

Het sociaal minimum is, in geval van hoge vaste lasten, voor sommige groepen werkenden ontoereikend om financiële problemen en armoede te voorkomen. In het genoemde advies bleek ook dat groepen boven het sociaal minimum nog steeds tekorten in het huishoudinkomen hebben, waardoor zij bijvoorbeeld onvoldoende

middelen voor sociale participatie hebben. Per 2021 heeft het kabinet het kindgebonden budget verhoogd, hetgeen een gunstig effect heeft op het tekort van grotere gezinnen.

Anderzijds blijven de woonlasten de laatste jaren sterk stijgen. In de recente

beleidsdoorlichting van artikel 2 van de begroting SZW wordt aandacht gevraagd voor de vraag of het sociaal minimum nog voldoende bestaanszekerheid biedt.122 Het risico bestaat dat als het stelsel van inkomensondersteuning (voor bepaalde groepen)

120Olsthoorn, M. e.a. (2020) Kansrijk Armoedebeleid. Den Haag, Centraal Planbureau/Cultureel en Sociaal Planbureau.

121SER (2017) Opgroeien zonder armoede. SER-advies. Den Haag, Sociaal-Economische Raad, pag. 80-83 en 115-117.

122 Panteia (2021) Beleidsdoorlichting artikel 2 SZW.

ontoereikend is om van rond te komen, de kans op armoede en schulden toeneemt en meer inzet nodig is door schuldhulpverlening en vanuit armoederegelingen.

In document Werken zonder Armoede (pagina 59-63)