• No results found

Een nieuwe verhouding tussen overheid en werkgevers

Nu alle economische alarmbellen tegelijk afgingen, veranderde de houding van de regering. Jarenlang hadden gelijke kansen en zelfontplooiing voorop gestaan in het beleid, soms ten koste van het bedrijfsleven dat als conservatief te boek stond. Maar het eerste kabinet-Van Agt ging nu aan tafel met de ontevreden ondernemers. Het vroeg aan de oud-bestuursvoorzitter van Shell, Gerrit Wagner, om met een commissie voorstellen te doen voor

5 DE ST AA T, DE ARBEIDSMARKT EN HET BEROEPSONDER WIJS 1863-2018

170

Afb. 3

Niet vakopleiding, maar vorming moest centraal staan. De Volkskrant, 10 april 1973.

Afb. 4

Regionale opleidings-centra kunnen een enorme omvang hebben. ROC Mondri-aan te Den Haag, 2015. Fotograaf onbekend,

171

‘een nieuw industrieel elan’. Wagner vond kortweg dat de overheid een veel te dominante plek op allerlei gebieden in de samenleving had genomen. Zijn commissie waarschuwde in 1982 dat de overheidsuitgaven sneller stegen dan het bedrijfsle-ven geld verdienen kon, dat teveel sectoren afhankelijk waren geworden van subsidie en dat de arbeidsmarkt leed onder de druk van regels en cao’s. Ook het beroepsonderwijs werkte volgens Wagner niet goed. Er was een muur opgetrokken tussen de onderwijswereld die steeds meer op welzijn was gericht, en de ondernemers met hun zakelijke belangen. Die muur moest neer. Beroepsonderwijs kon niet meer zonder de steun van de overheid, maar ook niet zonder constante inbreng van werkgevers. Er zat niets anders op dan de fakkel voortaan samen te dragen.47

De boodschap kwam aan. Er volgde langdurig overleg tussen overheid en werkgevers over een hechte nieuwe samenwerking. Het lager beroepson-derwijs bleef gericht op algemene vorming, maar verloor definitief de rol van eindopleiding. De leerplicht werd weer verlengd, iedereen moest na het lbo verder leren. Als voorbereidend beroepsonder-wijs ging het lbo vanaf 1992 door het leven.48

De nodige invloed van werkgevers moest vooral in het middelbaar beroepsonderwijs vorm krijgen. Dat werd nu immers eindonderwijs voor de meerder-heid van de jongeren. Daarvoor was een grote reorganisatie van het mbo nodig, want met meer dan vijfhonderd verspreide kleine opleidingen hadden werkgevers niemand om mee te praten. De overheid was daardoor ook niet goed meer in staat om de waarde van diploma’s te garanderen. En dit

geheel was duur, terwijl de regering onder grote druk stond om te bezuinigen. In elke sector van de arbeidsmarkt moesten de kleine opleidingen daarom samengaan in grotere instellingen van minstens zeshonderd leerlingen, die zelfstandig om de tafel konden gaan met de werkgevers en de overheid. Schoolbesturen moesten voortaan zelf de juiste balans zien te vinden tussen overheid, werkgevers en studenten, die elkaar kennelijk zo slecht begrepen. Alleen grote, onafhankelijke schoolbesturen zouden dat goed kunnen. De overheid schreef daarom niet langer in detail voor welke gulden aan wat besteed moest worden, maar gaf de instellingen een budget en grote vrijheid om daarmee te doen wat zij nodig vonden (zie ook hoofdstuk 7). Bedrijven konden de scholen voortaan aanspreken op de leerstof in

Bedrijfstakge-richte Overlegorganen Onderwijs-Bedrijfsleven (BOOB),

en de overheid mocht de scholen aanspreken op prestaties. Aan de scholen was nu de taak om alle partijen tevreden te maken.

Vrijblijvend was dit alles niet. Scholen die fuseerden en groeiden, konden aanspraak maken op de fondsen die de overheid voor elke sector beschik-baar stelde. Wie onder zeshonderd leerlingen bleef, zag een sluiting tegemoet. De regering toonde wat een enorme invloed kan worden uitgeoefend met zulke voorwaarden voor bekostiging. Rond 1990 was het aantal scholen meer dan gehalveerd, ook scholen met een religieuze grondslag zochten de samenwerking met andere soorten onderwijs.49

Noodgedwongen voelden veel schooldirecties de ondernemer in zich wakker worden. Bijvoorbeeld de directeur van MTS-Zuid in Rotterdam:

47 Bronneman-Helmers, Overheid en

onderwijsbestel 287.

