• No results found

Expliciete vertelpraktijken van sprookjes (jaren 50-60) .1 Expliciete vertellingen van sprookjes in het park

In document De Efteling als 'verteller' van sprookjes (pagina 136-139)

De wisselwerking tussen vormgeving en techniek

3.8 Expliciete vertelpraktijken van sprookjes (jaren 50-60) .1 Expliciete vertellingen van sprookjes in het park

Reijnders was vermoedelijk de auteur van de allereerste Efteling-sprookjes die werden opgenomen in het Parkgidsje van 1953. Het parkgidsje bevatte ook zelfbedachte sprookjes, zoals De magische klok. Dit sprookje werd als volgt verteld:

Figuur 3.31: De Magische Klok in Parkgidsje 1953. (Archief Efteling)

In deze versie heeft de wijze les betrekking op ‘te laat komen’. Het verhaal loopt aanvankelijk slecht af voor de zonen want zij worden in beelden veranderd. Maar uit de laatste regel blijkt toch een gelukkige afloop van dit sprookje: toen de jongens weer ‘gewoon waren’, kwamen ze nooit meer te laat. Ze hadden hun lesje blijkbaar geleerd.

Het sprookje werd ten behoeve van het eerste Efteling-sprookjesboek uit 1955 door Bob Venmans grondig herschreven. Zo veranderde hij de zonen in koningszonen die zich ontpopten tot oplichters. Ook werd de oneerlijke knecht Slimme Toon aan de vertelling toegevoegd. Het thema en daarmee ook de moraal van het sprookje werd duidelijk verzwaard: oneerlijkheid en bedrog worden bestraft. Volgens de archivaris is het denkbaar dat dit verhaal wel al “in het hoofd” van Peter Reijnders bestond (G. van Dongen, p.c., 6 april 2009). Het is aannemelijk dat er in ieder geval overleg was tussen Reijnders en Venmans over het sprookje. In het geval van De magische klok werd volgens de archivaris de uitgebreidere, gesproken versie van dit sprookje

pas later aan de attractie toegevoegd. Vaststaat dat Reijnders het sprookje zoals het nu nog steeds te horen is in de Efteling, zelf heeft ingesproken. Volgens Smit maakte hij hierbij geen gebruik van tekst op papier. “Het klinkt pas natuurlijk als er geen papier meer aan te pas komt, is zijn mening, dus leert hij ze maar van buiten” (Smit, 1990a:39).

Venmans en Reijnders waren beslist niet de enigen die zich bezighielden met het expliciet vertellen van sprookjes in het park. Ook de overige Eftelingers hadden hier ideeën over, vooral ook in relatie tot de beleving van het publiek.

In augustus 1959 komt het vertellen van sprookjes bij de attracties in het park135 in een aantal

werkbesprekingen ter sprake. Men is van mening dat de sprookjes beter door een vrouw ingesproken kunnen worden, en dat bij een aantal sprookjes de vertelling moet worden toegevoegd.

Het vertellen van de sprookjes door een mannenstem vindt het publiek niet zo aantrekkelijk als de meisjesstem. Ook een aanvulling van de vertellingen bij de fakir en de nachtegaal etc. is wel gewenst. Dhr. Knuivers kan e.e.a. op papier zetten (investering). (WB, 7 augustus 1959)

Ook sprookjes die op dat moment via Reijnders’ stem te horen zijn, zouden dan aangepast moeten worden. Om de juiste persoon te vinden voor het vertellen van de sprookjes op de band zal de heer Knuivers binnen korte tijd enkele stemmen hiervoor proberen. De sprookjes van Magische Klok en Vrouw Holle, met aanvulling van de Fakir en de Nachtegaal komen hiervoor het eerst in aanmerking. (WB, 14 augustus 1959)

Diender vindt het verstandiger hier niet mee door te gaan en eerst met de adviseurs te overleggen. Dhr. Knuivers is bezig met proeven nemen, om de juiste stem te vinden voor het vertellen van de sprookjes. De heer Diender stelt voor dit voorlopig stop te zetten of binnenskamers te houden, tot dat dit geval in de adviseursbespreking is voorgelegd. (WB, 21 augustus 1959)

Duidelijk blijkt hieruit dat de mening van de adviseurs over het vertellen van sprookjes zwaarwegend was. Mogelijk wilde Diender Reijnders niet voor het hoofd stoten door diens stem bij de attracties te schrappen.

3.8.2 De expliciete vertelling van Roodkapje bij de attractie

In de adviseursbespreking van 28 augustus 1959 geven Pieck en Reijnders aan het ermee eens te zijn als bij een aantal sprookjes de vertelling wordt toegevoegd. Dit geldt eventueel ook voor Roodkapje. Over het mogelijk vervangen van Reijnders stem door een vrouwenstem wordt dan niet meer gesproken.

