• No results found

AANWEZIG GETAL VEE ONDER

In document BIBLIOTHEEK KITLV . _ (pagina 140-145)

B U F F E L S .

Mannetjes. Wijfjes. Te zamen.

R U N D V E E .

Stieren. Koeijen. Te zamen.

B a n t a m . . . Buitenzorg

Krawang

Preanger regentschappen . . Cheribon

U L T I M O

In dezen staat zijn begre

in gebruik, ten

Buffels.

)en de trek- en draagdieren

getale van :

In liet algemeen kan men bespeuren, dat de in-dienst-stelling van de 3 gouverne-ments-civile veeartsen, op de hoofdplaatsen Batavia, Samarang en Soerabaja gevestigd, een niet ongunstigen invloed uitoefent op de instandhouding en den vooruitgang van den veestapel.

De voorname oorzaak der groote sterfte van buffels en runderen, als bedragende 6027 en 1994 meer dan in het vorige jaar (1854), moet worden toegeschreven aan de zeld-zaam langdurige droogte, waardoor de oost-moesson van 1855 zich heeft gekenmerkt.

Opmerkelijk evenwel is h e t , d a t , in weerwil van de opgenoemde nadeelige weersge-steldheid , het cijfer der gestorven paarden 2067 minder bedroeg dan in 1854 ; terwijl de invoer geen noemenswaardig verschil opleverde.

§ 2. Buitenbezittingen,

Omtrent landbouw, boschwezen en veeteelt in de bezittingen buiten J a v a en Madura, zijn de volgende opgaven ontleend aan de verslagen der hoofden van gewestelijk bestuur.

1 ° . GOUVERNEMENT VANT SUMATRA'S WESTKUST.

Koffij. Op Sumatra werd steeds de voorkeur gegeven aan kleine koffijtuintjes in de nabijheid der woningen van de koffljplanters. Ofschoon het toezigt over zulke aanplan-tingen moeijelijker is dan over geregelde tuinen, wordt dit bezwaar door de betere ver-zorging der boomen en naauwgezetten pluk vergoed. Op ultimo December 1855 bedroeg de koffij-aanplant 64,380,667 boomen. De oogst van 1855 was niet gunstig.

In 1855 bedroeg de oogst 127,547 pikols, dus 3975 minder dan het vorige j a a r , toen de oogst 131,522 pikols bedroeg.

De qualiteit van het product gaat steeds vooruit.

De prijzen, die voor de koffij te Padang werden besteed voor de Amerikaansche m a r k t , waren belangrijk hooger dan die voor de markt van Nederland, waardoor het product dan ook voor hot meerendeel naar Amerika werd verzonden.

Cassia. De cassia ligniavera wordt gevonden in de hooge bergstreken van Tanah-Da-t a r , Limapoeloe-koTanah-Da-tTanah-Da-ta, Agam en Tigablas-koTanah-Da-tTanah-Da-ta, en groeiTanah-Da-t in heTanah-Da-t wild zonder culTanah-Da-tuur, Eene zeer fijne soort is onlangs ontdekt in de bergstreken van Padang-Lawas.

Men beweert dat dit gewas door vogels wordt voortgeplant. De productie Î3 in 1855 van 5028 tot op 2481 pikols gedaald, hetgeen aan mindere aanvraag moet worden toe-geschreven. Sedert korten tijd is de Maleijer in eenige districten begonnen uit eigen beweging de cassia aan te planten.

Klapperboomen. De uitgestrektheid der klapper-aanplantingen is zelfs bij benadering in dit uitgestrekte gebied niet op te geven. In het westelijk gedeelte aan de stranden treft men de meeste tuinen aan. ,

Te Mandheling en op de Batoe-eilanden waren in de vier laatste jaren ongeveer 200,000 boomen aangeplant.

Voor de buitenlandsche markt bestaat tegenwoordig meerdere aanvraag, waardoor de olieprijzen belangrijk zijn gestegen.

Bijst. Door het aanleggen van waterleidingen neemt de bebouwing van rijst op gron-den van gron-den regen afhankelijk van jaar tot j a a r af.

In de aldeeling Priaman zijn in 1855 belangrijke waterleidingen gemaakt. Onder deze verdient die van Loeboebassong te worden vermeld.

De rijstoogst bedroeg in 1855 2,553,438 pikols, alzoo 80,475 pikols minder dan het vorige j a a r , toen de rijstoogst bedroeg 2,633,913 pikols.

