• No results found

Hoofdstuk II: Empowerment

5 Empowerment binnen de hulpverlening

Van Regenmortel (2008) stelt dat het empowermentparadigma een fundamentele verandering betekent in het kijken naar sociale problemen. In dit deel gaan we dieper in op de betekenis en gevolgen ervan voor de zorgpraktijk. Hoewel opvoedingsondersteuning – en aldus ook de Opvoedingswinkel – zich niet wil profileren onder de noemer hulpverlening (zie opvoedingshulp), zijn volgende principes ook van kracht op het domein opvoedingsondersteuning.

5.1 Basisprincipes van empowerment

Empowerment vertrekt vanuit een algemene positieve kijk op mensen waarbij wordt geloofd in hun krachten, bekwaamheden en groeimogelijkheden. Hieruit volgen drie basisprincipes of condities die beschreven worden door Dunst et al. (1995).

5.1.1 Het krachtenperspectief

Vanuit bovenstaande positieve visie gaat men in de hulpverlening de focus leggen op de capaciteiten van personen. Hiermee gaat men in tegen het klassieke ziektemodel (‘deficitmodel’) waarbij hulpvragers worden beschouwd als zwak en met een tekort aan capaciteiten. Dit ziektemodel gaat ervan uit dat hulpvragers professionelen nodig hebben wegens een gebrek aan autonomie om hun leven zelf in handen te nemen (Van Regenmortel, 2008). Een empowermentbenadering daarentegen staat voor een proactieve aanpak. Men gaat niet reageren op een tekort of een probleem, maar wel vertrekken vanuit een positief vertrouwen in de hulpvrager en vanuit de door henzelf aangegeven positieve punten of krachten. Het doel hierbij vormt het mobiliseren, verder versterken en ontwikkelen van deze krachten.

De verandering van de focus van problemen naar krachten van de hulpvrager en zijn omgeving wordt ook aangeduid met de term ‘strengthsperspective’ (Dunst et al., 1995).

Van Regenmortel (2008) stelt dat deze krachtgerichte focus centraal moet staat in alle fasen van het hulpverleningsproces: zowel bij het eerste contact als bij het bepalen van de doelstelling, assessment, interventie en evaluatie.

5.1.2 Het aandeel van de samenleving

Het tweede basisprincipe stelt dat persoonlijke tekorten niet aan de basis liggen van een gebrekkige ontplooiing van de persoonlijke capaciteiten, maar dat het sociaal systeem tekort schiet. Dit houdt een ‘ontschuldiging’ in van de betrokkenen, wat ingaat tegen het individuele schuldmodel. Men pleit echter voor de erkenning van het aandeel

van de samenleving, weerspiegeld in de werking van voorzieningen, diensten en organisaties (Nys, 2004). Hieruit volgt dat de maatschappij de verantwoordelijkheid heeft om kansen te creëren voor de ontplooiing van capaciteiten van mensen.

5.1.3 Een op ervaring berustend leerproces

Zoals in de definiëring verwoord, beoogt het empowermentproces ‘greep krijgen op het eigen leven’. De grondstof voor empowerment is de ervaring. Mensen kunnen met andere woorden op basis van een op persoonlijke ervaringen berustend leerproces empowerment verwerven. De Ree (1998) zegt hieromtrent dat veel vaardigheden al aanwezig of mogelijk zijn als er een passende plaats en gunstige gelegenheid voor is.

Het impliceert dat nieuwe vaardigheden eerder worden geleerd in een context van leven, dan door wat deskundigen vertellen. Kieffer (1984) voegt daaraan toe dat het gaat om een zich steeds herhalende cyclus van ervaring en reflectie. Dit principe impliceert dat men dient te streven naar de minst ingrijpende hulpverlening en dit zoveel mogelijk in de natuurlijke context van de hulpvrager (Van Regenmortel, 2008).

Deze drie basisprincipes vragen om een ‘bottom-up’-werking in de hulpverlening. De vragen, behoeften en ervaringen van de hulpvrager moeten met andere woorden het vertrekpunt vormen. Parallel met de verschuiving naar het empowermentparadigma vond dan ook de verschuiving plaats van een aanbodgericht naar een vraaggericht zorgsysteem (Van Regenmortel, 2007).

5.2 Taak van de hulpverlening

Het hoger beschreven krachtenperspectief gaat er vanuit dat alle mensen en omgevingen een inherente capaciteit tot leren, groeien en veranderen in zich hebben.

