• No results found

GEORGE NYPELS

In document *Vi iffe^ (pagina 155-165)

D. I. G. kon eenige m a a n d e n geleden een bij het D e p a r t e m e n t van Koloniën verkregen inlichting publiceeren (1925, I blz. 310), luidende:

„Voor zoover de op h e t D e p a r t e m e n t beschikbare gegevens uit-wijzen, werd besloten om aan de m e t regeeringssteun bevorderde emigratie naar de L a m p o n g s voorshands geen verdere uitbreiding t e geven. Spontane emigratie zal intusschen niet worden tegengegaan.

Dit voor zooveel betreft de bestaande landbouwkolonies. Los daar-van is h e t plan in overweging om, naar aanleiding daar-van een daartoe door het Hoofdbestuur van het Indo-Europeesche Verbond gedaan ver-zoek, in de L a m p o n g s eenige duizenden bouws woesten grond te reserveeren voor kolonisatie van door h e t Verbond aan te wijzen per-sonen, die van dien grond kleinere stukjes in erfpacht zouden be-komen.

I n de L a m p o n g s zou ook op den gewonen voet woeste grond in erf-p a c h t k u n n e n worden uitgegeven (wat normale kolonisatie zou kun-nen h e e t e n ) . "

Ik had toen reeds gelegenheid te doen uitkomen, dat m e t deze zoo welwillend verstrekte en op zich zelf zoo duidelijke inlichting de tegen-strijdigheden, welke mij aanleiding h a d d e n gegeven voorlichting bij het Dep. v. Kol. te zoeken, toch niet opgeheven waren.

Nadien k w a m 't eene bericht na 't andere aan de beteekenis van de hier in herinnering gebrachte mededeeling tornen. De rede door den Landvoogd gehouden bij de opening van de Volksraadszitting heeft nu een gansch ander geluid doen hooren, ja heeft het tegenovergestelde verklaard. Z. E x c . zeide i m m e r s bij het aangeven van middelen ter economische opheffing van I n d i ë :

„Voorts is uitbreiding van de kolonisatie i n de L a m p o n g s e h e districten zeer gewenscht. D e goede r e s u l t a t e n , m e t de kolonie Gedong T a t a a n verkregen, wettigen zulk een uitbreiding. Daarvoor zijn be-vloeiingswerken vereischt en het is de bedoeling, na grondig

onder-724

zoek en nauwkeurige opname die werken aan te leggen. Voor de kolo-nisten zullen dan voorts voorschotten k u n n e n worden verstrekt.

D a a r h e t gaat om uitgebreide plannen, w a a r v a n de uitvoering over verscheidene jaren zal loopen, wordten die beide plannen bij afzonder-lijke ontwerpen tot verhooging der begrooting, tegelijk m e t 'de gewone begrooting, aan U voorgelegd."

D a t is dus wel iets anders dan „ a a n de m e t regeeringssteun bevor-derde emigratie n a a r de. L a m p o n g s voorshands geen verdere uitbreiding te g e v e n " . H e t verschil, de tegenstelling moest iedereen n a t u u r -lijk treffen.

E e r s t m e e n d e ik nog, d a t de oplossing, de overeenstemming kon liggen in het voorwaardelijk gestelde, zooals dit kon aanpassen bij het uit de Memorie van Toelichting bij de begrooting t . z . reeds be-kende inzicht.

Hierover schreef h e t Bat. Nbl. van 23 Mei 't een en ander. Na over een plan tot economische opheffing van het westelijk deel der residentie B a t a v i a gesproken t e hebben, k o m t het blad op de L a m -pongsche plannen, en schrijft d a n :

„ H e t tweede plan stelt in avontuurlijkheid', h e t eerste in de schaduw. De argelooze lezer k o m t , h e t lezende, onder den indruk, dat de oplossing v a n h e t emigratie-vraagstuk, en tevens die van het kolonisatie-vraagstuk, gevonden is. E n dan nog — alle goede dingen bestaan i m m e r s in drieën — de manier om geheel Zuidl-Sumatra te ontwikkelen; — om van andere, kleinere, voordeelen m a a r t e zwijgen.