De proeven met het Carolina-zaad, waarvan in het vorige Verslag (bladz. 131) melding is gemaakt, zijn niet ongunstig uitgevallen. De handel heeft daarvan echter tot dusver geen partij kunnen trekken. De planters vorderen voor deze soort den dubbelen prijs van het gewone gewas.

P a d a n g , de zuidelijke afdeeling, en Priaman voerden alleen uit voor den zeehandel.

De uitvoer der overige districten bleef zich tot het binnenland bepalen.

Tabak. De aanplantingen van J a v a - en Havannah-zaad, in het jaar 1855 beproefd, hebben , even als vroeger, geene goede uitkomsten opgeleverd.

Notenmuscaat. De in 1854 opgegeven boomen bedroegen 159,135, welk aantal in 1855 zonder gouvernenients-tusschenkomst tot 216,008 is geklommen. Het product be-droeg 15136/100 pikols, waarvoor gemiddeld f 70 per pikol bedongen werd. In de boven-landen werd toenemende lust foor die cultuur waargenomen.

GamUer. I n de oostelijke landschappen van Limapoeloe-kotta werd de gambier by voorkeur geteeld.

Buiten het binnenlandsch verbruik werden in 1855 nog 2371 pikols uitgevoerd.

Suiker. De suiker is eene geliefkoosde cultuur bij de bevolking, ten bewijze waarvan s t r e k t , dat in 1855 ruim 7000 pikols uit de boven- naar de benedenlanden werden uitgevoerd.

Katoen. Alleen in de afdeeling Priaman werd eene niet onbelangrijke hoeveelheid katoen geteeld, doch uitsluitend voor binnenlandsch verbruik. Op de alluviale gronden van het oostelijk gedeelte des eilands in de onafhankelijke Maleische landschappen, was de teelt van den katoenheester van grooter belang.

Bosschen. Deze gewesten zijn rijk aan bosschen van velerlei houtsoort. E r zijn bij onderscheidene gelegenheden djati-aanplantïngen op groote schaal aangelegd, doch men kan nog niet opgeven, of zij eenige resultaten zullen opleveren.

Veeteelt. De handel in paarden en vee was aanmerkelijk vermeerderd, hetgeen op den veestapel van gunstige uitwerking is geweest, waarvan ten bewijze s t r e k t , dat het getal paarden met 5436 , het getal buffels met 9645 en het getal runderen met 9998 stuks toegenomen is.

Met aanvankelijk goed gevolg werden pogingen in het werk gesteld om op de Batoe-eilanden het eiland Nias en Ankoio paarden en runderen aan te kweeken en te ver-edelen. Een der hoofden van Aijer-Bangies heeft het verlangen te kennen gegeven om zich op de schapenfokkerij toe te leggen.

2 ° . BEKKOELEN.

Rijst. Ofschoon de oogst in 1855 zeer gunstig is geweest zoo, heeft Benkoelen echter nog niet kunnen voorzien in de behoefte aan rijst ter hoofdplaats en is aldaar eene groote hoeveelheid rijst van Padang moeten worden ingevoerd, welke omstandigheid niet zoo zeer moet worden toegeschreven aan mindere bebouwing, als w e l a a n de moeijelijkheden van het vervoer uit de binnenlanden naar de hoofdplaats.

Peper. Aan de pepercultuur werd eene belangrijke uitbreiding gegeven. De productie heeft in 1855 bedragen 2406 pikols, waaronder 600 pikols, volgens berekening, uit de afdeeling Kauer.

Kof jij. De aanplanting van koffij in de afdeeling Croë en Lais bedroeg 483,732 boomen.

Katoen. De katoenheester tiert in deze streken zeer goed, doch werd niet verder aan-gekweekt dan voor zooveel noodig is voor de dagelijksche behoefte.

Amerikaansche maïs. Alleen de aanplantingen onder onmiddellijk toezigt van het hoofd van het bestuur ter hoofdplaats waren redelijk geslaagd. I n de binnenlanden hebben deze geene resultaten opgeleverd.

Tabak werd in geringe hoeveelheid aangekweekt. De afdeeling Croë maakte hierop echter eene uitzondering. Van daar werden ongeveer 600 pikols naar de binnen-landen van Palembang uitgevoerd.

Notenmuscaat. Deze cultuur, even als de overige specerij teelt, i s , ten gevolge van min-dere geschiktheid der gronden, in verval.