De taak van de hulpverlener bestaat er uit om deze krachten samen met de hulpvrager en zijn omgeving op te sporen, te mobiliseren en te versterken zodat diens krachten kunnen worden ingezet voor de oplossing van de eigen problemen. Ook het samen versterken van bestaande sociale netwerken van hulpvragers en het aanboren van nieuwe netwerken behoort tot de taak van de hulpverlening. Sociale netwerken kunnen immers belangrijke steun- en krachtbronnen zijn. Het psychologisch gevoel van verbondenheid (zie ‘the psychological sense of community’) speelt hierbij een belangrijke rol (Van Regenmortel, 2008). Dunst et al. (1995) vatten deze hulpverleningstaak samen in hun omschrijving van het doel bij gezinsinterventie: “To identify family needs, locate the informal and formal resources and supports for

meeting those needs, and help families use existing capabilities as well as learn new skills in order to mobilize needed resources” (Dunst et al., 1995, p.3).

Cruciaal bij deze taakomschrijving is om niet uit te gaan van de klassieke misvatting waarbij wordt geloofd dat men empowerment kan krijgen en dat men anderen zou kunnen ‘empoweren’. Empowerment moet men echter zelf verwerven (Rappaport, 1985). Personen, groepen of organisaties die verder staan in hun empowermentproces hebben evenwel de taak om de condities te scheppen om empowerment mogelijk te maken voor anderen die nog niet zo ver staan in het empowermentproces. Dit wordt benoemd als ‘the use of power to empower’ (Van Regenmortel, 2008).

De taak van de hulpverlening bestaat er met andere woorden uit om condities te scheppen voor het versterken van de krachten van de hulpvrager (‘to enable’). Het fundament hierbij vormt de relatie tussen de hulpvrager en de hulpverlener, waar we hieronder verder op ingaan.

5.3 De hulpverleningsrelatie 5.3.1 De relatie als fundament

Driessens en Van Regenmortel (2006, vermeld in Van Regenmortel, 2008) stellen dat de relatie tussen de hulpvrager en de hulpverlener dient te bestaan uit een positieve basishouding. Door deze houding wordt de noodzakelijke basis gecreëerd om als hulpverlener aan bod te kunnen en mogen komen en om als hulpvrager te kunnen openstaan voor zijn deskundigheid. Een positieve basishouding bestaat uit het krachtenperspectief (zie 5.1.1), presentie, respect en partnerschap.

Bij presentie gaat het om aandacht. Dit betekent ‘er zijn voor iemand’ en ‘erkennen dat de andere ertoe doet’. Er wordt gesteld dat presentie meer is dan een techniek of een houding, het is een manier van zijn, van zich als mens in te schakelen. Respect voor ieders uniciteit is een elementair onderdeel van de positieve basishouding en wordt geuit in woorden, handelingen of gebaren. Uit het krachtenperspectief vloeit voort dat de hulpvrager een volwaardige actor wordt in het hulpverleningsproces. Dit partnerschap krijgt uiting door verschillende aspecten in de relatie: betrokkenheid, gelijkwaardigheid, verbinding en wederkerigheid. Betrokkenheid verwijst naar het belang van een ondersteunende basishouding van de hulpverlener. Gelijkwaardigheid tussen de hulpvrager en de hulpverlener houdt een gelijkheid in het mens-zijn in, hoewel er een verschil in macht is tussen de begeleider en hulpvrager (zie 5.3.3). Met

‘verbinding’ richt men de aandacht op de aanwezigheid van sociale netwerken die kunnen fungeren als belangrijke steun- en krachtbronnen, waarvan een goede relatie

met de hulpverlener vaak het begin is. Wederkerigheid ten slotte wijst op een evenwicht tussen het geven en nemen. Dit is een erg belangrijk aspect aangezien een hulpverleningsrelatie vaak tot een afhankelijkheidsrelatie (zie ‘deficitmodel’) leidt, wat de gevoelens van machteloosheid bij de hulpvrager bestendigt. De hulpverlener moet dus de waarde van de ervaringen van de hulpvrager onderkennen en eveneens openstaan voor zijn inbreng (Van Regenmortel, 2008).

5.3.2 Implicaties voor de positie van de hulpverlener

Het wordt stilaan duidelijk dat de empowermentbenadering een elementaire verandering betekent voor de relatie tussen hulpvrager en hulpverlener. Enerzijds wordt de hulpvrager een volwaardige actor in het hulpverleningsproces en anderzijds wordt de ‘expertenrol’ van de hulpverlener vervangen door de rol van ‘facilitator’,

‘mobilizer’ en ‘external enabler’ (Kieffer, 1984). Dit faciliterend optreden van de hulpverlener verwijst naar de mogelijkheden en voorwaarden die hij moet scheppen voor het kunnen plaatsvinden van empowermentprocessen.

