• No results found

4. Nederland 1 Inleiding

4.2. De analyse van de debatten over afschaffing van het verbod op godslastering Hoewel het wetsontwerp al in 2009 wordt ingediend, vindt pas drie-en-een-half jaar

4.2.2. Het openbare-ordediscours

4.2.2.1. Het godsdienstvrijheiddiscours

90 De bescherming van de openbare orde is echter de primaire ratio. Zie advies Raad van State 32203 nr.4 TK

vergaderjaar 2009 - 2010

91 EK 10-2-4. Voor het WODC-rapport zie Van Stokkum, Sackers & Wils (2007) 92 EK 10-2-12

Dit betoog wordt gesteund door CDA, SGP en CU. Het godsdienstvrijheid-betoog wordt het duidelijkst verwoord door CDA-Eerste Kamerlid Franken. Zijn betoog sluit aan bij het kritische advies van de Raad van State over het wetsvoorstel. Franken noemt als eerste de context van de invoering van het artikel, namelijk de vrees voor openbare ordeverstoringen ten gevolge van geloofscritici. Franken wijst verder op de toelichting van de wet waaruit blijkt dat het artikel ook in de context van de vrijheid van godsdienst werd geplaatst.94 Franken stelt dat het gaat om twee grondrechten die zowel in de Grondwet als op Europees en internationaal niveau bescherming genieten de godsdienstvrijheid en de vrijheid van meningsuiting. De vrijheid van godsdienst heeft naast de vrijheid van meningsuiting een gelijkwaardige plaats in de Grondwet en mensenrechtenverdragen. Zijn conclusie is:

‘Dit heeft als consequentie dat de staat ten aanzien van deze beide grondrechten de plicht heeft het genot van deze vrijheden tot op zekere hoogte te waarborgen. Daarmee rust dus ook op de staat een verantwoordelijkheid aan aanhangers van een godsdienst de ongestoorde en vreedzame uitoefening van hun godsdienst te

verzekeren. In extreme gevallen kan het effect van bepaalde uitingen door anderen zover gaan dat zij voor gelovigen de uitoefening en uiting van hun geloof

verhinderen. In die gevallen kan een beperking van de vrijheid van meningsuiting zijn vereist ter bescherming van de vrijheid van godsdienst.’

Hij richt zijn aandacht op het feit dat het om een extreem geval moet gaan, wil het tot een verbod op grond van artikel 147 kunnen komen; een geval waarin de uiting zodanig is dat zij gelovigen in de uitoefening en beleving van hun geloof kan hinderen.

De vrijheid van godsdienst zoals verwoord in artikel 9 EVRM is niet beperkt tot de vrijheid een religie te hebben.95 Iemand mag zijn geloof ook verwoorden en

praktiseren, zij het niet ongelimiteerd; hij mag niet worden onderworpen aan een behandeling die zijn innerlijke vrijheid onbruikbaar maakt of begrenst.96

94 EK 10-2-2 Hij noemt hier de twee aspecten die door de indieners, maar ook in de behandeling in de Tweede

Kamer onderbelicht zijn gelaten, ondanks dat de Raad van State er al aandacht voor vroeg.

95 Malik (2008) ‘the individual should not be subjected to treatment that renders this ‘inner freedom’ useless or

restricted.’

In de Kamerdebatten is er een discussie over de vraag of een geloofsovertuiging iets anders is dan een levensovertuiging. Vertegenwoordiger van het vrijemeningsuiting discours SP-lid De Wit:

‘Waar het om gaat is dat de indruk wordt gewekt dat het hebben van een godsdienstige overtuiging heiliger en dieper is en meer betekenis heeft dan het hebben van een niet-godsdienstige levensovertuiging. … Als je uitgaat van de gelijkwaardigheid van opvattingen is artikel 147 onbegrijpelijk, omdat het daarin uiteindelijk gaat over mensen die geloven in een Opperwezen en zich gekwetst voelen door een aantal opmerkingen die iemand maakt. ... Naar mijn persoonlijke opvatting … is een godsdienstige overtuiging een levensovertuiging, even zo goed als een humanist, een communist of hoe u ze allemaal wilt noemen een levensovertuiging hebben.’97

CU-Eerste Kamerlid Kuiper: ‘Artikel 147 is bedoeld om dat grondrecht (de godsdienstvrijheid-wt) te laten functioneren. … Wij vinden het belangrijk dat het genot daarvan er ook moet zijn.98 … Het gaat mij om de politieke overtuiging dat de vrijheid van godsdienst een groot goed is en een bepaald gevoel vergt van alle burgers in ons land.’99… ‘De gelijkheid waarover de heer Vliegenthart (SP-Eerste Kamerlid -wt) spreekt is de gelijkschakeling van de godsdienstige overtuigingen met meningen die alleen vallen in de categorie vrijheid van meningsuiting.’100 Vliegenthart: ‘Ja, daar gaat het ten principale om in een neutrale staat die zich geen mening aanmeet over religieuze opvattingen.’101 Kuiper:

‘Dat wat gelovigen geloven, heet in het maatschappelijk verkeer ‘een mening’, vatbaar voor dispuut. Dat is een miskenning van wat we altijd materieel hebben bedoeld aan te duiden onder de vrijheid van godsdienst. Het grondrecht vraagt bescherming voor de eigen aard van geloofsvoorstellingen, zoals die subjectief worden gezien en beleefd door gelovigen zelf. De wetgever moet hier buiten blijven en zeker niet verklaren dat die geloofsvoorstellingen gelijk te stellen zijn aan opinies in een publiek debat.’102

97 EK 10-2-52 98 EK 10-2-53 99 EK 10-2-12 100 EK 10-2-59 101 EK 10-2-60 102 EK 10-2-61

Het vrije meningsuitingdiscours gaat niet in op het feit dat de grondrechten

gelijkwaardig zijn en niet in elkaar opgaan, met uitzondering van D66-senator Engels:

‘De maatschappelijke ontwikkeling van de afgelopen 50 jaar kenmerkt zich onder meer door de opkomst van meer mondige, beter opgeleide en zelfbewuste burgers in een dynamische en technologische samenleving. Religie en kerk zijn als gevolg daarvan teruggedrongen uit het hart van de samenleving, verbonden als zij waren met de door velen ervaren publieke bevoogding en politiek-maatschappelijk

conservatisme. Religie wordt inmiddels primair gezien als een particuliere vorm van zingeving en daarmee in hoofdzaak als een onderdeel van de privésfeer. Religieuze opvattingen worden in die perceptie niet meer algemeen geaccepteerd als dominante normactiviteiten in het politieke en maatschappelijke leven. Er is als gevolg daarvan een overwegende aarzeling over een verabsolutering van godsdienstige

opvattingen.’103

In zijn reactie hierop noemt Franken dat men onderscheid maakt tussen ‘political’ en ‘comprehensive liberalism’. Bij ‘comprehensive liberalism’ bepaalt het liberalisme dat seculariteit geldend is en dat moet dan voor iedereen gelden. 104 Franken voelt zich meer thuis bij ‘political liberalism’ dat een liberale democratie benadrukt waarin wordt gestreefd naar strikt politieke, overlappende consensus over basale

constitutionele principes en sociale rechtvaardigheid.105 Engels antwoordt dat hij niet heeft bedoeld te zeggen dat minderheden zich zouden moeten aanpassen aan seculiere liberale opvattingen. Engels stelt vervolgens dat

‘de vrijheid van godsdienst niet het recht omvat op een geprivilegieerde positie voor en behandeling van religie en religieuze opvattingen. … De keuze voor een religieus leven is uiteindelijk een persoonlijke keuze die in het privédomein onbelemmerd moet kunnen worden gepraktiseerd, maar in het publieke domein niet op voorhand en in het algemeen behoeft te worden ingeperkt. Maar dit kan en mag niet leiden tot het opleggen van op religie gebaseerde opvattingen aan anderen via een juridische veralgemenisering.’106

Opmerkelijk is dat Engels het verbod om iemands God te belasteren op een manier

103 EK 20-2-5 104 EK 10-2-5 e.v 105 EK 10-2-57 106 EK 10-2-6

die iemand kwetst ziet als het opleggen van opvattingen aan anderen. Die omkering (van slachtoffer naar dader) wordt vaker gemaakt. Hij gebruikt het onderscheid tussen privé en publiek domein om het publieke domein vrij te houden van religie en

daarmee van problemen.107