• No results found

Wet op de Staatsinrichting van Nederland sch-Indië

In document *Vi iffe^ (pagina 47-50)

I n de E e r s t e K a m e r k w a m de oppositie tegen de wijziging van het

«'geeringsreglement, w a a r a a n een zoo imponeerende en deftige n a a m is gegeven, voornamelijk van de zijde der soc.-dem. en vrijz.-dem. Moest minister De Graaft aan de overzijde van het Binnenhof n a a r twee k a n t e n vechten, m e t dit r e s u l t a a t weliswaar, d a t hij al spoedig de bondgenoot (of ledepop) van het „ r o m p p a r l e m e n t " der m e e r gema-tigde elementen, de onverzoenlijke bestrijder van de radicale groep Werd, en dus niet al te lang tusschen twee vuren behoefde te verkee-i'en, de geestverwanten van de combinatie Feber-Gerritzen c.s. in ons Hoogerhuis waren na de aangebrachte wijzigingen vrijwel content, enkelen gelijk de heer De M u r a i t zelfs opgetogen. I n den m e e r be-houdenden hoek mopperde alleen de christelijk-historische senator Verkouteren, die liever de Oostersche autocratie n a a r het W e s t e n zou overbrengen dan h e t Westelijke p a r l e m e n t a r i s m e n a a r h e t Oosten, doch die zich troostte m e t de overweging, d a t er a l t h a n s geen alge-meen en geen direct kiesrecht werd voorgeschreven.

Van dat parlementarisme is in de praktijk niets terecht gekomen, klaagden de sociaal-democraten C r a m e r en Mendels en de vrijzinnig-democraat Slingenberg. H a d de vrijheidsbonder De M u r a i t twee in de K a m e r van honderd aangebrachte wijzigingen in h e t bijzonder t o e g e -juicht, wijl zij z.i. aan het aanvankelijk ontwerp de tendenz „ I n d i ë los van N e d e r l a n d ! " h a d d e n o n t n o m e n , gaf hij aan de t h a n s in de Wet neergelegde regeling van de verhouding tusschen Kroon en Gou-verneur-Generaal en aan de nu vastgestelde samenstelling van den nieuwen Volksraad verre de voorkeur boven hetgeen de minister van koloniën aanvankelijk had voorgesteld, het critiseerend trio betoogde Precies het tegendeel en duchtte als gevolg van deze wijzigingen toe-neming van de „non-coöperation"-beweging. I n het bijzonder de regeling, welke aan de Nederlanders in den Volksraad de volstrekte meerderheid verzekert (volgens Mr. Slingenberg zelfs een

achteruit-616

gang vergeleken bij wat wij tot dusver k e n d e n ) , bleek de heeren Cramer en Slingenberg hoogelijk t e ergeren; laatstgenoemde doelde niet in de laatste plaats daarop, toen hij deze herziening ,,een hoon jegens de inheemsche bevolking en een aanfluiting van de Grondwets-herziening van 1 9 2 2 " noemde. Dit laatste betwist minister De Graaft;

wel erkent hij, d a t hier niet gesproken kan worden van vervulling-van de in 1918 door den toenmaligen landvoogd gedane „eigenmach-tige beloften". Dit h a d bij ook reeds in de memorie van antwoord aan de E e r s t e K a m e r toegegeven, waarin h e t volgende te lezen s t a a t : ,,De ondergeteekende wenscht dit wetsontwerp ook niet beschouwd te zien als een inlossing van de belofte, in 191.8 n a m e n s den toen-maligen landvoogd aan den Voiksraad gedaan. D e strekking is geene andere dan uitvoering te geven aan de nieuwe over de koloniën han-delende grondwettelijke voorschriften. H e t feit, dat dit wetsontwerp, te z a m e n m e t de bestuurshervorming, zich ongeveer over hetzelfde terrein uitstrekt als door den Gouverneur-Generaal van L i m b u r g Stirum geschetst in zijn rede t o t installatie van de commissie-Car-pentier Alting, behoeft tusschen h e t een en h e t ander zoodanig reclit-streeksch verband niet te l e g g e n . " H i e r a a n dient te worden toege-voegd, dat do heer De M u r a i t ook ditmaal weder op grond van parti-culiere uitlatingen v a n graaf V a n L i m b u r g S t i r u m te kennen gaf, dat deze laatste t h a n s zelf niets m e e r m o e t hebben van opdringing van parlementaire regeeringsvormen aan landen, die er nog niet rijp voor zijn, en dat de katholieke afgevaardigde Mr. J a n s s e n zich eveneens op het s t a n d p u n t had gesteld, d a t m e n geen rekening had te houden m e t tegengesproken verwachtingen, welke zouden zijn opgewekt in 1918 door den toenmaligen Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië.

