• No results found

Gedurende 1855 werden van de eilanden Sumbawa, Rotti en Savoe 354 paarden naar Java en Mauritius uitgevoerd

In document BIBLIOTHEEK KITLV . _ (pagina 150-154)

I I . MIJNBOUW.

§ 1. Algemeene beschikkingen. Organisatie van het personeel.

Bij besluit van 15 Maart 1855, n°. 2 (Indisch Staatsblad n°. 19), werd het benoemen der

beambten , alsmede het vaststellen van hun aanvankelijk tractement en het verleenen van

ontslag, op den voet van het reglement, gearresteerd bij besluit van 29 November 1854,

n°. 11 (Indisch Staatsblad n". 90), opgedragen aan den ingenieur, belast met de leiding

der dienst van het mijnwezen. Omtrent de maatregelen, genomen voor de opleiding van

Europeesch-Indische kinderen als kweekelingen tot voormannen, kan worden aangeteekend,

dat dezelve gunstige uitkomsten beloven en de aanwezige leerlingen goede vorderingen maken.

Inrigtingen betrekkelijk het mijnwezen. Behalve het archief' van het mijnwezen , waarvan de oprigting in het Verslag over 1854 is vermeld , behooren thans hiertoe :

a. eene bibliotheek , bevattende geschenken van geleerde genootschappen en particuliere personen, waarbij het Gouvernement zoodanige werken voegt, als het belang dezer weten-schappelijke dienst vordert ;

b. eene verzameling van mineralen, die dienstbaar wordt gemaakt aan het onderwijs, hetwelk gegeven wordt aan de leerlingen voor het vak van het mijnwezen bestemd.

Concessien. In het Verslag van 1854 werd melding gemaakt van het verzoek van eenige kooplieden te Batavia om vergunning te erlangen tot het oprigten van eene naamlooze vennootschap, onder de benaming van : Maatschappij tot bevordering van mijnontginningen m JSeclerlandsch Indie. I n 1855 werd de verzochte vergunning verleend en kwam de maatschappij tot stand, die hare werkzaamheden begon met het overnemen eener concessie tot ontginning van steenkolen in de Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo, welke m 1854 aan R. J. W. P. Wijnmalen was verleend.

§ 2. Banka.

In vergelijking met de laatstvoorgaande jaren, leverde de tinmijnbouw zeer ongunstige uitkomsten op, hetgeen alleen kan worden toegeschreven aan de aanhoudende droogte, weUre het j a a r 1855 heeft gekenmerkt en waardoor het mijnwerk geruimen tijd ( sommige districten van vijf tot zeven maanden) heeft stilgestaan.

De leverantie heeft gedurende 1855 bedragen:

t e M u n t o k 394.03 pikols;

m

" J e b o e3 427.64 »

» Blinjoe 18,661.14 >,

» Soengileat 6,448.91 *>

» Marawang 14,189.93 ,.

» Pankalpinang 8,854.00 »

» Soengijslan 9,397.51 >,

» Koba 1,070.72 »

» Toboali 4,684.68 »

Te zamen 64,128.56 pikols;

In 1854 bedroeg de leverantie . 80,019.12 » dus minder in 1855 15,890.76 pikols.

Op ultimo December 1855 was aanwezig eene hoeveelheid van 395V4 pikols erts.

De gezamenlijke nnjnen hebben gedurende 1855 gekost:

aan verstrekkingen f 527,833:32

" voorschotten 283,097:94

» uitkeeringen 212,987:51

Te zamen f 1,023,918:57

De gezamenlijke schulden der mijnen bedroegen op ultimo 1855 . . f 305,513:118 Op ultimo 1854 bedroegen dezelve 184,359: 13

Zoodat zij in 1855 zijn vermeerderd met f 121,154:105 niettegenstaande in 1855, krachtens besluit van 13 Junij 1855, n \ 4 , eene som van f 46,835:971/2 als oninvorderbare schuld is afgeschreven. De geheele schuld is verdeeld in f 84,434:4 goede, f 136,189:18 onzekere, f 84,890:94 kwade. De goede wordt ge-waarborgd door den voorradigen erts. De onzekere schuld is die, waarvan met geene zekerheid kan gezegd worden, dat dezelve in 1856 zal verrekend worden. De kwade schuld is die, waarvan de invordering of verrekening niet kan geschieden, ten gevolge

van het mislukken der ontginning, als anderzins.

