• No results found

Het keizerlijk muntstelsel

In document De keerzijde van de Romeinse munt (pagina 30-35)

Hoofdstuk 5: Het Romeins muntstelsel

5.2. Het keizerlijk muntstelsel

In het beginstadium van het principaat, net na de aantreding van Augustus, lijkt de terugval naar Republikeinse gebruiken niet ondenkbaar. Hoewel Augustus zich afscheidde van veel Republikeinse normen en waarden, werd niet op alle fronten gebroken met het verleden. De oorspronkelijk

Republikeinse denarius bleef tot ver in de derde eeuw na Chr. in gebruik.73 Het oude geldsysteem werkte immers, alleen groeide de vraag naar

munten aanzienlijk.74 Het uitbetalen van de legionairs was de grootste kostenpost en daarnaast

moest de kas vrijblijvend openstaan voor openbare werken, het uitbetalen van ambtenaren en het omkopen van onrustige volken.75 De veranderingen die keizer Augustus na de val van

de Republiek voor het geldsysteem doorvoerde waren ingrijpend maar noodzakelijk.76 Het

veroveren van gebieden en overheersen van volkeren zorgden immers voor een overbelasting op het huidige Romeinse geldsysteem. Deze overvraging veroorzaakte inflatie, die ervoor 72 Grant 1968, 13.

73 Reijnen 1993, 7-8. 74 Wolters 2012, 340. 75 Reijnen 1993, 10. 76 Wolters 2012, 336.

Figuur 4: Het Romeinse muntstelsel tussen de eerste tot derde eeuw na Chr.

Muntsoort waardeverhoudingOnderlinge Samenstelling

Aureus 1 Goud

Denarius 25 Zilver

Quinarius 50 Zilver

Sestertius 100 Messing

Dupondius 200 Messing

Aes (As) 400 Roodkoper

Semis 800 Messing/roodkoper

zorgde dat de munteenheden flink in hun waarde daalden. Om het vernieuwde geldsysteem adequaat te laten functioneren, moest het stabiel zijn en was een breed scala aan nieuwe denominaties nodig.77 Het stelsel van de Republiek, met de as als basiseenheid werd

overgenomen, maar hier kwam een muntenreeks van gouden, zilveren en vooral koperen munten bij.

De bijgevoegde figuur 4 geeft een overzicht van de muntenreeks die tot de derde eeuw na Chr. in het Romeinse muntstelsel voorkwamen. Bovenin de tabel staat de gouden aureus vermeld, deze munt had een waarde van vijfentwintig denarii. Enkele van deze munten waren al in gebruik voor het Keizerrijk en werden door keizer Augustus geherintroduceerd, zij kregen in feite een make-over. Het verouderde geldsysteem kreeg een zetje in de goede richting. Naast de herintroductie van Republikeinse munten, werden ook nieuwe muntsoorten geproduceerd. De sestertius werd, samen met de dupondius gemaakt van een nieuwe soort koperlegering. Deze samenstelling was niet van zuiver koper en deze munten hadden een hoger zinkgehalte, waardoor deze een gelige kleur kregen. De zogenaamde messingmunten waren, twee keer zo duur als een koperen munt met ongeveer hetzelfde gewicht en kregen dus een hogere waarde.78

5.2.1. Veelgebruikte muntsoorten

Aureus

Van alle munten die door keizer Augustus werden doorgevoerd, werd de waardevolle gouden

aureus-munt relatief weinig geproduceerd. Aurei hadden de hoogste nominale waarde van

25 denarii, en het bijzondere hieraan was ook dat deze hoge waarde vrijwel altijd constant bleef. Hoewel de denarius en alle andere munten in het Romeinse geldsysteem constant in waarde fluctueerde, bleef de aureus vrijwel altijd constant. De gouden munten waren minimaal in omloop (geschat wordt 2,34% van de geldhoeveelheid), maar de nominale waarde was

gigantisch (60,70% van het totaal) en dus erg belangrijk.79 De soldij

werd drie keer per jaar uitbetaald en bedroeg iedere keer een waarde van 75 denarii (fig. 5). Hoewel het niet goed bekend is hoe legionairs werden uitbetaald, en hoeveel zij jaarlijks aan muntgeld ontvingen, kan met behulp van het onderzoek van numismaat en historicus Wolters een schatting worden gemaakt van betaalvormen. Dit kon in de vorm van 3 aurei, 75 denarii, 300 grote bronzen sestertiën of 77 Aarts 2005, 2.

