• No results found

Nabeelden en kontrastverschijnselen 80 Het voortduren der lichtindrukken.

96. Gekleurde schaduwen.

Als we een potlood loodrecht op een blad papier houden, aan de ene zijde beschenen door een kaars, aan de andere door maanlicht, vertonen de twee schaduwen een treffend kleurverschil: de eerste is blauwachtig, de tweede geelachtig.5)

Nu is er eenphysisch kleurverschil tussen de twee schaduwen: want op de plaats van de ene schaduw wordt het papier alleen

1) Helmholtz, Optisches über Malerei, blz. 125 (Pop. Vorträge und Reden). 2) Lionardo da Vinci, Trattato, blz. 146 (uitg. 1804).

3) E. Schrödinger in Müller-Pouillet, Lehrb. d. Physik, II, 534, 1926. 4) Goethe, Farbenlehre, I, 1, § 57.

5) Goethe, Farbenlehre, I, 1, § 75.

beschenen door de maan; op de plaats van de andere, alleen door de kaars; en het licht van de maan is witter dan dat van de kaars. Maar blauw is het in geen geval! Het werkelijke kleurverschil der twee schaduwen wordt dus klaarblijkelijk versterkt en gewijzigd doorphysiologische kontrastwerking.

Evenzo zien we 's avonds het kleurverschil tussen onze eigen schaduwen, als de volle maan ons van de éne zijde beschijnt, een straatlantaren van de andere zijde.

Hoe betrekkelijk de ‘oranje’ kleur van de gloeilamp echter is, blijkt ons heel goed als wij ze vergelijken kunnen met een der moderne natriumlampen, bijvoorbeeld in stations en op pleinen die een gemengde verlichting hebben (voorbeeld: station Den Bosch). De natriumlamp werpt een mooi blauwe schaduw, de gloeilamp een oranje! Zodra we in een gedeelte zijn dat alleen door de natriumlampen verlicht wordt, lijkt onze schaduw zwart; komen we al wandelend in de buurt van gewoon gloeilampenlicht, dan zien we de schaduw ineens blauw worden. Omgekeerd zien we de zwarte schaduw die de gloeilamp veroorzaakt naar oranje omslaan, zodra we een natriumlamp naderen. Klaarblijkelijk past het oog zich aan zijn omgeving aan, en heeft neiging om het daar overheersende licht ‘wit’ te noemen; alles wat er dan bijkomt wordt ten opzichte van dit ‘wit’ beoordeeld.

Goethe zegt, dat de schaduwen van kanariegele voorwerpen violet zijn. Dit is zeker physisch onjuist; maar door physiologisch kontrastverschijnsel kàn het zo schijnen, als bv. de waarnemer de belichte zijde van die gele voorwerpen ziet, zodat de gehele omgeving der schaduw voor hem felgeel is.

Men kan zich afvragen waarom de schaduwen die de zon midden op de dag doet ontstaan, zo goed als niet gekleurd zijn, terwijl de blauwe lucht toch zo sterk verschilt van de kleur van het zonlicht. Het antwoord is, dat de tegenstelling van de

helderheden tussen schaduw en licht te aanzienlijk is. Laat echter het scherm waarop u de schaduw opvangt zò sterk hellen dat de zonnestralen het bijna rakelings treffen: het kleurkontrast wordt nu veel duidelijker.

Klassiek is het geval van de schaduwen op de sneeuw, waarvan de kleur zo bijzonder zuiver te voorschijn komt. Ze zijn blauw, omdat ze alleen het licht van de blauwe lucht krijgen, ze zijn zelfs even blauw als de blauwe lucht zelf. En wij moesten ze nòg blauwer zien tegenover hun door de zon geelachtig getinte omgeving. Maar die kleur valt veel minder op dan men zou verwachten, tengevolge van het grote helderheidsverschil. Let echter op de schaduwen wanneer de zon over een sneeuwlandschap ondergaat:

vooral de laatste minuten vóór zonsondergang, naarmate zij oranje, rood, purper wordt, kleuren zich de schaduwen blauw, groen, groengeel.1)Deze tinten worden zo sterk, omdat de helderheden in en naast de schaduw nu veel minder verschillen dan in de dag: de zonnestralen treffen de sneeuw onder zeer kleine hoeken, het diffuse licht van de hemel krijgt relatief een veel groter belang. Daarenboven kleurt de zon zich sterker en sterker.

‘Op een reis door de Harz in de winter daalde ik tegen de avond van de Brocken neer; de witte vlakten boven mij en beneden mij waren besneeuwd, de heide was met sneeuw bedekt, alle verspreid staande bomen en vooruitspringende klippen, alle boomgroepen en rotsmassa's waren geheel berijpt; de zon daalde juist over de Oder-vijvers. Waren bij dag reeds zwak violette schaduwen op te merken in de geelachtige tint van de sneeuw, nu dat een sterker geel de belichte plaatsen kleurde moest men de schaduwen wel felblauw noemen. Toen echter de zon eindelijk zou ondergaan, en haar door de dampkring getemperd licht de gehele wereld om mij heen met het prachtigste purper kleurde, zag men de tint der schaduwen in een groen overgaan, dat in klaarheid met het groen der zee, in schoonheid met dat van een smaragd te vergelijken was. Het verschijnsel werd steeds levendiger, men waande zich in een sprookjeswereld, want alles had zich met de twee levendige en zo mooi bij elkaar passende kleuren overdekt; tot tenslotte bij zonsondergang het prachtige tafereel in een grijze schemering en in een heldere nacht met maan en sterren overging.’2)

Aan het verschijnsel der gekleurde schaduwen op sneeuw is er ook een

merkwaardige psychologische zijde.3)Bij blauwe lucht, bij dag worden de schaduwen veel verzadigder blauw gezien,als men niet weet dat het sneeuw is; men kan een beschaduwde sneeuwvlek in de verte evengoed zien als ‘witte sneeuw in de schaduw’ of als ‘een blauw meer.’ Vandaar dat op het matglas van een camera de sneeuwschaduwen veel blauwer lijken dan in 't landschap, omdat men ze niet ineens herkent. Een waarnemer, die van uit een donker, dicht sparrebos naar rijp keek die de struiken in de verte bedekte, was blijkbaar onbevoordeeld; het was precies alsof hij door een buis keek met een gaatje aan het einde (§ 174) .... en hij zag de rijp inderdaad blauw!4)

1) Chevreul, C.R. 47, 196, 1859. 2) Goethe, Farbenlehre, I, 1, 75. 3) I.G. Priest, J.O.S.A. 13, 308, 1926. 4) Das Wetter, 20, 69, 1903.

Er is in de Russische letterkunde een allermerkwaardigste beschrijving van ditzelfde verschijnsel zoals hetdoor kinderen wordt waargenomen, dus ook door waarnemers die zonder vooropgezette mening kijken. Ik twijfel er geen ogenblik aan of deze beschrijving is aan de werkelijkheid ontleend; maar vermoedelijk waren enkele bijzonderheden anders dan de schrijver ze uit de herinnering heeft opgetekend: de lucht moet blauw geweest zijn, de sneeuw was dus niet aan het vallen, maar lag al op de grond, en wel in de schaduw.

‘Galja, kijk eens ....! Waarom valt er blauwe sneeuw .... 2 Kijk eens ....! 't is blauw, blauw ....!’

De kinderen wonden zich op en begonnen in blijde verrukking tegen elkaar te schreeuwen:

‘Blauw! Blauw ....! blauwe sneeuw ....’ ‘Wat is er blauw? Waar?’

Ik zag rond om me heen, keek naar de besneeuwde velden, de besneeuwde bergen, en raakte ook opgewonden. Het was iets

ongewoons: de sneeuw wentelde en zweefde van alle kanten op ons af - ver weg en heel dicht bij, in blauwe golven. En de kinderen schreeuwden in blijde opwinding:

‘Is nu de hemel in stukjes gevallen? Ja, Galja?’ ‘Blauw, blauw ....!’

En ik werd weer getroffen door de scherpe, poëtische opmerkingsgave van die peuters. Daar liep ik nu met hen, en ik had dat zwevende blauw niet opgemerkt, ik had vele winters meegemaakt, vele malen het genot van de sneeuwval beleefd, en geen enkele keer had ik die onafzienbare azuren kringvlucht van de sneeuw boven de aarde opgemerkt.

Fj. Gladkow, Nieuwe Grond. Blz. 161. (Amsterd. 1933)