In een ‘empowerende’ hulpverleningsrelatie wordt er een op actie gerichte dialoog gevoerd waarbij wordt vertrokken van de ervaringen van de hulpvrager. Belangrijk hierbij is dat er ‘iets’ aan deze ervaringen wordt toegevoegd. De hulpverlener moet met name de hulpvrager stimuleren om zijn beleefde werkelijkheid in vraag te stellen (zie de problematiserende methode van Freire).

5.3.3 De paradox van empowerment

Fanon wijst op een fundamenteel dilemma in de hulpverleningsrelatie: “The problem is this: How can a professional help establish the independence of another person? Does not the very act of enabling another add to that person’s dependence on the helper …”

(Fanon, 1966, vermeld in Simon, 1990, p.31). Dit probleem wordt omschreven als de

‘paradox van empowerment’. Ook Friele (1998) verwoordt deze (schijnbare) tegenstrijdigheid. Hij stelt dat hulpvragers hulpverleners nodig hebben omdat ze toegang verschaffen tot zorg en hulpmiddelen. Hierdoor wordt echter een zekere afhankelijkheid gecreëerd bij de hulpvrager waardoor diens regie over het eigen leven verdwijnt. Friele ziet de tegenstrijdigheid dus in het feit dat hulpverleners nodig zijn maar er ook de oorzaak van kunnen zijn dat echte empowerment te riskant is.

Bijgevolg is een voortdurende waakzaamheid nodig voor deze onevenwichtige machtsbalans die inherent is aan een professionele hulpverleningsrelatie.

5.4 Empowerment op de drie andere niveaus

Aangezien empowerment een ‘multilevel construct’ is, mag het duidelijk zijn dat empowerment in de hulpverlening niet beperkt blijft tot het individuele niveau.

Empowerment op het microniveau kan slecht plaatsvinden indien er ook een bedding voor wordt gecreëerd op de drie andere niveaus (groeps-, organisatie- en gemeenschapsniveau).

Groepswerk vormt een belangrijke context in het zorgaanbod. Samenwerking met derden kan leiden tot synergieën die een op maat gesneden aanbod inhouden voor hulpvragers. De deelname aan een groep betekent voor velen een doorbreken van sociaal isolement en een instrument om een positiever zelfbeeld te krijgen. Het ervaren dat anderen ook kampen met dezelfde problemen heeft een ontschuldigend effect (Van Regenmortel, 2008). Groepsgewijze ondersteuning laat ook toe dat groepsprocessen zoals samenhorigheid, ontstaan van groepsnormen en model zijn voor elkaar, benut kunnen worden en kunnen resulteren in versnelde veranderingen in gedrag en attitude (Burggraaff-Huiskes, 1999, vermeld in Nys & Wouters, 2001). Nys (2008) expliciteert hierbij eveneens de verhoogde kans op een afname van de ouderlijke stress en de ervaren opvoedingsbelasting. Een veilig en warm klimaat is noodzakelijk om te kunnen spreken van een ‘empowerend’ of krachtgericht groepswerk. De groepssfeer en de persoon van de begeleider spelen hierbij een cruciale rol (Van Regenmortel, 2008).

Op het niveau van organisatie-empowerment kunnen drie componenten onderscheiden worden. De intraorganisatorische component verwijst naar de taak van de organisatie om enerzijds empowerment van hulpverleners te stimuleren en anderzijds aan te zetten tot samenwerking met verschillende teams of groepen buiten de organisatie. De interorganisatorische component doelt op het uitwisselen van informatie tussen organisaties en het coördineren van diensten tussen organisaties. De extraorganisatorische component verwijst naar de manier waarop de organisatie probeert om invloed uit te oefenen op de omgeving (Van Regenmortel, 2008).

Op het gemeenschapsniveau moet er een krachtgericht participatorisch sociaal beleid worden ontwikkeld. Dit beleid dient voorwaardenscheppende maatregelen te voorzien zodat empowerment op micro- en mesoniveau kan plaatsvinden (Van Regenmortel, 2008). Een voorbeeld hiervan is de wetgeving met betrekking tot opvoedingsondersteuning (zie hoofdstuk I).