78 Reijnen 1993, 8. 79 Verboven 2007, 248.

Figuur 5: Een derde van het jaarloon van een Romeinse legionair, onder keizer Augustus.

1200 bronzen asses. Aangezien sestertiën een kleine rol speelden tijdens de regeerperiode van Augustus, gaat Wolters qua betaling van bronzenmunten uit van asses.80 Drie aurei wogen

ongeveer 24 gram, terwijl 75 denarii in zilverstukken een gewicht van bijna 300 gram bedroeg. Betaling in de vorm van asses, wanneer wordt uitgegaan van de jaarlijkse uitkering van de soldij, betekende voor de legionair dat hij ongeveer 13 kilo aan muntgeld moest meedragen en dat lijkt niet logisch.81 Hoewel een legionair gewend was aan het dragen van een zware uitrusting

lijkt de keuze tussen 3 aurei, 75 denarii of 1200 asses niet moeilijk. Van de drie mogelijkheden lijken assen aan de ene kant de ideale keuze; immers, als een soldaat er één of een paar verloor waren de gevolgen minder dramatisch dan dat het één zilveren denarius betrof, of nog erger: één van de drie uitbetaalde aurei. Het meeslepen van 13 kilo asses is onhandig en daarmee onuitvoerbaar. Soldaten kregen echter niet alles in contanten uitbetaald, zij moesten zelf ook betalingen doen en er werd voor hen gespaard. Hoewel bronzenmunten veel in Romeinse militaire kampen wordt aangetroffen, is dit volgens Wolters niet representatief voor een invulling van de betalingsprocedure van de soldaten.82 Het bronzengeld kan als kleingeld zijn

meegenomen door de legionairs of als wisselgeld zijn gehanteerd bij transacties. Bovendien is de kans op verlies van kleingeld groter.

Denarius

De soldij werd over het algemeen dus uitbetaald in zilveren denarii, waarvan een

legioensoldaat ten tijde van keizer Augustus 225 denarii per jaar verdiende.83 Naast het feit dat

de legionairs hun loon uitbetaald kregen, moesten ook de officieren, ruiters en de hulptroepen worden betaald. Voor het uitbetalen van dergelijke salarissen moesten dagelijks ongeveer 300.000 tot 400.000 munten worden geslagen. In een jaar tijd waren circa 70 tot 100 miljoen

denarii nodig om de militairen en alle andere militaire kosten te kunnen betalen.84 Om deze

aantallen te kunnen produceren moest de productie van munten worden opgeschroefd en waren extra muntplaatsen nodig. De keizerlijke munten moesten op een industriële schaal worden geproduceerd en bereikten door de verspreiding van het leger vrijwel de gehele Romeinse en niet-Romeinse bevolking.85 De meest gebruikte munt die tussen de eerste en

derde eeuw na Chr. werd geproduceerd was de denarius. Deze zilveren munt was meer dan 400 jaar (211 v.Chr.-238 na Chr.) de centrale denominatie in het Romeinse muntstelsel.86

Sestertius

Aan het eind van de Romeinse Republiek stagneerde de brons-productie van de kopermunten. De vele oorlogen zorgden samen met de daaropvolgende stijging van de koperprijs voor een tekort aan het materiaal.Na de hervorming van Augustus werden de bronzen munten weer opgenomen in het muntstelsel.87 De sestertius werd in de keizertijd getransformeerd van een

80 Wolters 2001, 580. 81 Wolters 2001, 580-581. 82 Wolters 2001, 587. 83 Speidel 1992, 99. 84 Reijnen 1993, 27. 85 Noreña 2001, 147. 86 Verboven 2007, 246. 87 Reijnen 1993, 6.