Tal van p u n t e n , welke in de Tweede K a m e r aanleiding tot ampele gedachtenwisseling (de wetgevende raad alias het college v a n gedele-geerden, het kiesrecht, de beteekenis van den wetgevenden arbeid en h e t , b u d g e t r e c h t enz.) worden ook in onzen senaat vrij uitvoerig be-sproken. E e n scherpe, tamelijk persoonlijke aanval op minister De Graaft verlevendigde de belangstelling op den tropisch-warmen

"Woensdag (10 J u n i ) , waarop de beraadslagingen in de k a m e r van vijftig een aanvang hadden genomen. Mr. Mendels hield dit requisi-toir en t r a c h t t e aan te toonen, dat de wijze, waarop de minister tegen-over de E e r s t e K a m e r wijzigingen goedpraatte of als onbeduidend voorstelde, waarover hij zich vroeger gansch anders h a d uitgelaten, niet door den beugel k o n ! „Wij k u n n e n ook de stukken l e z e n " — aldus de sociaal-democratische afgevaardigde — „ e n de minister, moet niet denken, dat hij hier te doen heeft m e t eenige onbenullige kwa-jongens m e t wie hij kan doen wat hij wil. H e t k o m t niet te p a s dat een bewindsman zoo speelt m e t wat hij zelf gezegd heeft in de andere K a m e r . ' '

De heer Cramer was rustiger in zijn critiek, m a a r nrftuurlijk stemde hij ook tegen evenals de overige sociaal- en vrijzinnig-democraten.

Met 27 tegen 10 s t e m m e n ging het wetsontwerp er op 11 J u n i door.

Binnenkort zal dus de ervaring het antwoord k u n n e n geven op de vraag, of de critici al dan niet overdreven hebben. Overigens m e e n t een u i t e r m a t e bezadigd m a n als de anti-revolutionaire afgevaar-digde De W a a l Malefijt, dat m e n het hierbij niet mag laten. Hij namelijk is een w a r m voorstander van „krachtige doorvoering der decentralisatie" en in dit opzicht heel wat optimistischer dan vele anderen. „ H o e m e e r de provinciën voor h a a r rekening krijgen, des te kleiner zal het getal ordonnanties worden en des te lichter de t a a k voor h e t college van gedelegeerden." J a , deze oud-minister is zelfs van meening, „ d a t deze wet alleen dan geen fiasco zal blijken, wan-neer te gelijk m e t kracht aan de Bestuursreorganisatie de h a n d wordt geslagen en aan de ontwikkeling der provinciën de hoofdaandacht der regeering wordt gewijd."

Over de nieuw in te stellen provincie W e s t - J a v a (een „ p r o v i n c i e "

m e t ruim 9 millioen inwoners en dus niet precies wat Nederlanders onder dien t e r m plegen te v e r s t a a n ) heeft ook de heer Cramer ge-sproken. Hij echter deed dit vooral om te waarschuwen tegen do ver-wezenlijking van het plan van den tegenwoordigen regeeringscommis-saris voor de bestuurshervorming, prof. Stibbe, om in tegenstelling m e t zijn voorganger Mr. Cohen, aan het Europeesche element in den provincialen raad m e e r s t e m m e n toe te kennen dan aan het inland-s e ! ^ 22 tegen 18). D e heer Cramer hoopte, dat de miniinland-ster althaninland-s Insulinde zou willen „behoeden voor dergelijke slechte gevolgen van een door de Tweede K a m e r in een duister m o m e n t genomen be-slissing" (meerderheid van E u r o p e a n e n in den V o l k s r a a d ) .

I n een bij uitstek helder m o m e n t , m e e n t daarentegen de heer De Muralt. J a , daarover worden deze heeren h e t toch niet eens.

De zelfbesturende landschappen in de

In document *Vi iffe^ (pagina 47-50)