• No results found

De ‘Definitieve’ Vlootwet van 1914 van Rambonnet: 5 slagschepen van 25.000 ton

Navalisme plus realisme: de Nederlandse risicostrategie van 1912-

3.18 De ‘Definitieve’ Vlootwet van 1914 van Rambonnet: 5 slagschepen van 25.000 ton

Het politieke doel achter de Staatscommissie was, zoals gezegd, niet zo- zeer een rapport, maar een vlootwet in 1913. Het draagvlak was er: het navalisme bloeide en groeide in Nederland en Indië. Eindelijk, want het was trager ontkiemd dan elders, ondanks een krachtige‘vredesstrategie’ in de vorm van bijvoorbeeld de al (in 2. 10) besproken Koninklijke Pa- ketvaart Maatschappij.

Beunders verklaart deze traagheid door het ontbreken van een krach- tige industriële lobby (mede door de relatief weinige grondstoffen die Nederland bezat en de nog beperkte zware industrie), de weerstand van het KNIL tegen de vloot, de Ethische Politiek die ernaar streefde om In- dië geestelijk te verheffen, en de maar langzaam afnemende politieke invloed van de liberalen, die meer ophadden met vreedzame dominan- tie dan met directe koloniale heerschappij. De mobilisering van het grote publiek werd belemmerd door het ontbreken van een opzwepende boulevardpers. De navalistische vereniging Onze Vloot was vrij laat op- gericht, namelijk een jaar na Tsushima, was en bleef tamelijk elitair, in- tern verdeeld en wilde anders dan soortgelijke buitenlandse organisaties buiten de politiek blijven.149

Maar in 1913 was de achterstand behoorlijk ingelopen. Het was het jaar van het eeuwfeest van de Nederlandse onafhankelijkheid van Frankrijk en de stichting van het Koninkrijk der Nederlanden. Veel hulde ging naar de eerste vorst daarvan,‘koopman-koning’ Willem I, in het bijzonder naar zijn initiatieven de Nederlanden en hun koloniën economisch te ontwikkelen. Tegenover het centrum van Amsterdam verrees aan de noordoever van het IJ de Eerste Nederlandsche Tentoon- stelling Op Scheepvaartgebied– de E.N.T.O.S. Deze zeer grote expositie werd gefinancierd door industrie en handel. Gezien de zware vertegen- woordiging daarvan in de Staatscommissie is het thema weinig verras- send. Erevoorzitters werden onder anderen, evenmin weinig verras- send, Colijn en De Waal-Malefijt. Zij en andere belangstellenden kon- den wandelen door het nagebouwde plein op de Dam met omringde straatjes in het begin van de zeventiende eeuw– waardoor Amsterdam het plein nu in tweevoud bezat – en door paviljoens met Duitse en Britse inzendingen, waaronder grote scheepsmodellen:

Een prachtschip is ook het door de firma Vickers ingezonden model van de “Kongo”, die over enkele weken aan het Japanse gouvernement zal afgeleverd worden. Deze slagschip-kruiser is als’t ware een combinatie van zware bewapening en snelheid.150

Naast het gevaar waarmee Vickers dankzij dit prachtschip de Indische defensie had opgescheept, zond deze scheepswerf tevens zijn remedie in, een naamloos, intrigerend model van een slagschip dat in verband werd gebracht met de voorgenomen Nederlandse dreadnoughts. Nog spectaculairder was het kolossale door keizer Wilhelm II uitgeleende model van een Nederlands linieschip, dat dateerde uit de roemrijke tijd van Michiel de Ruyter en waarvoor de Duitse vorst tijdens de opening, waarbij hij niet aanwezig kon zijn, werd bedankt in hoopvolle bewoor- dingen:

Wanneer het over vier maanden terugkeert naar Berlijn, dan zal – hoopte de spreker – het gaan niet alleen beladen met onze in- nigsten dank, maar ook met de hartelijkste wenschen voor Duits- lands toekomst, op de zee en in het bijzonder voor den Monarch, die Zijn land de weg over de wateren toonde.151

Uit het ook door koningin Wilhelmina geuite verlangen dat deze ten- toonstelling tot iets blijvends zou leiden, ontstond het Nederlands His- torisch Scheepvaartmuseum.

De geplande tegenhanger in Indië, een spectaculaire tentoonstelling te Semarang over het economisch en cultureel belang van de kolonie, opende pas het jaar daarna de poort. Ondanks een royale bijdrage van de Indische overheid moest het Indische zakenleven het meeste geld op tafel leggen, wat niet in een vloek en een zucht lukte.

Verder bezat Nederland sinds vijf jaar de Linschoten-Vereeniging, die reisverslagen uitgaf welke de gloriedagen van de nationale maritieme expansie in herinnering brachten. Aan de wieg van dit gezelschap ston- den voormannen van de koloniale lobby, speciaal de wetenschappers, en verder van de koopvaardij en de marine.152

In 1913 was ook Onze Vloot extra actief.153Deze vereniging steunde de Staatscommissie breeduit toen het rapport openbaar werd. In de dis- cussies over het rapport verschenen ook de gekuiste onderwerpen in hun naakte waarheid, bijvoorbeeld dat het een vlootopbouw op lange termijn betrof tegen Japan.154

Datzelfde jaar boekte Colijn een klinkend succes met de, ook voor de vloot in Nederland belangrijke, kustverdedigingswet, die in mei door de Tweede Kamer werd aangenomen en in juni door de Eerste.155Het ging hier om een wedloop tegen de tijd die hij nipt won. Maar het moet een bittere pil voor Colijn zijn geweest dat het rapport van‘zijn’ Staatscom- missie pas op 21 mei aan de koningin kon worden aangeboden. Het einddoel, de omzetting ervan in een wetsontwerp, liep hierdoor vertra- ging op. Weliswaar kreeg hij dit ontwerp binnen twee maanden rond, maar het was al te laat voor behandeling door de Kamers. In juni waren

de verkiezingen, die de regering verloor. Dit betekende een jaar uitstel voor een nieuw wetsontwerp op tafel lag.

