• No results found

Het probleem van het ‘achterlijke’ school- school-kind

In 1919, het eerste jaar van het bestaan van het onderwijsministerie, werd in Nederland een test

ingevoerd die een zekere oplossing bood voor een omvangrijk probleem. Wat was er aan de hand?

Na de invoering van de leerplichtwet (1901), waarin gesteld werd dat letterlijk álle kinderen vanaf 6 jaar naar school moesten, ontstond het vraagstuk van de overvolle klassen, waarin de ‘achterblijvers’ (de ‘abnormale’ kinderen) een belemmering vormden voor enerzijds het welbevinden van prikkelbare onderwijzers en anderzijds het leerproces van ‘normale’ kinde-ren.3 Dit was een probleem dat ook in andere landen voorkwam.

In 1904 gaf de Franse overheid aan de psycho-loog Alfred Binet (1857-1911) de opdracht een testmethode te ontwikkelen om ‘achterlijke’ kinderen op te sporen. Tegenwoordig is het begrip ‘achterlijk’ een scheldwoord, maar indertijd hield het in dat een kind onvoldoende geestelijk – en vaak ook lichamelijk – ontwikkeld was. Wat was Binets aanpak?

Allereerst onderzocht hij de verstandelijke ontwikkeling van kinderen, onder andere die van zijn dochters; de eerste psychologen observeer-den vaak hun eigen kroost. Aan de hand van eenvoudige schriftelijk en mondelinge opdrach-ten bepaalde hij wat een gemiddeld kind van een bepaalde leeftijd wel en niet kon, zoals

146

2 G. Heymans, De toekomstige eeuw der

psychologie. Inaugurale rede, uitgesproken bij de overdracht van het rectoraat der Rijksuniversiteit te Groningen, den 20sten September 1909 (Groningen 1909).

3 Nelleke Bakker, Jan Noordman & Marjoke Rietveld-van Wingerden,

Vijf eeuwen opvoeden in Nederland. Idee en praktijk 1500-2000 (Assen 2006) 557-563, aldaar 558.

147

bijvoorbeeld het vergelijken van gewichtjes, het benoemen van kleuren, het samenstellen van figuren en het nazeggen van cijfers.

Door systematische analyse van de resultaten ontwikkelde de Franse psycholoog gestandaardi-seerde tests, waarmee nauwkeurig bepaald kon worden of kinderen tussen de drie en de dertien jaar ‘voorlijk’ of ‘achterlijk’ waren. De verstande-lijke leeftijd (het gemiddelde kind was de norm) werd vergeleken met de werkelijke leeftijd van een kind. Met behulp van deze tests konden kinderen die op school niet goed konden meekomen – en de onderwijzer vaak veel werk bezorgden – vroeg opgespoord worden en naar een speciale school met een aangepast lespro-gramma worden gestuurd. De Binet-test werd gebruikt om de intelligentie van een kind in de meest brede zin van het woord te meten, namelijk ruimtelijk en technisch inzicht, oor-zaak-gevolg denken, concentratie, aandacht, belangstelling, interesse, aanleg en efficiëntie.4

De Amsterdamse schoolarts en latere GUA-lector Dirk Herderschêe (1877-1969) bracht in 1919 een Nederlandse versie uit van deze Franse test, die in Nederland bekend werd onder de naam

Herderschêe-Binet-test. Generaties Nederlandse schoolkinderen werden tot in de jaren zestig getest met de Herderschêe-Binet.5

De Citotoets (1968)

De grondlegger van de bekende Citotoets, de Amsterdamse hoogleraar psychologie Adriaan de Groot (1914-2004), reisde medio jaren vijftig met een beurs van het onderwijsministerie naar

de Verenigde Staten om bij de Educational Testing Service van Princeton University de techniek van de achievement-tests (schoolvorde-ringentests) te onderzoeken. De Groots rapport naar aanleiding van deze Amerikaanse studiereis,

Testmethoden ten dienste van het onderwijs

(1958), vormde de blauwdruk van de Citotoets. In de jaren zestig vroeg de gemeente Amster-dam De Groot een onderzoek naar schoolvorde-ringen op te zetten. Het door hem opgerichte Research Instituut voor Toegepaste Psychologie (RITP) verrichtte dit onderzoek. Het resultaat van deze opdracht was de Amsterdamse School-toets, die in 1966 op openbare scholen van de hoofdstad werd afgenomen.