klein zilveren muntje, naar een flinke koperen munt. Aangezien één sestertius een gemiddelde waarde van 4 asses had, is het aannemelijk dat deze munten als wisselgeld in omloop waren. Helaas waren ook de sestertiën onderhevig aan inflatie, waardoor hun waarde, formaat en metaalsamenstelling drastisch werden aangepast. De dubbele sestertius werd door keizer Decius (regeerde tussen 249-251) geïntroduceerd en moest de oplossing bieden; net als dat bij andere munten een zogenaamde ‘dubbel-munt’ werd geslagen na verloop van tijd.88 Ondanks

deze input was deze oplossing van kortdurende werking, de sestertius werd in 270 uit de roulatie gehaald.89

Dupondius

Net als de sestertius kreeg ook de Republikeinse koperen dupondius een doorstart in het muntstelsel van Augustus. De geelkoperen munt was met een waarde van twee assen niet eenvoudig te onderscheiden van de ietwat kleinere en lichtere as, welke van roodkoper werd gemaakt. Ondanks het verschil in metaal was de dupondius, niet eenvoudig te onderscheiden van de as.90 Op het moment dat een nieuwe dupondius het munthuis verliet, had de munt nog

een duidelijke geelkoperen kleur. Na een tijd in circulatie te zijn geweest, maakten vuil, aanslag en corrosie het verschil tussen de beide munten erg lastig te zien. In de eerste eeuw na Chr. werd het keizerportret op de dupondius voorzien van een stralenkrans en bleef het portret op de as voorzien van een lauwerkrans. Het was dus een middel om de munten eenvoudig van elkaar te kunnen onderscheiden. De bronzen munt diende als kleingeld en werd als wisselgeld gehanteerd bij transacties. In 195 kelderde de metaalsamenstelling van de zilveren denarius, van ongeveer 70% zilver in het midden van het jaar tot ongeveer 40% zilver tegen het einde van 195.91 Het zilveren percentage in deze veelgebruikte munt werd nu opgevuld met andere

grondstoffen, namelijk onedel metaal. De muntwerkplaatsen in Rome schijnen te hebben bezuinigd op het slaan van onedel metaal om de grote vraag naar denarii mogelijk te maken.92

Om die reden stagneerde de productie van de sestertius en dus ook de koperen dupondius. De belangrijke denarii moest bij de soldaten komen en dit lijkt te zijn bereikt ten koste van onedele metalen munten.

As

Onrustige periodes veroorzaakten inflatie, waardoor ook de Republikeinse as haar waarde verloor en in 200 v.Chr. nog maar 25 gram woog. Hoewel deze munt nu kleiner was en in waarde was gedaald, bleef het kopermetaal schaars. Dit materiaal kon in oorlogstijd beter worden gebruikt voor de wapenuitrusting van de soldaten.93 De nieuwe verkleinde as-munten

kwamen volgens Wolters slecht in de circulatie terecht en werden over het algemeen niet echt geaccepteerd.94 In de laatste jaren van Augustus heerschappij, werd in Rome tussen 10 en 12 na Chr.

88 Harl 1996, 135. 89 Howgego 1995, 136. 90 www.wiki.muntenenpapiergeld.nl/index.php?title=Dupondius. 91 Abdy 2012, 503. 92 Abdy 2012, 504. 93 Reijnen 1993, 6. 94 Wolters 2001, 583-584.

nog één reeks asses gemunt. Onder het gezag van zijn opvolger Tiberius werd het brons onregelmatig geslagen. Alleen aan het begin en aan het einde van zijn heerschappij werden

asses uitgegeven. Aan het begin van Claudius keizerperiode (regeerde van 41-54 na Chr.) werd

uitgebreid geïnvesteerd in de uitgave van bronzen munten.95Na 43 n. Chr. lijkt het er echter

op dat de productie van bronzen munten werd stopgezet door muntautoriteiten in Rome. De reden voor de volledige terugtrekking van het kopergeld valt hoogstwaarschijnlijk te wijten aan de hoge productiekosten van bronzen munten. Het directe gevolg hiervan waren grote tekorten aan kleingeld. In de Romeinse provincies werd deze kloof overbrugd met lokale bronzen munten, imitaties en valse munten. De productie van deze lokale munten was

hoogstwaarschijnlijk een doorn in het oog voor de economie van Rome, aangezien zij hier niet per se voordelen aan hadden. Tussen 61 en 62 na Chr., onder keizer Nero (regeerde 54-68), wordt het Romeinse kopergeld pas weer vaker geproduceerd en gebruikt. Het bronzen geld begint zo langzaamaan terug te komen in het Romeinse muntstelsel.96