Het vertellen van de sprookjes Nachtegaal en Fakir en eventueel ook Roodkapje wordt door de heren Pieck en Reijnders geapprecieerd. (AB, 28 augustus 1959)

Vijf maanden later komt Reijnders hier echter op terug. Hij geeft in het geval van Roodkapje de voorkeur aan een uitsluitend impliciete vertelling.

135 In 1959 werden in de Efteling op vier plaatsen bij de attractie het betreffende sprookje expliciet verteld. Dit waren De zes dienaren (bij Langnek), De magische klok, Vrouw Holle en De rode schoentjes. De eerste drie waren ingesproken door Reijnders zelf, het laatste door een vrouwenstem.

Figuur 3.32: Uit Notulen Adviseursbespreking 22 januari 1960. (Archief Efteling)

De eerste reden die hij aanvoert is van logistieke aard: het luisteren naar het sprookje zou opstoppingen veroorzaken. “Het vertellen van het sprookje heeft minder zin, nl. a. de mensen blijven staan om te luisteren en hiervoor is geen plaats.”

Bij de tweede reden gaat het om de balans tussen impliciet en expliciet vertellen in het totale sprookjesbos: “b. reeds op 4 plaatsen worden de sprookjes verteld.”136

De derde reden heeft met de beleving te maken. Gezien Reijnders’ gerichtheid op kinderen is het zeer waarschijnlijk dat hij hiermee specifiek op de beleving van kinderen doelde. Voor het letterlijk vertellen: “c. het sprookjesverhaal van Roodkapje is te vreed137 griezelig”(AB, 22 januari 1960).

Vermoedelijk doelde Reijnders met ‘vreed’ en ‘griezelig’ op de passages waarin grootmoeder en Roodkapje door de wolf worden opgegeten. Als alternatief gaan de Eftelingers en secretaresse mejuffrouw Tuerlings op zoek naar een versje en liedje van Roodkapje (AB, 26 februari 1960). Hieruit blijkt dat zij op de hoogte waren van het bestaan van iets dergelijks, maar dat zij dit zelf niet direct paraat hadden.

Een deel van het bekende kinderliedje van Roodkapje is tegenwoordig nog steeds bij de attractie te horen. Vervolgens is een deel van de expliciete versie van het sprookje te horen. Dit luidt als volgt:138

Op zekere dag was Roodkapje naar haar grootmoeder gegaan die alleen in een huisje in het bos woonde. Onderweg had ze bloempjes geplukt, terwijl ze zong:

zeg Roodkapje waar ga je henen zo alleen zo alleen zeg Roodkapje waar ga je henen zo alleen

ik ga naar grootmoeder bloempjes brengen uit het bos uit het bos ik ga naar grootmoeder bloempjes brengen uit het bos

Toen ze aanbelde begon Krakeeltje de tamme kraai zenuwachtig te kraaien. Het was alsof hij Roodkapje voor iets wilde waarschuwen. Ja, daar was wel reden voor. Want de grote boze wolf was grootmoeders huisje binnengekomen en had haar met huid en haar opgegeten. Hij had grootmoeders nachthemd aangetrokken, haar muts opgezet en was toen in bed gaan liggen. Hij hoopte dat Roodkapje het niet zou merken als ze binnenkwam, dan kon hij haar ook plotseling overvallen en opeten. Kijk maar eens naar binnen door de ramen, daar ligt de boze wolf in grootmoeders bed. Kijk eens hoe hij likkebaardt in de hoop dat Roodkapje zo dadelijk binnen zal komen. Jullie weten allemaal hoe het sprookje verder gaat. Roodkapje en grootmoeder zijn gelukkig door de jager gered. En ze leefden nog lang en gelukkig.

Opmerkelijk is dat er geen expliciete vermelding is van het opeten, maar dat ernaar wordt verwezen met de zin: Jullie weten allemaal hoe het sprookje verder gaat.

136 Opvallend is dat Reijnders wél aangeeft dat het nodig is bij de attractie van de eend. “Een naam en verhaal worden bedacht door Ven-mans. De tekst van dit sprookje is nodig” (AB, 27 mei 1961).

137 Het woord ‘vreed’ is doorgehaald en met pen zijn een uitroepteken en het woord ‘griezelig’ toegevoegd. 138 Dit sprookje werd ingesproken door Wieteke van Dort, waarschijnlijk in de jaren 70 (G. van Dongen, p.c., 2012).

Ook ontbreken enkele andere memetische elementen van het sprookje, te weten de waarschuwing door de moeder en de serie vragen die Roodkapje aan de wolf stelt.

3.8.3 Expliciete vertellingen van sprookjes ‘buiten’ het park

De sprookjes die door Venmans op schrift waren gesteld, werden op verschillende manieren en momenten in omloop gebracht.

In document De Efteling als 'verteller' van sprookjes (pagina 136-139)