M a a r de lezer moge argeloos zijn, — de opsteller der memorie van toelichting is h e t allerminst. Als m e n heel in het begin reeds leest, dat „ d e prodbctie aan rijst van de bestaande kleine kolonie te Gedong-t a Gedong-t a ä n reeds geheel voorzieGedong-t in de behoefGedong-te in de Lampongsche DisGedong-tric- Distric-t e n " dan schijnDistric-t er alle reden om Distric-t e vragen, welke beDistric-teekenis hier aan het tweede woordje „ i n " valt te hechten. B e d o e l t . m e n , dat de geheele bevolking der L a m p o n g s reeds door G e d o n g t a t a ä n van rijst wordt voorzien? Zoo ja, op welke wijze is die wetenschap ver-kregen ?

„ D a a r n e v e n s " , zoo vervolgt de memorie, — die in de behoefte voor-ziende rijstproductie schijnt nog niet mooi genoeg — dient bedacht, dat „ h e t juist de a r m s t e n zijn die zich door de emigratie tot den s t a a t van gezeten landbouwer in Z u i d - S u m a t r a k u n n e n o p w e r k e n . "

Hierbij zij volstaan m e t de vraag of de Begeering een dergelijke argumentatie tot de hare m a a k t .

E n dan leest m e n verder de „ n i e t g e w a a g d e " voorspelling, dat „ h e t pleit voor de toekomst b e s l i s t " (lees: beslecht) zal zijn, indien nog enkele tienduizenden J a v a n e n zich in de L a m p o n g s vestigen. W a n t daar is het boter t o t den b o o m : padi-oogsten van 60 en 70, zelfs 90 pikols droog per bouw liggen in het vooruitzicht; en natuurlijk stelt

m e n zich op dit schitterende terrein tevreden m e t 1 bouw grond per gezin.

Natuurlijk is m e n hiermee nog niet aan het einde; er moet een spoorlijn bij van m a a r 18 K . M . , die m a a r f 1,260,000 moet k o s t e n ; en later k o m t er nog een lijntje bij van m a a r f 560,000. E n dit alles, let w e l : ,,indien verder onderzoek uitwijst, dat t o t uitvoering der plannen k a n worden o v e r g e g a a n . "

E n aan het slot heet het, dat m e t de uitvoering „ g e e n begin zal worden gemaakt, voordat op grond van de nog nader in te stellen terreinmetingen en meer gedetailleerde technische, hydrologische, landbouwkundige en hygiënische onderzoekingen de goede uitvoer-baarheid en het beslist productieve karakter d a a r v a n v a s t s t a a t . "

Ondanks de op zoo stelligen toon geschetste voordeelen h a n g t dus feitelijk alles nog in de lucht. Desniettemin verlangt de Eegeering, dat de Volksraad ,,in beginsel" zijn goedkeuring aan het plan zal hechten. W a t zal h e t zijn: kruis of m u n t ?

Men m a g de Eegeering toch zeker wel vragen ernst te stellen tegen-over ernst. I s het h a a r ernst m e t h a a r waardeering voor den Volks-arbeid zooals h e t den Volksraad ernst is m e t dien Volks-arbeid — dan is er geen plaats voor spelletjes v a n avontuur, als waartoe de regeering den raad n u t r a c h t te bewegen.

H e t beste w a t m e n de Eegeering k a n raden is dit L a m p o n g s c h e emigratie-kolonisatie-spoorwegplan terug t e n e m e n en nader te over-wegen, m a a r dan n u c h t e r en zakelijk.

D a a r m e e voorkomt de Eegeering de k a n s , dat zij het ontwerp terug gestuurd k r i j g t . " Aldus h e t Bat. Nbl.

D e verklaring, zooals zij door den Landvoogd voor den Volksraad is afgelegd, stelt buiten twijfel dat Z. E x c . (staat aan de zijde van h e n , die vertrouwen hebben in de toekomst van de Lampongsche immi-gratie en zij verbiedt dus dat m e n in datgeen w a t voorwaardelijk is gebleven iets arglistigs zou mogen zoeken.