Het getal mijnwerkers bedroeg op ultimo 1855 . . . 6932 Op ultimo 1854 was aanwezig een getal van . . • 7606

gevende eene vermindering gedurende 1855 van . . . 674

Om het ontbrekende getal door nieuwelingen aan te vullen, worden meer en meer moeijelijkheden ondervonden.

De desertien uit de mijnen bedroegen in 1855 een getal van 4 7 , hetwelk op een getal van 7000 als onbeduidend kan worden aangemerkt. De deserteurs, die gevat werden, zijn, na het ondergaan der bepaalde straffen, wederom bij de mijnen te werk gesteld.

Op het geheele eiland werden 240 mijnen bewerkt, als :

in het district Muntok 9 mijnen, 8 » » Jeboes 28 »

» » » Blinjoe 37 » n » » Soengileat 62 »

» » » Marawang 22 »

» » » Pankalpïnang 26 »

» « » Soengijslan 16 »

» » » Koba . .15 »

» » » Toboali 25 n Te zamen . . 240 mijnen.

I n 1854 bedroeg dit getal 247 »

zoodat eene vermindering heeft plaats gehad van 7 »

Deze vermindering is ontstaan door de intrekking in 1855 van 8 mijnen in de districten Blinjoe, Marawang, Pankalpinang, Koba en Toboali, welke door de opening van eene nieuwe mijn in het district Muntok wordt teruggebragt op een aantal van 7 mijnen.

De productie van het j a a r 1856 wordt geschat op 90,000 pikols ; echter is het ver-krijgen van dit aantal geheel afhankelijk van de weersgesteldheid en van de komst van de benoodigde Sinkees (Chinesche nieuwelingen).

Ten slotte kan hier worden aangeteekend, dat uit de ontvangen ' rapporten omtrent de vraag » of eene nadere uitsmelting van de op het eiland Banka weggeworpen tra-slakken kan worden dienstbaar gemaakt ten nutte van 's Rijks geldmiddelen", welke rapporten, blijkens het vorig Verslag, werden verwacht, is gebleken dat, ofschoon het gehalte der als onnut verworpen slakken niet onaanzienlijk w a s , nogtans de kosten eener nadere uitsmelting, vooral door den hoogen prijs der soda in Indie, te aanzienlijk waren, om daarvan voordeel voor de schatkist te kunnen verwachten.

Deze uitkomst is aan het opperbestuur medegedeeld.

N a a r aanleiding van het van den directeur der middelen en domeinen ontvangen rapport,

•werdbij besluit van 17 April, n°. 1, bepaald, dat de smeltproeven opBanka van tinerts, naar de aanwijzingen van den hoogleeraar Mulder zullen geschieden, onder het dadelijk toezigt van den ingenieur der 1ste klasse voor de mijnen in Nederlandsch I n d i e , in de mijn Hathin n°. 7 , van het district Blinjoe, zooveel mogelijk in de maanden November en December 1855. Tevens werd de resident van Banka gemagtigd om tot de boven be-doelde proefsmeltingen over te nemen al den t i n e r t s , die in 1855 uit die mijn zal worden verkregen. De Natuurkundige vereeniging en de Maatschappij van Nijverheid in Nederlandsch Indie werden uitgenoodigd om te willen berigten , of naar haar weten in de nabijheid van Banka of op J a v a gelegenheid bestaat tot den aanmaak van ruwe soda in voldoende hoeveelheid, om te worden gebruikt bij eene eventuele toepassing eener nieuwe wijze van tinsmelting op B a n k a , en zoo j a , hoedanig dat product, naar haar gevoelen, op de meest voordeelige wijze zal kunnen verkregen worden; zoo mogelijk onder overlegging eener raming van kosten.

Eenige van Banka ontvangen kisten met monsters tinerts en slakken (tra-) werden voorts naar Nederland verzonden.

De adspirant-ingenieur Aklceringa heeft in dit j a a r op verschillende plaatsen van het district Jeboes tinerts gevonden, en wel op sommige plaatsen vermengd met goud.

§ 3. BUtong.

Uit een scheikundig onderzoek van de tinerts bevattende steenen (waarvan melding ge-maakt wordt op bladz. 141 van het vorig Verslag) is gebleken, dat de daarin vervatte erts bestaat uit 61.7 per cent tinoxyde en 25 per cent ijzeroxyde, en dat de zuivering van de tinoxyde van de bijbestanddeelen op eene gemakkelijke wijze kan geschieden.

§ 4. Zuid- en O o ster-afdeeling van Borneo.

Uit het onderzoek van een ingenieur en adspirant-ingenieur in de Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo is gebleken, dat aan de rivier Karangintam (Biamkanan) in Goenong-Djabok en Goenong-Djalamadi steenkolenlagen waren ontdekt, welke men verwachtte, dat duurzaam met voordeel konden worden geëxploiteerd; dat men met zekerheid kon aannemen, dat onder de koollagen, voorkomende in Goenong-Djabok, eene laag is van 1.30 Nederlandsche e l , en drie lagen zijn van 1 Nederlandsche el z w a a r t e , en in Goenong-Djalamadi eene laag van 1.30 Nederlandsche e l , eene van 0.80 en een van 0.60 Neder-landsche el zwaarte ; dat de meeste dier lagen voor ontginning geschikt zijn, en eene goede soort van steenkolen opleveren, gelijk aan die welke in de mijn Oranje-Nassau worden ontgonnen ; en d a t , wanneer de ontginbare lagen in Goenong-Djalamadi, met schaften van 1.50 Nederlandsche el diepte bewerkten aan den werker de lengte van eene minuutmijl gegeven w o r d t , men gedurende 30 jaren eene hoeveelheid van 30,000 ton kolen 'sjaars zou kunnen winnen.

Bovendien zoude eene exploitatie te dezer plaatse het voordeel opleveren van een kort en gemakkelijk vervoer, daar de afstand van Goenong-Djabok naar Martapoera nog niet een derde gedeelte bedraagt van dien, waarop de mijn Oranje-Nassau van Martapoera is gelegen , en het vervoer gedeeltelijk langs de rivier van Karangintam zou kunnen plaats hebben. Het onderzoek was echter op het einde van 1855 niet geëindigd.

Voor de gouvernera ents-steenkolenmijn Oranje-Nassau bij Pangaron is bij besluit van 11 Februarij, nö. 7 (Indisch Staatsblad n°. 9) een nieuw reglement vastgesteld. Omtrent het personeel bij die mijn kan worden aangeteekend, dat de in 1854 benoemde kweeke-lingen voor den mijnbouw, na proeven van hunne bekwaamheid te hebben gegeven, door den ingenieur, belast met de leiding der dienst, zijn benoemd tot voormannen bij het m i n -wezen. Ten einde ook verder te voorzien in de behoefte aan voormannen, werden in 1855 drie Europeesch-Indische kinderen aangenomen als kweekelingen daartoe, die bij het bureau van het mijnwezen te Buitenzorg het noodige onderrigt ontvangen om zich voor hun vak te bekwamen.

Op ultimo December 1855 was het navolgende personeel bij de mijn te Pangaron aan-wezig: Europeanen: een administrateur, een opziener der mijn, een magazijnmeester, vijf voormannen , twee kweekelingen, een menagemeester en twee geëmploijeerden ; —•

Inlanders: vier timmerlieden, veertien mandoors, twee hospitaal-bedienden, 237 panda»

lingen en 433 tot dwangarbeid veroordeelde personen.

Het materieel voor het vervoer der steenkolen verkeerde in voldoenden staat, zoodat

In document BIBLIOTHEEK KITLV . _ (pagina 150-154)