Sinds 1968 bestaat de toets geheel uit meer-keuzeopgaven. In 1969 werd de toets bij ongeveer 35.000 leerlingen in en buiten Amster-dam afgenomen. De AmsterAmster-damse Schooltoets werd in 1970 overgenomen door Cito, die de naam veranderde in Schooltoetsen Basisonder-wijs. In 1976 werd weer een naamswijziging doorgevoerd: Eindtoets Basisonderwijs. De jaarlijkse Citotoets zorgt voor veel stress en spanning, bij de leerlingen maar ook bij de ouders en de onderwijsgevende. De uitkomst van de eindtoets voor het basisonderwijs lijkt toekomstbepalend. Veel leerlingen oefenen daarom, vaak in opdracht van hun ouders, voor de toets. De Groot verbaasde zich over deze ontwikkeling, die hij sterk afkeurde. Immers, de Citotoets is geen examen, maar een (objectieve) psychologische test, waarmee gemeten wordt

4 Jacques Dane, ‘Testen, meten en wegen’, in: Marjoke Rietveld-van Wingerden, Een

buitengewone plek voor bijzondere kinderen, 27-44, aldaar 28-30.

5 Fedor de Beer, ‘Dr. Dirk Herderschêe, een buitengewoon onderwijspionier’, in: Jan Brandsma & Rinus Keyman,

Dr. D. Herderschêe, pionier van het speciaal onderwijs- een groots gedragen gehandicapt leven (Amersfoort 2012) 26-51.

KADER

ONDER

WIJSAMBTENAREN EN DE (TEST

welk vervolgonderwijs het meest geschikt is. Vanuit het College voor Toetsen en Examens wordt dit ook benadrukt. De toets

meet wat een kind in vergelijking met andere kinderen in acht jaar basisonderwijs geleerd heeft. De inhoud van de Centrale Eindtoets sluit nauw aan bij het onderwijsprogramma voor de basisvaardigheden taal en rekenen […] De toets is ontwikkeld om een bijdrage te leveren aan een adequate plaatsing van leerlingen in het vervolg-onderwijs bij afsluiting van het basisvervolg-onderwijs. De Centrale Eindtoets is een objectieve moment-opname bedoeld als ondersteuning van het eerder gegeven advies van de school.6

In deze woorden klinkt een echo door van het ‘aansluitingsprobleem’, maar ook van de Her-derschêe-Binet-test, die, aldus de ondertitel van een studie uit 1920 in de OCW-bibliotheek, van waarde was ‘voor het intelligentie-onderzoek van schoolgaande normale en achterlijke kinderen van 6 tot 12 jaar’.7

6 H, van Boxtel e.a. (red.), Verantwoording

Centrale Eindtoets PO Versie 1.1 (Utrecht 2015) 13.

7 Pieter August Isaäc Jacob Nuijsink, Over

de Binet-Simon’sche tests voor 12-jarigen (1908) en hunne waarde voor het intelligentie-onderzoek van schoolgaande normale en achterlijke kinderen van 6 tot 12 jaar (Hilversum 1920).

149

Jarenlang werden de centrale examens in het voortgezet onderwijs gemaakt onder het toeziend oog van de Commissie Vaststelling Examenopgaven (CEVO). Deze commissie opereerde vooral achter de schermen van het ministerie van OCW. Dat veranderde in 2009 toen de CEVO ondergebracht werd in het College voor Examens (CvE, later CvTE), samen met de staatsexamencommissies voortgezet onderwijs en Nederlands als tweede taal (Nt2).

Het nieuwe CvE werd opgezet als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). Dat wil zeggen dat er een onafhankelijk, door de minister benoemd college werd ingesteld van mensen uit verschillende onderwijssectoren, onder leiding van een onafhankelijke voorzitter. Daaronder functioneren een bureau en vaststellingscommissies, die zorgen voor de totstandkoming en vaststelling van de centrale toetsen en examens en alle zaken die daarbij komen kijken, waaronder de normering. In dat hele proces werkt het CvTE nauw samen met OCW, Cito, DUO, SLO en vele andere partijen. Elke partij heeft in dat proces haar eigen verantwoordelijkheid.

CENTRALE

EXAMENSWillemijn Leene

(College voor Toetsen en Examens)

KADER