• No results found

Fisher omarmt de Jeune École: heerschappij ter zee onnodig om invasies af te slaan

onderzeeboten of daarbij ook slagkruisers?

4.2 Fisher omarmt de Jeune École: heerschappij ter zee onnodig om invasies af te slaan

Hoewel de Nederlandse opvattingen over onderzeebootoorlogvoering leunden op de Duitse, leefden zulke ideeën in Groot-Brittannië al eer- der. Sir Percey Scott, de man die de vuurleiding van de dreadnoughts aanzienlijk verbeterde, geloofde desondanks dat de toekomst aan vele onderzeeboten was. Enkele weken voor de wereldoorlog publiceerde hij zijn opvattingen in The Times van 5 juni 1914. Dreadnoughts waren verle- den tijd. Onderzeeboten in de Noordzee en het Kanaal moesten Duitse invasies weerstaan en de Duitse handelslijnen doorknippen. De onder- zeeboten moesten worden ingezet via vliegtuigverkenning.

De Britse admiraliteit reageerde met kille woede op Scott en begon onmiddellijk een publicitair offensief om de waarde van de Dreadnought te bewijzen en de onderzeeboot af te kammen. Naar nu bekend is kwam deze woede niet voort uit conservatisme, maar uit het tegendeel. Groot-Brittannië naderde het moment om over te gaan op een vloot van minder slagschepen en meer onderzeeboten. Om deze nieuwe strategie zo lang mogelijk geheim te houden en daarmee vijandelijke navolging en andere reacties uit te stellen, wilde men geen ruchtbaarheid. Scott had helaas een krachtige hint gegeven over het nieuwe beleid.9

Het beleid was in gang gezet door niemand minder dan de drijvende kracht achter de bouw van de Dreadnought en de slagkruisers, First Sea Lord‘Jacky’ Fisher. Altijd in financiële strijd met leger en overheid oor- deelde hij dat een Brits maritiem overwicht waarbij de Duitse slagvloot niet sterker dan 60 procent mocht zijn, te kostbaar kon worden. Boven- dien was het concentreren van de slagvloot op één plaats vanwege een beslissingsslag niet de beste investering. De latere keuze voor een blok- kade op afstand, waarbij de slagvloot net buiten de uiterste noordwest- hoek van de Noordzee werd gestationeerd, maakte de zaak er niet beter op. In de visie van Fisher moest primair de zuidelijker geplaatste voor- hoede van slagkruisers en vooral van torpedovaartuigen een Duitse in- vasie kunnen pareren:

Derhalve formuleerde hij het concept van ‘flotilla defense’, een strategie om een zeegebied te ontzeggen die berust op de vuur- kracht van torpedoboten en onderzeeboten, waarvan het vermo- gen om troepentransportschepen en hun escorte zware verliezen toe te brengen een invasie moest afschrikken of voorkomen. 'Flottieljeverdediging' was bedoeld de Admiraliteit een onge- kende flexibiliteit te schenken bij het vrijmaken van zware oor- logsschepen voor de dienst in verre wateren, wanneer dat ook maar noodzakelijk was [...].10

Dit al in 1905 in gang gezette concept van Fisher was revolutionair en ging nog verder dan admiraal Aube en zijn Jeune École. Aube wilde een dergelijke defensie tegen een onverslaanbare slagvloot, maar niet nood- zakelijkerwijs als de eigen slagvloot sterker was, en dat is wat Fisher deed. De directe verdediging van Engeland werd losgekoppeld van de heerschappij ter zee. De slagkruisers en slagschepen waren dan vrij om elders binnen en buiten Europa te worden ingezet, evenals zeer grote, niet als kustverdedigers bedoelde, onderzeeboten.11(Naast onderzeebo- ten bestond er nog meer overeenkomst tussen de moderne Jeune École en Fisher, aangezien ook hij niet opkon tegen de slagschiplobby, want hij had een vloot van slagkruisers gewild, waarvan hij dacht dat ze als pantserkruisers de oceanen konden doorkruisen.)

Er ontstond daardoor een goede kans dat Engeland werd aangevallen door een overmachtige slagvloot. Vele kleinere onderzeeboten moesten deze ervan langs geven. Maar transportvloten vormden de ernstigste be- dreiging. Torpedobootjagers en vooral onderzeeboten moesten deze in- vasies afslaan. Dat dit afslaan eigen grondtroepen minder noodzakelijk maakte, voldeed aan zijn streven extra geld voor zijn vloot bij het leger weg te halen. Fisher sprak van ‘flottilla defense’: hij zag in dat onder- zeeboten en torpedobootjagers zo’n veeleisende taak slechts afdoende konden vervullen als ze niet individueel opereerden, maar in tactische verbanden.12

De latere Nederlandse ideeën lijken hiervan een kopie, maar waren het niet. De strategie van Fisher bleef geheim en werd, ook materieel, maar gedeeltelijk uitgevoerd. Toch slaagde hij erin vanaf zijn aantreden als First Sea Lord in 1904 binnen enkele jaren zo’n 60 onderzeeboten te bouwen, meer dan twee maal zo veel als Duitsland. Hij mocht dan de machtigste man van de Britse marine zijn en als een stoomwals het ver- zet verpletteren tegen de modernisering van de slagvloot, het klassieke Mahanisme bleek voor zijn onderzeebootstrategie een forse barricade. Maar hij, zijn opvolger prins Louis von Battenberg– die hij bij het uit- breken van de Eerste Wereldoorlog zèlf weer opvolgde –, de minister

van Marine Winston Churchill en de commandant van de Grand Fleet, Sir John Jellicoe, begonnen die te bestormen.13

In zijn tweede ambtstermijn zette Fisher wederom een groot bouw- programma in beweging dat vele klassen van onderzeeboten opleverde, waaronder enkele revolutionaire. Alleen al de E-klasse, die het meest tal- rijk was, expandeerde hierin van 15 tot 51 boten. Desondanks was er in oorlogstijd geen gelegenheid meer de vereiste tactieken te ontwikkelen en voldoende boten te bouwen. De ingrijpende beleidswijziging ten gunste van de onderzeebootstrategie werd maar gedeeltelijk verwezen- lijkt. En zo lang dat het geval bleef, was het rampzalig de Grand Fleet van dreadnoughts op te splitsen. Dat gebeurde dan ook niet.

4.3

Navalisme wordt realisme: het ontstaan van de

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN