• No results found

Hoofdstuk VI: Onderzoeksconclusie

1 Algemeen resultaat en besluit

1.1 Mesoniveau

In antwoord op de eerste vraag ‘Vanuit welke visie op opvoedingsondersteuning handelt de Opvoedingswinkel?’, kunnen we besluiten dat er in de vijf winkels wordt gewerkt vanuit een groeimodel waarin men vertrouwt in de opvoedingsdeskundigheid – aanwezige krachten – van ouderfiguren. Opvoedingsondersteuning wordt er aangeboden in een preventief kader.

Met betrekking tot de tweede vraag ‘Welke doelen stelt de Opvoedingswinkel voorop om zijn visie te bereiken?’, kunnen we – in het verlegde van de vorige onderzoeksvraag – concluderen dat het empowermentgedachtegoed duidelijk erkend wordt door de Opvoedingswinkel. Uiteraard vormt dit nastreven van empowerment niet de enige doelstelling. Andere doelen worden door de Opvoedingswinkels geformuleerd in het kader van de drie functies die een Opvoedingswinkel dient te vervullen, met name de coördinatiefunctie, de winkelfunctie en het creëren van projecten op maat.

In navolging van de derde vraag ‘Op welke doelgroep(en) richt de Opvoedingswinkel zich?’, kunnen wij stellen dat de onderzochte voorzieningen zich richten tot al diegenen die vragen hebben omtrent opvoeding. Wel is hun aanbod meer toegespitst op ouders dan op professionals. Het bereiken van de doelgroepen wordt gefaciliteerd door de laagdrempelige werking van de winkels. Extra inspanningen worden reeds geleverd en zullen ook in de nabije toekomst op poten gezet worden ter toeleiding van moeilijk bereikbare – voornamelijk allochtone en kansarme – groepen.

Omtrent de vierde vraag ‘Over welke middelen beschikt de Opvoedingswinkel om zijn vooropgestelde doelen te realiseren?’, besluiten we dat er in elke winkel voldoende financiële, personeels- en infrastructurele mogelijkheden zijn om wezenlijke stappen te kunnen zetten in de richting van het opzet. Het praktijkveld is enerzijds echter van mening dat er nog extra personeel en dus financiële middelen noodzakelijk zijn om het volledige opzet te realiseren. Anderzijds wordt gesteld dat er nooit genoeg middelen zijn om een optimale werking te bereiken.

In antwoord op de vijfde vraag ‘Hoe verhoudt de Opvoedingswinkel zich tot de ruimere context?’, zijn er participatiestructuren aanwezig waarin het eigen personeel maar echter niet de doelgroep vertegenwoordigd is. In de vijf cases maakt de Opvoedingswinkel deel uit van een ruim netwerk of samenwerkingsverband waarin diverse instanties en voorzieningen zetelen rond opvoedingsondersteuning. De bestudeerde organisaties nemen een ruimere maatschappelijke verantwoordelijkheid op door ervaren knelpunten te signaleren tijdens het netwerkoverleg en door te sturen naar hogere niveaus.

Met betrekking tot de zesde vraag ‘Besteedt de Opvoedingswinkel aandacht aan kwaliteitszorg?’, concluderen we dat het gewenste niveau van kwaliteit bewaakt wordt in functie van de opmaak van het jaarverslag voor Kind en Gezin. Binnen de werking van de winkels is er ook plaats voor vorming, intervisie en supervisie van de medewerkers. In functie van kwaliteitszorg is deze organisatie bovendien opmerkzaam voor maatschappelijke opvoedingsthema’s of -noden en speelt hierop in door het ontwikkelen van vormingssessies of infoboekjes.

1.2 Microniveau

In navolging van de zevende vraag ‘ Welke zijn de kenmerken van de begeleiders van de Opvoedingswinkel?’, kunnen we besluiten dat de begeleiders van de winkels over voldoende specifieke kwalificaties – kennis en vaardigheden – en ervaring beschikken om ondersteuningsactiviteiten met betrekking tot opvoeding te verstrekken. Allen reflecteren ook regelmatig op hun eigen werk en rol als begeleider.

Omtrent de achtste vraag ‘Welke zijn de kenmerken van de ouderfiguren die de Opvoedingswinkel raadplegen?’, stellen we binnen de beperkte onderzoekspopulatie vast dat de meerderheid van de ‘klanten’ van de winkels biologische moeders zijn van

Belgische nationaliteit, uit een twee-oudergezin, met een twee-ouderinkomen en een diploma hoger secundair onderwijs. De leeftijd van de ouderfiguur en het kind verschillen, net als het thema van de aangemelde opvoedingsvraag, sterk over de personen van de steekproef heen. De beleefde ernst van het opvoedingsprobleem kreeg van de ouderfiguren een gemiddelde score van 7.85 op 10. De meerderheid van de (vragenlijst)respondenten ontving in de Opvoedingswinkel adviesgesprekken in plaats van groepssessies.

Met betrekking tot de negende vraag ‘Welke methodieken worden gebruikt door de Opvoedingswinkel?’, vinden wij in de kwantitatieve studie bevestiging voor de kwaliteitscriteria ‘positief vertrekpunt’ en ‘betrokkenheid van de kinderen’. Dit laatste criterium werd nogmaals, naast de twee criteria ‘procesmatig werken’ en ‘flexibel werken’, bekrachtigd in de kwalitatieve studie.

In antwoord op de tiende vraag ‘Welke inhouden of thema’s komen aan bod in de Opvoedingswinkel?’, probeert deze voorziening haar ondersteuning van dagelijkse opvoedingsvragen duidelijk te onderscheiden van opvoedingshulp. Men wijst aldus door naar de hulpverlening bij problematische opvoedingssituaties. Verder geven de ouderfiguren aan dat het ondersteuningsaanbod vraaggestuurd is. Als laatste worden de opvoedingsvragen van de betrokkenen in een ruimere context geplaatst. Dit doordat de winkelbegeleider de waarden en normen ter sprake brengt die achter de concrete ervaringen en verwachtingen van de ouderfiguren schuilen.

In navolging van de elfde vraag ‘Welkehouding en positie neemt debegeleiding in de Opvoedingswinkel aan?’ en de kwantitatieve data, concluderen wij dat de begeleiders van de winkels een faciliterende houding aannemen en een dialogale relatie creëren met de ouderfiguren.

Omtrent de twaalfde vraag ‘Hoe gebeurt de evaluatie van de Opvoedingswinkel?’, stellen wij jammer genoeg vast dat er weinig aandacht gaat naar de beoordeling van het ondersteuningsaanbod in samenspraak met de cliënten. De meeste winkels hebben echter nog onvoldoende ervaring, expertise en/of werkmiddelen om een onderbouwde evaluatiemethodiek te kunnen ontwikkelen. De proces- en productevaluatie van de aangeboden dienstverlening beperkt zich momenteel dan ook tot het nagaan van de algemene tevredenheid aan het einde van een gesprek of

sessie. De winkelwerking kan dan via deze weg ook weinig tot niet geoptimaliseerd worden.

In antwoord op de dertiende vraag ‘Wat is het resultaat van de geboden opvoedingsondersteuning door de Opvoedingswinkel?’, besluiten wij dat de dienstverlening positieve scores krijgt van de cliënten op de kwaliteitscriteria

‘betekenisverlening’, ‘toename oudercompetentie’, ‘versterking (in)formele netwerk’ en

‘toename welbevinden kind’. Empowerment werd aldus verworven door de ouderfiguren. Tot slot duiden de geïnterviewde winkelmedewerkers op hun – al was het kleine – bijdrage tot een toename van de pedagogische gevoeligheid in de samenleving.

Wij besluiten dat de Opvoedingswinkel beantwoordt aan empowerment als visie en empowerment als actiestrategie, maar echter niet voldoende aan empowerment als evaluatiemethodiek (zie hoofdstuk II).