5.2.2. Inflatie en hervormingen

Na de Julisch-Claudische periode nam het aantal munttypen drastisch toe.97 Romeinse

keizers verlaagden de muntwaarden om de toenemende vraag hiervan te voorzien, dit veroorzaakte een devaluatie van het geld en inflatie. Op het hoogtepunt van de crisis deed zich een zelfversterkend effect voor. Op het moment dat een keizer aan de macht kwam, moest hij zijn portret veelvuldig door het Rijk laten verspreiden.98 De gemakkelijkste manier

om hier snel materiaal voor te krijgen, was door het zilvergehalte van de zilvermunten te verminderen en aan te vullen met andere waardevolle metalen.99 Gedurende die tweede

eeuw stonden de Romeinse rijksgrenzen wederom onder grote externe druk. De toenemende spanning werd door het leger bestreden, maar zij moesten hiervoor wel worden uitbetaald. Om eventuele tekortkomingen voor te blijven, werd het zilvergehalte van de denarius aangepast. Op die manier konden meer munten geslagen worden met dezelfde hoeveelheid zilver. De vermindering van het zilvergehalte ging op een zekere hoogte zo hard, dat je met een denarius in 195 vrijwel niets meer kon betalen. Aangezien de prijzen waren gestegen en de zilverwaarde te laag was. Door de vaste onderlinge waardeverhouding daalde hiermee ook automatisch de waarde van het kopergeld. Het stijgen van prijzen had tot gevolg dat munten met een lagere waarde niet meer geslagen werden, er waren simpelweg geen prijzen meer die zo laag waren als de koperen semis en quadrans. Deze munten raakten in onbruik en verdwenen later ook de

as en dupondius van de markt.100 De introductie van de antoninianus, met de waarde van een

dubbele denarius, moest in 215 de oplossing bieden.101

Hoewel de nieuwe munt dezelfde zilversamenstelling had als de denarius, was de

antoninianus aanzienlijk lichter in gewicht dan twee denarii.102 Omstreeks 238 verdwenen

95 Wolters 2001, 583. 96 Wolters 2001, 583. 97 Wolters 2012, 342-343. 98 Elkins 2009, 30. 99 Abdy 2012, 504. 100 Reijnen 1993, 10. 101 Abdy 2012, 508. 102 Abdy 2012, 508.

denarii bijna helemaal uit de circulatie en werd deze zilveren munt officieel vervangen door

de antoninianus. De politieke en economische crisis in de derde eeuw, die tussen 235 en 284 na Chr. losbarstte, zorgde voor veel onrust en onderlinge strijd binnen en buiten het Romeinse Rijk. Indirect zorgde het ook voor een snelle verslechtering van de relatief nieuwe

antoninianus-munt.103 Het zilvergehalte van de munt kelderde zo snel, dat er alleen een

verzilverde koperen munt overbleef. De militaire en politieke crisis had directe gevolgen voor de economie en de bevolking van het Romeinse Rijk. De confrontatie met de Marcomannen onder keizer Marcus Aurelius (regeerde 161-180) veroorzaakte jaren later in 250 na Chr. een langzame maar gestage volksverhuizing.104 Grote gebieden in Germania Superior en Dacië

werden verlaten door de lokale bevolking.105 Op die manier werd het steeds ingewikkelder

om frequent de belastingen te innen en leed de staat grote schade. De directe belastingen op personen en eigendommen namen drastisch af als gevolg van ontvolkingen, die na 250 verergerden door de invasies van barbaarse volkeren. De munt had hier ook onder te lijden, waarbij ook de Romeinse staat verliezen leed. De munt was hét medium waarmee de uitgaven werden betaald en het Rijk haar betalingen ontving.106 Een hervorming van het geldsysteem

was dus wederom noodzakelijk.

In document De keerzijde van de Romeinse munt (pagina 30-35)