In de zomer van 1913 trad het fameuze kabinet Cort van der Linden aan dat Nederland veilig door de Eerste Wereldoorlog zou weten te loodsen. Minister van Marine werd de leider van de ‘rebellie’ van 1912, kapitein-ter-zee J.J. Rambonnet. Hij wijzigde Colijns wetsvoorstel aan- merkelijk. Dankzij dit voorstel, en in mindere mate het rapport, hoefde hij niet van voren af aan de strijd aan te gaan over een zwaar door de vloot gedomineerde militaire strategie met de nieuwe ministers van Fi- nanciën, Koloniën en Oorlog. De kritiek van Van Gijn en anderen bleek niet geheel vruchteloos. Met het argument dat 9 slagschepen te duur waren, voorkwam het nieuwe kabinet, door niet meer dan tien jaar vooruit te plannen, waarschijnlijk een financieel kaartenhuis.

Rambonnet keerde, enigszins tandenknarsend, terug naar de 5 slag- schepen van medio 1912.156En ongetwijfeld beseffend dat de navalisti- sche commotie ooit zou doven, koos hij voor een sterk versnelde vloot- opbouw: 4 slagschepen zouden al medio 1919 gereed moeten zijn. Veel eerder dan Colijn had gepland. Op Nederlands verzoek had Krupp Ger- mania al sinds 1912 meerdere Duitse ontwerpen gemaakt en Vickers begin 1913 een Brits.157 Colijn had waarschijnlijk een voorkeur voor de Britten, aangezien hij in september 1912 al sprak van ‘de projecten van Vickers’, maar hij stond hierin blijkbaar tamelijk alleen.158Vanzelfspre-

kend probeerde de Britse werf met het op de E.N.T.O.S. tentoongestelde model het Nederlandse publiek warm te maken voor een opdracht.159

Begin 1914 werden de drie definitieve ontwerpen van de slagschepen – twee Duitse en dat van Vickers – vergroot tot 25.000 ton, zonder dat de gevechtskracht veel toenam. Voor de Krupp Germaniawerft, de grootste kanshebber voor de bouw van de slagschepen, vormde dit pro- gramma geen probleem.160 Germania was bovendien bereid veel werk uit te besteden aan Blohm und Voss, de werf van het concurrerende Duitse ontwerp.

De bouw van goede verkenners kreeg absolute voorrang boven het vijfde en laatste slagschip. Pas in 1924 zou aan dit slagschip worden be- gonnen, dat in 1927 operationeel zou moeten zijn. Zó veel later dan de rest dat de bouw onzeker was. Rambonnet was om twee redenen tegen het als reserve bedoelde schip. Om het binnen een redelijke termijn in te zetten, moest ten minste de kern van de bemanning blijvend in dienst zijn, wat kostbaar was, en ten tweede bestond er ook dan weinig kans dat een tot volle sterkte aangevulde bemanning tijdig voldoende geoefend was om in eskaderverband de strijd aan te gaan.161

Dit reserveschip was een soort toegift aan de teleurgestelden over de slagvlootreductie, die warme steun ontvingen van koningin Wilhelmina

Figuur 3.2 Matrozenpakjes voor kinderen, dat waren voornamelijk marinematrozen- pakjes. Hoewel ze langer bestonden, bereikten ze hun hoogtij rond de hoogtij van het navalisme rond 1900, mede gestimuleerd door volbloednavalisten als de Duitse keizer en de Russische tsaar, die zich lieten afbeelden omringd door hun kinderen in dergelij- ke pakjes. Hier zit Charles Olke van der Plas (1891-1977) met een fotoalbum in zijn hand– later gouverneur van Oost-Java en in 1945 betrokken bij de oprichting van de Verenigde Naties – met op de achtergrond zijn gelijknamige vader en in het midden zijn moeder Catharina Clifford Kocq van Breugel. De foto is in 1900 of 1901 genomen op Koeripan, zijn vaders plantage nabij Batavia, door fotograaf P. Hermann. (KITLV signatuur 403051)

en in het kabinet werden vertegenwoordigd door de minister van Kolo- niën, T.B. Pleyte. In ‘zijn’ koloniën had men op de hoogste niveau’s – gouverneur-generaal Idenburg, de Raad van Indië en de marinetop – moeite met 4 slagschepen. Men meende dat gezien de voortdurende Ja- panse nieuwbouw zelfs 9 te weinig waren.162Maar de beslissingen wer-

den in Den Haag genomen en daar bestond na twee jaar onderhande- len een zeer brede consensus binnen verschillende ministeries en an- dere overheidsinstanties. Het wetsontwerp van Rambonnet uit 1914 voor een vlootwet was rotsvast gefundeerd.

Tabel 3.3 De vlootwet van Rambonnet van 1914 (voor Indië)

Nieuwbouw 4 slagschepen van 24.605 ton (te voltooien 1917-1919)

1 slagschip van 24.605 ton (te voltooien 1927)

5 kruisers van 4.000 ton (te voltooien 1917-1919)

7 onderzeeboten van circa 570 ton (te voltooien 1916-1922)

Bestaand 1 onderzeeboot van 333 ton (al voltooid in 1914)

8 torpedobootjagers van 550 ton (al voltooid in 1910-1912)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN