Bevolking Vlaams Gewest (observaties 1975-2015; verwachtingen 2020-2060)
2.4 ECONOMISCHE TRENDS
2.4.1 De mondiale economie neemt een nieuwe vorm aan
2.4.1.1 Fundamentele veranderingen…
Figuur 8: Evolutie mondialisering wereldwijd (1980-2012)
Bron: http://globalization.kof.ethz.ch/
Economische mondialisering stond lange tijd synoniem voor de delokalisatie van fabrieken en jobs in het Westen naar lageloonlanden. Daarbij werd de dominantie van het Westen (de VS en in mindere mate Europa) zelden in vraag gesteld. Analisten merken op dat de klassieke economische
verhoudingen aan revisie toe zijn en dat de wereld een ander tijdperk ingaat.97
2.4.1.1 Fundamentele veranderingen…
Door toenemende welvaart zijn de lageloonlanden van het eerste uur niet langer enkel centra van (goedkope) productie maar ook van consumptie, innovatie en kapitaal. De opgekomen markten,
waaronder China en India, ontwikkelen zich tot nieuwe (economische) machtscentra.98 In de
toekomst verwacht men dat ook de nieuwe groeilanden waaronder de MINT-landen99 zich zullen
ontwikkelen en hun plaats zullen opeisen in de wereldeconomie. Het gevolg hiervan is het ontstaan van een multipolaire wereld waarin het Westen niet langer het overwicht heeft maar waarin
meerdere regio’s economische macht ontwikkelen en aanwenden.100
Multipolaire mondialisering verscherpt de strijd tussen economische regio’s om kapitaal, talent en politieke macht. Hierbij springt het toenemend belang van het stedelijke niveau in het oog. In de toekomst zal de concurrentiestrijd zich vooral tussen steden of stedelijke gebieden afspelen omdat zij alle voorwaarden voor economische groei in zich dragen, namelijk goede infrastructuur,
concentratie aan mensen en ideeën, concentratie aan kapitaal, sociale en politieke regeneratie, …
De 21e eeuw wordt om die reden ook de eeuw van de stad genoemd wat zich vertaalt in de opkomst
van stedelijke marketingplannen om investeringen en mensen aan te trekken.101
97
Sleuwaegen & Peeters 2012; Santos Filho & Giugale 2010
98
AT Kearney e.a. 2014
99 Dit zijn Mexico, Indonesië, Nigeria, en Turkije.
100 Adams-Kane & Lim 2011
101
////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 2.4.1.2 … maar ook oude recepten
Ondanks deze fundamentele veranderingen blijven een aantal zaken vooralsnog ongewijzigd. Zo kan worden aangenomen dat niet-hoogtechnologische sectoren in Europa op de korte en middellange termijn blijvend (prijs)druk zullen ervaren. Sommige rapporten voorspellen dat productiebedrijven in de toekomst dichter bij hun klanten zullen produceren omwille van stijgende transportkosten en
stijgende productiekosten in opkomende markten.102 Toch is dergelijk scenario mogelijks nog niet
aan de orde op de korte of middellange termijn, omwille van relatief lage olieprijsvooruitzichten103
en nog steeds veel lagere productiekosten in andere delen van de wereld. Daarbij komt nog dat
België een van de meest gemondialiseerde landen ter wereld is104 waardoor Belgische bedrijven
sowieso sterk beïnvloed worden door buitenlandse ontwikkelingen.
Het logische gevolg van prijsdruk is kostenreductie. Deze trend laat zich bijvoorbeeld sterk voelen in de Europese landbouwsector. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de prijsdruk in de
landbouwsector niet uitsluitend het gevolg is van mondialisering, ook andere factoren waaronder overcapaciteit spelen een rol. Ook zullen de prijzen in sommige deelsectoren meer onder druk staan dan in andere deelsectoren (melk versus tarwe). In sommige gevallen zal zelfs kostenreductie nagestreefd worden bij stijgende prijzen omdat kosten in vergelijking met andere landen sterker kunnen oplopen. Om kosten te reduceren zetten landbouwers voornamelijk in op schaalvergroting en specialisatie. Deze twee gaan gelijk op. Specialisatie of ontmenging betekent dat er
schaalvergroting optreedt in de overblijvende tak.105 In Vlaanderen blijkt 88% van de 24.884
landbouwbedrijven gespecialiseerd in een van de drie sectoren met veeteelt op kop, gevolgd door akkerbouw en tuinbouw. Ook schaalvergroting kan goed afgeleid worden uit de cijfers. Het meest recente landbouwrapport uit 2014 toont dat het gemiddelde landbouwbedrijf in 2013 40% groter was in vergelijking met 2004 op het vlak van oppervlakte en ongeveer 36% groter op het vlak van standaard output.Tabel 1 toont de opwaartse evolutie van het gemiddeld aantal dieren in rundvee-, varkens- en pluimveebedrijven. Hoewel we geen cijfers beschikbaar hebben over gebouwgrootte, kunnen we logischerwijze aannemen dat schaalvergroting eveneens zichtbaar zal zijn in grotere bedrijfsgebouwen.
Tabel 1: Evolutie gemiddelde veebezetting per bedrijf van de gespecialiseerde bedrijven in de periode 2004-2013
2004 2009 2010 2011 2012 2013
aantal runderen per rundveebedrijf 86 100 106 111 114 119 aantal varkens per varkensbedrijf 1.284 1.533 1.604 1.695 1.780 1.848 aantal kippen per pluimveebedrijf 31.819 36.272 37.728 42.551 42.346 47.092
Bron: Landbouwrapport 2014
Als reactie op deze trend naar kostenreductie zien we eveneens alternatieve bedrijfsmodellen opduiken in de landbouw waarbij men de druk op de marge probeert te verlichten. Dit doet men
102
Sleuwaegen & Peeters 2012
103 Wereldbank 2015
104 Volgens de economische KOF Index of Globalization was België in 2012 het vijfde meest geglobaliseerde land ter wereld.
105
//////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////
door neveninkomsten te genereren (o.a. via verbreding) of door een betere prijs voor de
aangeboden producten te bekomen (o.a. via korte keten). We merken daarbij op dat alternatieve bedrijfsmodellen ook het gevolg kunnen zijn van een andere productiefilosofie. In het
Landbouwrapport 2014 valt te lezen dat 20 à 25% van alle producenten minstens één
verbredingsactiviteit106 uitoefent. Opvallend daarbij is het grote succes van beheerovereenkomsten
voor milieu- en natuurzorg. 13% van alle landbouwers in Vlaanderen (3.169) heeft minstens één beheerovereenkomst voor erosiebestrijding, perceelsrandenbeheer, kleine landschapselementen, botanisch beheer of soortenbescherming, goed voor 7.210 hectare. Een significant aantal bedrijven liet in 2013 ook een landschapsbedrijfsplan en/of erfbeplantingsplan en/of integratieplan opmaken door de provincie (640). De voorbije jaren lieten voornamelijk een toename van
verbredingsactiviteiten zien107, hoewel er ook een occasionele daling viel waar te nemen. De
verwachting leeft dat ook korte ketens aan belang zullen winnen, mede door sensibilisering vanuit de
Vlaamse Overheid met het Strategisch Plan Korte Keten 2011.108 Korte ketens zijn afzetsystemen
waarbij tussenschakels tussen producent en consument volledig weggeknipt worden en de
producent instaat voor de rechtstreekse vermarkting van zijn producten aan de consument.109
Voorbeelden van korte keteninitiatieven zijn hoevewinkels, boerenmarkten, automaten, groenteabonnementen. In Vlaanderen verkopen ongeveer 1.200 producenten via het korte
ketenprincipe.110 De omzet van hoeveverkoop en boerenmarkten bedroeg samen 95 miljoen euro in
2013, 3% meer dan in 2012. Opvallend is dat een bovengemiddeld deel van de verkoop via korte keten van biologische oorsprong is, 16% t.o.v. een gemiddeld marktaandeel van 2%. Dit cijfer komt overeen met 44% van de Vlaamse biologische landbouwers. Biologische landbouw is overigens aan een opmars bezig met een verdubbeling van het areaal in Europa in de periode 2002-2012.
Indien we naar alle sectoren samen kijken, dan is kostenreductie vaak niet aan de orde. Om
concurrentieel te blijven zal het Westen voluit moeten inzetten op innovatie. Enkel door met nieuwe, unieke producten, diensten of bedrijfsmodellen op de markt te komen, kan ze lokaal economische waarde blijven creëren. Bovendien neemt ook het innovatievermogen van nieuwe economische centra zelf toe waardoor ook op dat terrein de concurrentie groot wordt. In de toekomst zal de stroom van (unieke) kennis en creativiteit als bron van innovatie in een regio bepalend zijn voor de welvaart ervan.
106 Dit is een activiteit die niet rechtstreeks met de productieactiviteit te maken heeft en waaruit een aanvullend inkomen wordt gehaald: zorgboerderijen, kijkboerderijen, landbouwers met beheerovereenkomsten voor milieu- en natuurzorg, landbouwers waarvoor een landschapsbedrijfsplan is opgemaakt, hoeveverkoop, landbouwers die energie produceren op het bedrijf, ...
107
+40% 2010-2013 hoevetoerisme, +5,6% 2012-2013 beheerovereenkomsten milieu- en natuurzorg, +7% 2012-2013 landschapsbedrijfsplannen en/of erfbeplantingsplannen, +54% 2010-2013 loonwerk, +250% 2010-2013 energieproductie
108 Vlaamse Overheid 2011c
109 Platteau e.a. 2012
110
////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 2.4.1.3 Impacts op erfgoed
Mondiale economische trends hebben wellicht impact op onroerend erfgoed in Vlaanderen (zie Tabel 2 voor een overzicht van mogelijke gevolgen).
De toegenomen globale welvaart zorgt ervoor dat meer mensen op een voldoende hoog inkomensniveau komen dat ze zich reizen kunnen veroorloven. Een toename van het aantal
internationale reizen behoort dan ook tot de verwachtingen. Ook komen er door economische groei
meer bestemmingen op de toeristische markt, wat leidt tot toenemende concurrentie.111 Om zich te
onderscheiden van de rest van de wereld moeten bestemmingen iets unieks en aantrekkelijks kunnen aanbieden.
Door zijn uniciteit kan onroerend erfgoed dit onderscheidend vermogen aan regio’s bieden. In het
Kunststedenonderzoek 2011112 lezen we dat 32% van de recreatieve verblijfstoeristen expliciet
aangeeft een kunststad te bezoeken omwille van haar kunsthistorisch patrimonium. De helft geeft bezienswaardigheden aan als motivatie voor zijn bezoek en 17% refereert naar cultuur (zie ook hoofdstuk sociaal-culturele trends). Aangezien onroerend erfgoed impact heeft op veel facetten van een reiservaring (het decor is relevant zelfs indien mensen hier niet expliciet naar verwijzen), geven deze cijfers niet het totale plaatje weer. Aan de hand van regressieanalyse werd in de studie naar de sociaaleconomische impact van onroerend erfgoed in Vlaanderen geschat dat 70% van de
overnachtingen in de kunststeden gerelateerd is aan de aanwezigheid van onroerend erfgoed113. Dit
percentage loopt op tot 100% voor buitenlandse hotelovernachtingen wat suggereert dat alle buitenlandse hotelovernachtingen in de kunststeden kunnen toegeschreven worden aan onroerend erfgoed. Het verwachte gevolg voor onroerend erfgoed is een algemeen toenemend belang van onroerend erfgoed (voor toerisme), toenemende economische waarde maar ook hogere druk op het behoud ervan door overmatig gebruik.
Het toenemend belang van het stedelijke niveau in de mondiale competitie heeft als gevolg dat steden of stedelijke gebieden zich zullen moeten positioneren om te kunnen concurreren voor materiële welvaart. Daarbij wordt onroerend erfgoed en dan vooral bouwkundig erfgoed gezien als een belangrijke troef. Bouwkundig erfgoed, indien goed onderhouden, draagt immers in belangrijke
mate bij tot de kwaliteit van de leefomgeving in steden114, wat een belangrijke vestigingsfactor is
voor werknemers en dan vooral voor hooggeschoolde werknemers die de belangrijkste
productiefactoren zijn in een door kennis gedreven economie.115 Daarnaast is aangetoond dat
huisvesting in historische gebouwen bedrijven ten goede komt omdat deze vaker centraal gelegen
zijn, het imago verbeteren, en bijdragen aan een aangename werkomgeving.116 Anderzijds kan
verwacht worden dat een verdere uitbreiding van de steden druk zal zetten op het behoud van
111 Toerisme Vlaanderen 2011b 112 Toerisme Vlaanderen 2012 113 De Baerdemaeker e.a. 2011 p.77 114 Sanetra-Szeliga 2015 115 Florida 2000; Haspel 2011 116 Haspel 2011
//////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////
stadsgezichten. Het is al meermaals gebleken dat behoud en ontwikkeling niet altijd gemakkelijk samengaan. Uitbreiding bemoeilijkt eveneens het in situ behoud van archeologisch erfgoed.
In een innovatie-economie kan onroerend erfgoed dienst doen als voedingsbodem voor innovatieve producten en diensten. Onroerend erfgoed is in het verleden meermaals aanzet geweest van vernieuwing. Voorbeelden daarvan zijn technieken die speciaal ontwikkeld werden om bouwkundig erfgoed te restaureren of nieuwe architecturale stijlen geïnspireerd op het verleden. Minder voor de hand liggend maar eveneens relevant is de rol die biodiversiteit kan spelen in
technologieontwikkeling. Onder de naam biomimicry kopiëren wetenschappers principes uit de natuur om nieuwe technologieën te ontwikkelen (bv. velcro, gekko-tape, …). Dit pleit voor het behoud van (bio)diverse landschappen.
Wellicht de grootste impact op landschappen is te verwachten van ontwikkelingen in de landbouw. Door schaalvergroting dreigen monoculturen de overhand te krijgen wat leidt tot een afname van de landschapswaarde van agrarisch gebied. Nederlands onderzoek toont bovendien aan dat de
biodiversiteit van een gebied afneemt als waardevolle perceelsranden verdwijnen door vergroting
van de percelen.117 Landschappen krijgen zo een monotoon uitzicht. Grotere bedrijfsgebouwen
moeten hun plaats vinden in historische landschappen. Verbredingsactiviteiten openen dan weer kansen voor het behoud van de landschapswaarde van (een deel van) het agrarisch gebied. Vooral landschaps- en natuurzorgtaken en landschapsintegratieplannen beloven instandhouding en/of opwaardering van waardevolle agrarische landschappen. Verbredingstaken laten ook extensievere landbouw toe wat dan weer gunstig is voor de biodiversiteit.
Schaalvergroting heeft eveneens impact op gebouwen. Niet alleen komen meer bedrijfsgebouwen leeg te staan, ook kan worden verwacht dat historische hoeves bovengemiddeld verlaten zullen worden omdat aanpassingsmogelijkheden beperkter zijn. Met verbreding veranderen
hoevegebouwen van functie (bv. toerisme en zorg) of kan de oorspronkelijke functie net behouden blijven (extra inkomen uit natuurzorg maakt schaalvergroting minder noodzakelijk).
117
//////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////
Tabel 2: Mogelijke impact van mondiale economische verschuivingen op onroerend erfgoed
Belangrijkste trends Waar- schijn-lijkheid van trend* Termijn van mogelijke impact op
OE** Mogelijke impact op onroerend erfgoed Algemeen Bouwkundig erfgoed Landschappelijk erfgoed Archeologisch erfgoed
Nieuwe markten worden consumptiemarkten
ZW KT Verhoogd economisch belang van onroerend erfgoed door toenemend toerisme vanuit nieuwe markten, maar ook kans op overbelasting.
Toenemende concurrentie tussen steden
ZW KT Toenemend belang van onroerend erfgoed als zachte locatiefactor.
Toenemend belang van bouwkundig erfgoed in steden als zachte locatiefactor én als huisvesting voor bedrijven.
Druk op stadsgezichten door uitbreiding van de steden.
Druk op in situ behoud van archeologisch erfgoed door uitbreiding van de steden. Toenemend belang van
innovatie om waarde te creëren
ZW KT Onroerend erfgoed wordt belangrijker want is voedingsbodem voor innovatieve producten en diensten.
Landbouw
Schaalvergroting ZW KT Meer leegstaande hoevegebouwen. Hoevegebouwen veranderen vaker van functie.
Inplanting hoevegebouwen die nog in gebruik zijn verandert.
Meer monoculturen. Verdwijning van perceelsranden door samensmelting van percelen. Minder biodiversiteit. Landschappen krijgen industrieel uitzicht. Grotere bedrijfsgebouwen.
Aantasting archeologische vindplaatsen bij intensieve bewerking van de bodem.
Verbreding (landschaps- en natuurzorgtaken,
landschapsintegratie, sociale en toeristische activiteiten, energieproductie)
ZW KT Oorspronkelijke functie van
hoevegebouwen gaat verloren (toerisme, zorg). Of net niet (extra inkomen uit natuurzorg vrijwaart andere benutting van gebouwen). Kwaliteit van inplanting gebouwen verbetert
(landschapsintegratie).
Opwaardering en beter onderhoud van agrarische landschappen door landbouwers. Extensivering door verschuivende focus naar andere activiteiten. Verhoogde kwaliteit van het
Toenemende waarde van archeologische
vindplaatsen in
landbouwgebied als troef in het toeristisch aanbod.
////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// landschap door
landschapsplannen. Toenemende waarde van het landschap als setting.
Biologische landbouw ZW KT Biodiverser landschap.
Minder monoculturen.
Grotere kans op niet-aantasting van archeologische vindplaatsen door niet-kerende bodembewerking. Korte keten ZW KT Boerderijen krijgen bijkomende functies
(verkoop) waardoor de inrichting verandert.
Minder druk om bedrijfsgebouwen te vergroten.
Minder druk om schaal drastisch te vergroten. Dit betekent minder
monoculturen, minder grote gebouwen, …
Grotere aandacht van mensen voor traditionele landschappen door hogere betrokkenheid.
Bron: eigen; Erfgoedbalans, 2009
* O=onzeker, W=waarschijnlijk, ZW=zeer waarschijnlijk
//////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////