M a a r , dit zonder voorbehoud erkennende, bleef voor mij toch de

•vraag bestaan, hoé de op het Plein verstrekte inlichting overeen was te brengen m e t het woord van den Landvoogd en de aan den Volks-raad voorgelegde begrooting. I k waagde het andermaal aan h e t D e p . v. Kol. aan te kloppen, en ook dit m a a l mocht ik welwillend be-scheid ontvangen.

M e n zal in de 30 J u n i gedagteekende mededeeling de verklaring vinden van hetgeen een verschil in opvatting was, doch een over-eenstemming van inzicht werd.

H e t schrijven zeide: „ d a t , na de beantwoording van Uwen vorigen brief op 10 M a a r t j . 1 . , telegrafisch door den Gouverneur-Generaal bij den Minister een plan aanhangig is g e m a a k t om toch t o t uit-breiding van de emigratie in de L a m p o n g s over te gaan. N a d a t nog

726

over en weer was geseind, besloot de Minister m e t dit plan m e e te g a a n . "

Deze mededeeling past ook bij hetgeen de heer H . Craandijk, in zijn artikel: „Kolonisatie in de Lampongsche D i s t r i e t e n " in De Ind. Gids van Mei, als de Eegeeringsgedaehte weergaf. I n dit ver-band m a a k ik ook nog melding van de conclusie waartoe de heer S. Kalff is gekomen in zijn s t u k : „ E e n Indisch wingewest in op-k o m s t " , opgenomen in Vragen des tijcis van Augustus-September 1924, waarin hij, n a over verwachtingen gewekt door proefnemingen m e t de suikercultuur te hebben gesproken, daarbij de verklaring laat aansluiten: „eveneens veel te verwachten van den maatregel om in zake de immigratie de L a m p o n g s als een deel van J a v a te be-schouwen, derhalve niet m e e r onderworpen aan de eischen van de koelie-ordonnantie. W a n n e e r de inboorlingen van J a v a zich vrij n a a r deze terra nova mogen verplaatsen, dan opent zich de mogelijkheid dat S u m a t r a ' s zuidpunt t e n deele opnieuw gepeupleert zal worden, en door een beter ras dan het inheemsche.

Voorzeker is het geen geringe opgave een voormalig tijgernest en piratennest te hervormen tot een welvarend land. E r zal nog heel wat water door de Toelang B a w a n g m o e t e n loopen, alvorens de L a m p o n g s de vergelijking m e t eene J a v a s c h e residentie k u n n e n door-s t a a n . Evenwel, de hoekdoor-steenen zijn gelegd, de gronddoor-slagen voor een nieuw koloniaal gebouw in een land, waar een primitief volk zijn eigendommelijk wezen tegen de verdrukking in wist te h a n d h a v e n . De Lampongsche Distrikten hebben een verleden, dat tot een van de droevigste, tevens een van de meest beschamende in heel den O.-I.

Archipel behoort. Zij gaan een nieuwe en betere toekomst t e gemoet.

W a a r de beschaving vooruitdringt, daar wijkt de wildernis t e r u g . "

H E T A M E E I E A A N S C H - N E D E B L A N D S C H G B E N S G E S C H I L . D. I. G. heeft wat er bij te brengen is voor de Nederland sehe rechten op Miangas in vorige n u m m e r s vermeld, het laatst nog blz. 624.

H i e r a a n is nu een door de Indische bladen gepubliceerde mede-deeling over Miangas toe te voegen, afkomstig van den lands-arcbi-varis te Weltevreden, Dr. E . C. Godée Molsbergen, die teruggaat t o t de ontdekking van het eiland in 1700 door Nederlanders, welke het toen reeds noemden bij den n a a m , waarmede het t h a n s in h e t Nederlandsch-Amerikaansch geschil, n a a s t dien van L a s P a l m a s , wordt aangeduid.