's Lands specerijtuinen te Permattan-Balm zijn bij een gouvernementsbesluit van January van dit j a a r ingetrokken.

35

Visscherijen leveren voor de strandbewoners een voldoend middel van bestaan op.

Bossclien. In deze afdeeling bestaat een groote rijkdom aan uitmuntende houtsoorten, zoowel geschikt voor huis- als voor scheepsbouw.

3 ° . LANPONGSCHE DISTRICTEN.

Van dit gewest zijn geene opgaven ontvangen.

4 ° . PALEMBANG.

Indigo. In sommige streken werd de wilde indigo {taloe-malas) aangekweekt.

Suiker. In de bovenlanden ^verd veel arengsuiker gewonnen. I n 1855 is daarvan voor eene waarde van f 20,000 uitgevoerd. Hier en daar plant de bevolking suikerriet, doch alleen voor plaatselijke behoefte.

Klapperboomen. De jonge aanplantingen werden door insecten vernield.

Peper. De cultuur is door de kapasteelt verdrongen ; de uitvoer bedroe» slechts 206 pikols.

Tweede gewassen. De opbrengst van kapas is vrij belangrijk en bedroeg in 1855 32,000 pikols, waarvan 20,000 pikols werden uitgevoerd. Door de zorg van het bestuur werd aan de bevolking kosteloos eene betere zaadsoort verstrekt, waardoor het product veredeld is.

Bißt. De opbrengst van rijst was voldoende voor het verbruik en leverde bovendien nog 7000 pikoLä op voor den uitvoer. I n het Djambische rijk mislukte de rijstoogst. Om daarin te gemoet te komen , werd bij een gouvernements besluit van Maart 1855 de invoer van dat artikel van inkomend regt vrijgesteld.

Bosschen. De uitgestrekte bosschen dezer residentie leverden dit j a a r veel deugdzaam hout o p , inzonderheid ijzerhout.

Landrenten en belasting op het bedrijf. Ten vervolge op hetgeen deswege in het Ver-slag over 1854 vermeld staat, wordt medegedeeld, dat door eene meer naauwkeurige volks-telling het bedrag der landrenten in 1855 opgevoerd is tot op f 255,949, of ongeveer f 9000 meer dan het vorige jaar.

Vóór het einde van dit j a a r was de geheele aanslag aangezuiverd en leverde slechts den geringen achterstand op van f 240.

5 ° . BANKA.

De rijstcultuur, de eenige in deze residentie, voorzag niet eens in de dagelijksche be-hoeften. Door aanhoudende droogte was de rijstoogst niet alleen op Banka maar ook op

de omliggende eilanden zeer ongunstig.

6 ° . EIODW.

De gambiercultuur ging steeds vooruit. De uitvoer daarvan bedroeg in 1855 116,93835/100

pikols, of 19,011 pikols meer dan het vorige j a a r , terwijl de peper daarentegen in productie achteruitging. De uitvoer bedroeg daarvan in 1855 13,56714/100 of 16015/ioo minder dan het vorige jaar.

De uitgevoerde peper was bijna uitsluitend voor Singapoer bestemd.

7 ° . WESTEE-AFDEELING VAN BOENEO.

Van dit gewest is geen verslag ontvangen.

8 ° . ZUID- EN OOSTEE-AFDEELING VAN BOENEO.

Rijst. Door de groote uitgestrektheid der gronden , welke laag en moerassig zijn, maakt

men hier geen gebruik van kunstmatige bewateringen. De oogst was gunstig en voorzag voldoende in de behoeften. De padiprijzen bedroegen f 1 à f 1:24 per pikol en de rijst-prijzen gemiddeld f 3U

2

den pikol. Als tweede gewas wordt djagong en suikerriet geplant.

Bosschen. Zij leverden bijzonder goede houtsoorten op, onder andere ijzerhout.

9°. CELEBES EN ONDEKHOOBIGHEDEÎÎ.

Koffij. Begtstreeksche bemoeijenis van den kant van het bestuur met dezen tak van

landbouw bestaat hier niet, doch door aanmoediging wordt de ijver der hoofden en

be-volking om aan^ekoffijcultuur zooveel mogelijk uitbreiding te geven aanhoudend

opge-wekt, waaraan dan ook de vermeerdering der productie mag worden toegeschreven. In

1855 werden er 20,000 pikols koffij uitgevoerd, 12,931 pikols meer dan het vorige jaar.

In document BIBLIOTHEEK KITLV . _ (pagina 140-145)