48 Wolthuis, Lower technical education 265.

49 Bronneman-Helmers, Overheid en onderwijsbestel 288. 5 DE ST AA T, DE ARBEIDSMARKT EN HET BEROEPSONDER WIJS 1863-2018

172

Als het lukt wordt het hier een soort Philips. Een bedrijf met een centrale directie en een groot aantal, hopelijk winstgevende, nevenvestigingen.50

Het roc

Met een witte jas aan en een helm op zijn hoofd, reed onderwijsminister Jo Ritzen in april 1995 op een shovel over een bouwterrein in Ede. Hij reed grond uit een kuil waar de parkeergarage moest komen van het nieuwe Regionaal Opleidingscen-trum (roc) Ede-Wageningen. Het NederVeluwe College, het Tituscollege uit Velp, het Technisch College Ede, Basiseducatie Ede en het Educatief Centrum Wageningen kwamen er samen in een school met achtduizend studenten. Kort daarna voegden zich daar nog drie opleidingen verpleeg-kunde uit de regio bij. Ritzen was opgetogen:

Straks is er geen uitval meer, maar doorstroming. Als leerlingen hun grenzen hebben bereikt, kunnen ze binnen het ROC naar een andere opleiding, en dat is belangrijk. De juiste leerling moet op de juiste plaats.51

Hij had het niet alleen over de dagopleidingen, maar ook over avondcursussen, leerlingstelsel, onderwijs voor volwassenen en het vormingswerk voor de jeugd. Alles kwam hier in één groot gebouw samen. Het was een gevolg van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), die de minister kort ervoor door het parlement had geloodst.

Met de WEB kwam het middelbaar beroepsonder-wijs definitief los uit de Mammoetwet. De wet trok de lijn door die in de jaren tachtig was ingezet: grotere scholen door fusies, nu niet binnen maar

ook tussen sectoren. Naar het voorbeeld van wat eerder in het hoger onderwijs was gebeurd, kregen de instellingen jaarlijks beschikking over een budget, dat ze naar eigen inzicht konden besteden aan huisvesting en personeel. Een raad van bestuur werd in de gaten gehouden door de raad van toezichthouders, net als in grote bedrijven.52 De klacht uit vooral protestants-christelijke hoek dat van de vrijheid van inrichting zo weinig over bleef, haalde niet veel uit.53

Bedrijven kregen een grote invloed op het onder-wijsprogramma. Niet voor niets opende de bestuursvoorzitter van chemiegigant AkzoNobel het nieuwe roc in Arnhem.54 Elke sector kreeg een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven (KBB) waarin vooral werkgevers de eisen mochten opstellen waaraan een diploma voor hun vak moest voldoen. Ook vakbonden praatten mee. Aan de scholen was het dan om het onderwijs in te richten.55

Maar ook de overheid hield invloed. Ze moest het mbo grotendeels blijven betalen: toen Ritzen in de voorbereiding voorstelde om bedrijven 150 miljoen gulden te laten bijdragen aan de onderneming, liepen de gesprekken bijna stuk. Sinds 1919 betaalde vooral de staat en dat bleek onomkeerbaar.56 Maar dat gaf wel een stevige positie aan de overheid om eisen te blijven stellen aan de deugdelijkheid en de rechten van studenten. Scholen moesten alles doen om uitval te voorkomen, ook van jongeren met grote leerproblemen en van jongeren die niet gemotiveerd waren. Iedereen moest hier een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt kunnen halen. Op de schouders van het mbo kwam ook de

50 G. Groenendijk geciteerd bij: NRC

Handelsblad 19 juli 1988. De Gelderlander 11 april 1995.

51 R. Schoonhoven, Recht doen

aanberoeps-onderwijs. Rede uitgesproken bij de

aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar Onderwijsrecht, Vrije Universiteit Amsterdam op 8 april 2016

(Amsterdam 2016) 5.

52 John Exalto, Van wie is het kind? Twee

eeuwen onderwijsvrijheid in Nederland

(Amsterdam 2017) 202, 213.

53 De Gelderlander 3 september 1996.

55 Sjoerd Karsten, De hoofdstroom in de

Nederlandse onderwijsdelta. Een nuchtere balans van het mbo (Antwerpen/Apeldoorn) 107.

56 Bronneman-Helmers, Overheid en

173

taak om een zeker niveau in reken- en taalvaardig-heid te garanderen, mede om doorstroom naar het hbo te verbeteren. En om de toenemende scheidslij-nen in de maatschappij te bestrijden. De overheid verwachtte zo van roc’s een grote bijdrage in het verbeteren van het welzijn in Nederland.57 Dat levert nog altijd problemen op, volgens de voorzit-ter van de MBO-Raad Ton Heerts:

Nu [2016, PS] willen ze maatschappijleer een apart vak maken op het mbo. Dat wordt als een one size fits all-oplossing gepresenteerd, terwijl veel scholen al bezig zijn met burgerschap. De focus ligt nu op wat eerder in de schoolloopbaan niet gelukt is, in plaats van – waar het mbo voor bedoeld is – op het opleiden voor een beroep en eventueel verder leren.58

Deze lasten kwamen op de schouders van instellingen die rond de eeuwwisseling probeerden om hun nieuwe rol te vinden, niet van oudsher als scholen, maar als ondernemende organisaties. Dat ging met vallen en opstaan. In de besturen waren minder docenten, en steeds meer professionele bestuurders te vinden. Sommigen van hen hadden zo’n onderne-mende houding dat ze grote financiële risico’s namen, een riant beloningenbeleid voerden en intussen de kwaliteit van de opleidingen te weinig in het oog hielden. Bij Amarantis, een school met dertigduizend leerlingen, kwam het zelfs tot een faillissement.59 De sector die voorheen zo weinig publieke aandacht kreeg, kwam jarenlang vooral met slechte berichten in het nieuws. Het hele mbo kwam in een kwaad daglicht te staan door zulke bestuurlijke experimen-ten, ook scholen die dat niet verdienden.60