D e publicatie van den lands-archivaris geeft deze bijzonderheden:

Onze „eerste Indische E n c y c l o p a e d i s t " , D s . François Valentijn, die studiemateriaal en afgewerkte opstellen van vele anderen, tot een werk opbouwde .tot glorie van zijn eigen n a a m , zonder zijn mede-werkers recht te doen wedervaren, v e r m e l d t onder de h a a s t ontel-bare menigte aardrijkskundige n a m e n ook den bovengenoemden van hooren zeggen en wil den reiziger D a m p i e r op de vingers tikken, waar hij schrijft „ D a m p i e r geeft ook voor, dat de eilanden van Meangis o m t r e n t twintig Engelsche mijlen van 't eiland Mangindanao leggen, terwijl hij die in 't begin van dat zelve twaalfde Hoofdstuk van zijn eerste deel weer op zestien mijlen (een groot verschil) t e n Zuid Oosten van dit eiland p l a a t s t , daar zij nochtans m a a r w a t Noordelijker dan de Talandsche eilanden, en wat nader aan Mangindanao, dan aan de zelve, l e g g e n . " (Oud- en Nieuw-Oost-Indiën, I. b . bl. 27 en 3 8 ) . W a t hij over voortbrengselen zegt, doet hier niet ter zake. Wel dat hij blijkbaar niet wist, dat Nederlanders het in November 1700 hadden ontdekt.

Zooals bekend is, wordt er aan een groene tafel ergens uitge-m a a k t of h e t eilandje Miangas (eigenlijk zijn het er twee kleine) aan de Vereenigde S t a t e n van Noord-Amerika of aan ons toekomt, m . a . w . of het vóór den Spaansch-Amerikaanschen oorlog Spaansch was of Nederlandsch.

E r is door schrijver dezes op het Landsarchief alhier naar ge-gevens gezocht, waaruit bleek, dat Nederlanders bezitsrechten op het eiland hadden en wat gevonden werd is verleden jaar aan de

728

Eegeering meegedeeld. Enkele d a g e n geleden vond hij een zeer merk-waardige mededeeling over Miangas, die wel de vermelding waard is. H e t eiland behoorde aan den Eadja van Taboekan, m e t wien de Oost-Indische Compagnie vóór 1700 al herhaaldelijk verdragen ge-sloten h a d en v a n wiens gebied de vele eilanden en eilandjes in die verdragen niet steeds m e t n a m e genoemd werden, welk gebied als eigendom aan den Nederlandschen S t a a t k w a m , na de liquidatie van de Compagnie. Zelfs al zou ooit Spanje rechten op Teboekan hebben gehad, dan zijn deze in de 17de eeuw, na h u n verdrijving uit den Archipel, aan Nederland gekomen.

Of m e n op het Eijksarchief in D e n H a a g de volgende plaats bezit of kent, weet m e n hier niet. Deze luidt elders in een E a p p o r t van 11 J u n y anno 1706, na een opsomming v a n vele gebieden:

„ V a n alle de voorgeschreven volkeren zijn eenelijk die der Nego-rijen Mangare en Toewadeloaly, onder Chiauw gehorende, Christen, en hebben een schoolmeester, die op Mangare resideert.

Buijten de gemelde • E i l a n d e n werden nog onder Tallauwt ge-rekend, die v a n Kokarotang en Miangas, beide volgens berigt d e r Inianderen bewoond, en onder de Koningen van Taboecan en ï a r o e n a resorteerende, zijnde h e t laatste het Noordelijkste en eerst in de m a a n d November Ao. 1700, door den onderstierman J a n de Hoofd, m e t de Ghialoup Laricque, mitsgaders n a d e r h a n d door den m a n h a f t e n Capitain P a u l u s de Brievings en vaandrager Jacob Cloek m e t het jagtje De Bije ontdekt, en aan ons bekend g e w e r d e n . "

(w.g.) P i e t e r Eooselaar, T e r n a t e n , in 't Casteel Orange, den H e n J u n y Ao. 1706.

Tweehonderd en vijfentwintig jaren zijn er blijvende relaties tusschen Nederland en Miangas !

L E G E E B E S T U U E E N C O M M U N I S M E . De Loc. wist d.d. 2 J u n i t e m e l d e n :

Door den L e g e r c o m m a n d a n t is aan divisie- en regimentscommand a n t e n ter kennismaking en aan gewestelijke militaire c o m m a n regimentscommand a n -t e n en plaa-tselijk mili-taire c o m m a n d a n -t e n op J a v a -ter verspreiding aan alle militaire gezaghebbers in h u n gewest het volgende rond-schrijven verzonden:

H e t is in den laatsten tijd voorgekomen, dat getracht is, door ver-spreiding v a n révolutionnaire geschriften, in h e t leger propaganda te voeren voor beginselen, welke een gevaar opleveren voor de krijgs-t u c h krijgs-t , krijgs-terwijl eenige milikrijgs-tairen bleken krijgs-te zijn aangeslokrijgs-ten bij of althans voeling te onderhouden m e t vereenigingen, die er op uit zijn de krijgstucht te ondermijnen en daardoor een verderfelijken invloed

uitoefenen op den geest in het leger. Zoo hebben bijvoorbeeld de acties, door of vanwege de vereenigingen „ S a r e k a t A m b o n " en „ I n a T o e n i " geleid, aanleiding gegeven tot handelingen, welke geacht m o e t e n worden in strijd t e zijn m e t de krijgstucht, m e t h e t gevolg, dat de militairen die zich aan dergelijke " uit een krijgstuchtelijk oog-p u n t niet toelaatbare handelingen hebben schuldig g e m a a k t , uit het leger moesten of zullen worden verwijderd. Dit laatste is ook moeten geschieden t e n aanzien van enkele andere militairen, v a n wie geble-ken is, dät zij in n a u w contact stonden m e t communistische vereeni-gingen of personen, dan wel zich schuldig hebben gemaakt aan ver-spreiding v a n communistische lectuur;

I n verband m e t het vorenstaande wordt door mij bepaald, dat h e t lidmaatschap van révolutionnaire vereenigingen in het algemeen en bovendien t o t n a d e r order h e t lidmaatschap van de vereenigingen Sarekat A m b o n " en „ I n a T o e n i " verboden is voor de militairen en h u n n e gezinsleden of bedienden en huishoudsters. U i t e r a a r d is als gevolg hiervan mede verboden het bezoeken v a n besloten, openbare en openlucht-vergaderingen, belegd of uitgeschreven door die vereeni-gingen. Aan de overtreding van deze verbodsbepalingen zullen de-zelfde gevolgen zijn verbonden, als vermeld in de leden 4 tot en m e t 6 van het rondschrijven van den 13den dezer, I e afdeeling no. 1 9 9 / 1 . I k heb de eer u t e verzoeken aan het vorenstaande algemeene bekendheid te geven en te doen geven, en t e handelen en te doen h a n -delen, zooals is voorgeschreven in lid 8 van evengenoemd rondschrijven van 13 dezer n o . 1 9 9 / 1 .

H i e r a a n voegde het bericht in De Loc. t o e :

Aangezien nog voortdurend, door buiten het leger staande personen en vereenigingen, getracht wordt, om verboden révolutionnaire ge-schriften in het leger te verspreiden, waaruit blijkt, dat de hiertegen genomen maatregelen niet afdoende zijn, zal in den vervolge n a m e n s h e t legerbestuur een nieuwe gedragslijn worden gevolgd. T h a n s is bepaald, dat niet enkel h e t verspreiden, doch ook het in bezit hebben van die geschriften is verboden.

H e t verbod zal echter niet alleen m o e t e n gelden voor militairen doch evenzeer voor alle in de k a m p e m e n t e n verblijvende niet-mili-tairen, zooals echtgenooten, huishoudsters, bedienden enz. Bij over-treding van dit verbod m a a k t de militair zich strafschuldig en k a n h e m bij eindiging van zijn dienstverband réengagement worden ge-weigerd, terwijl h e m (zonder verband dienende) k a n worden aange-zegd, onmiddellijk het leger t e verlaten. I n bepaalde omstandigheden kan 'ook voor h e t verstrijken van h e t dienstverband verwijdering uit h e t leger plaats hebben. Aan echtgenooten, gezinsleden enz. kan, in geval v a n overtredingen als bovenbedoeld, voor bepaalden tijd het verblijf in het k a m p e m e n t worden ontzegd.

730

De lijst van verboden lectuur zal in de k a m p e m e n t e n worden be-kend gemaakt en periodiek worden aangevuld.

D E B E I T S C H I N D I S C H E B E G E E B I N G E N D E N P E L G B I M S -VAAET N A A E M E K K A .

I n de vorige aflevering deelden wij een en ander mede over m a a t -regelen door de Britsch-Indische regeering getroffen, om te waar-schuwen voor de gevaren, w a a r a a n zij, die de H a d j zouden ver-richten, zich zullen blootstellen, en voegden wij daaraan toe dat, volgens bericht in The Times of India van 23 Mei (zie De Ind. Gids blz. 655 waar ten onrechte 23 Maart s t a a t ) , toch door een 900 tal pelgrims de reis uit B o m b a y n a a r de haven E a b e g h aanvaard werd.

E e n tweede schip s.s. „ G o r j i s t a n " is daarna de „ J e h a n g i r " gevolgd.

V a n Britsche zijde had m e n zich m e t de vóóraf getroffen m a a t -regelen en gegeven waarschuwingen niet v a n de zaak afgemaakt.

Zoowel Sultan I b n Saoed als E m i r Ali hebben nog een a a n m a n i n g gekregen om zich h u n verantwoordelijkheid indachtig te blijven. E e n Britsch b e d e v a a r t - a m b t e n a a r werd belast m e t het 'toezicht, voor zoover dit uitvoerbaar is, en werd daarbij door een Indisch arts terzijde gestaan. D e schepen, die de pelgrims vervoeren, hadden een voedselvoorraad aan boord, die eenigzins kon voorzien in het moge-lijk te kort aan mondbehoefte in de bedevaartstreek.

W a s zoo van Britsche zijde alles gedaan wat redelijker wijze van een regeering kan worden verwacht, die geplaatst wordt voer het doorzetten van eein onderneming, waartegen zij zelf gewaarschuwd heeft, zoodra 't bij E a b e g h niet n a a r wensch begon te gaan, k w a m e n de leiders, die, tegen de waarschuwing in de groote verantwoordelijk-heid toch aangedurfd hadden, m e t verwijten aan het adres van E n g e l a n d , dat de oorlogvoerenden in Arabie niet wist te bedwingen, en van dezelfde M o h a m m e d a a n s c h e zijde, van waar anders de B r i t s c h e inmenging in M o h a m m e d a a n s c h e landen wordt gegispt en gelaakt, werd nu de onthouding van Groot-Brittanië als een on-vcrgevelijke zwakheid gehoond.

Volgens de nader gegeven cijfers (The Times of India, ML E d . 13 J u n i ) vertrok de „ J e h a n g i r " op 19 Mei uit B o m b a y m e t 908 bedevaartgangers, w a a r v a n 294 vrouwen, en n a m het schip te Karachi nog 250 pelgrims op.

Toen het schip te P o r t Soedan, niet ver van E a b e g h , k w a m , bleek dat deze laatste plaats door E m i r Ali aan de zeezijde geblokkeerd was. De vaart tot E a b e g h (200 mijlen) zou in gewone omstandig-heden een halven dag hebben geduurd, n u was de vraag: waar de

pelgrims aan land te z e t t e n ? De kapitein van het schip vroeg, of hij dit m o c h t doen t e Koenfida of te L i t h , beide vóórbij Babegh.

N a d a t 't op 5 J u n i ter zake verzonden telegram S h a u k a t Ali, de hoofdfiguur te B o m b a y bij de beweging voor den doorgezetten bede-vaart, bereikte, was deze dadelijk gereed m e t den uitroep: W a a r blijft het Britsche meesterschap over de zee? E n daaraan knoopte hij de erbij behoorende gevolgtrekkingen vast, die een dwingende inmenging van Britsche zijde tot eisch stelden.

D e n lOen J u n i sprak een Musselman-meeting te Delhi, onder leiding van den heer Mahomed Ali, zich in dienzelfden geest uit, zij was vooral verstoord op E m i r Ah, die zich als de vorst van H e d c h a s beschouwt en de h a v e n s , welke de Mekkagangers noodig hebben, blokkeert.

Eigenaardig klonk tusschen deze berichten door dat een derde schip, s.S. „ A k b a r " , gereed was om toch m e t pelgrims uit Karachi te v e r t r e k k e n .

De Indische- en de Britsche regeering waren intusschen ijverig doende gebleven om bij de strijdende partijen een wapenschorsing te bewerken. Blijkbaar hebben zij voldoend dringende motieven weten aan t e voeren. E e n telegram wist te melden, dat de W a h a -bieten, de m a n n e n dus van Sultan I b n Saoed, in den n a c h t van 20 J u n i de belegering van, het nog in de h a n d e n van E m i r Ali ge-bleven, Djeddah zouden hebben opgegeven, om in de richting van Mekka terug te t r e k k e n . Dit zou in verband s t a a n m e t een voorgenomen schorsing der vijandelijkheden. D a a r een zoodanige m a a t -regel niet eenerzijds zal genomen zijn, zou dit op een stilstand van de krijgsbedrijven k u n n e n wijzen, die voor de H a d j dan gunstiger omstandigheden zou doen o n t s t a a n ; waarmede echter nog volstrekt niet gezegd is, dat de pelgrims van de verwarring en verwildering geen nadeelige gevolgen zullen ondervinden. De toestand is ook n u nog in menig opzicht troebel en onzeker.

Alleen op h e m , die hierin een zeker martelaarschap ziet, kan dit eenige aantrekking uitoefenen. Zij, die dit prediken, zonder er zich zelf aan te wagen, treden buiten h u n rol w a n n e e r zij hierom en hierdoor er toe k o m e n Groot-Brittanië n a a r een nieuw Arabisch politiek- en krijgsavontuur te willen drijven.

De Britsch-Indische bladen, die het vraagstuk onder politiek licht bezien, s t e m m e n vrijwel overeen in h u n oordeel. Engeland heeft er belang bij gehad E m i r Eeisoel, tijdens den grooten oorlog, tegen de Turksche overheersching van Arabië op te zetten. Na de over-winning heeft het de toezegging gestand gedaan en Eeisoel geholpen om zich tot koning v a n een zelfstandig H e d c h a s te verheffen, 't Heeft van deze handelwijze daarna niet veel genoegen beleefd. Door h e t optreden van Sultan I b n Saoed, hoofd der W a h a b i e t e n , heeft

732

Feisoel zich uit zijn koninkrijk laten verdrijven; zijn zoon E m i r Ali heeft echter een voldoend sterken aanhang w e t e n te vinden om I b n Saoed t e weerstaan. Engeland doet verstandig door in dezen binnen-landschen strijd geen partij te kiezen. De tijden zijn voorbij waarin het overal waar een belang van zijn onderdanen te behartigen w a s m e t dwingende eischen optrad, en, in afwachting van de inwilliging, al vast m a a r een expéditionnaire m a c h t u i t r u s t t e . Bij h e t overwegen v a n h e t al dan niet doen van een zet is tegenwoordig m e t geheel andere omstandigheden, toestanden en verhoudingen rekening t e houden dan voorneem. I n Arabië heeft Groot-Brittanië alles te doen wat het, zonder daadwerkelijke inmenging, bereiken k a n in h e t belang van de pelgrims, die uit Britsch-Indië naar Mekka en Medina gaan, m a a r , zoo besluiten die beschouwingen in de pers, het begeve zich niet in een nieuw Arabisch avontuur, t e n gelieve van onvoor-zichtigen, die de h u n van regeeringszijde gegeven voorlichting en waarschuwing eigendunkelijk in den wind hebben geslagen.

Indien S h a u k a t Ali en de zijnen den loop der zaken, zooals deze zich nu nog vrij gunstig schijnt te wenden, onbevangen beoordeelen, zullen zij moeten inzien, d a t w a t er t e n gunste keert te danken is aan

Indien S h a u k a t Ali en de zijnen den loop der zaken, zooals deze zich nu nog vrij gunstig schijnt te wenden, onbevangen beoordeelen, zullen zij moeten inzien, d a t w a t er t e n gunste keert te danken is aan

In document *Vi iffe^ (pagina 155-165)