• No results found

853 De effecten van het gevoerde beleid tot nu toe |

Nederlandse gewas beschermingsbeleid

853 De effecten van het gevoerde beleid tot nu toe |

toelatingshouders hebben voor 6 actieve stoffen geen aanvraag tot herbeoordeling ingediend. Deze stoffen zullen vanaf 2021 vervallen (EC 2018).

Nederland kent veel teelten met een klein areaal

Ondanks dat het middelenpakket groter is geworden, ervaren veel telers dat er niet voor elke gewasplaagcombinatie een gewasbeschermingsmiddel beschikbaar is (Spoorenberg et al. 2019); dit worden ‘gewasbeschermingsknelpunten’ genoemd. Deze knelpunten komen vooral voor – maar niet uitsluitend – in teelten met een klein areaal (‘kleine teelten’). Nederland heeft ten opzichte van de omringende landen relatief veel kleine teelten. Onder ‘kleine teelt’ wordt voor Nederland verstaan dat het totale areaal van een onbedekte teelt niet groter is dan 5.000 hectare, voor een bedekte teelt is het maximale areaal 1.000 hectare. Voorbeelden van dergelijke teelten zijn spruitkool, prei, chrysant en fresia. Om de toelating van gewasbeschermingsmiddelen voor kleine toepassingen te bevorderen, biedt de EU­regelgeving de mogelijkheid om op relatief eenvoudige wijze een toelating in een grote teelt uit te breiden naar de kleine teelt, de zogeheten risico­ enveloppe­benadering. Deze benadering houdt in dat gekeken wordt of de risico’s van een gevraagde uitbreiding niet groter zijn dan de al toegelaten toepassingen.

Om de beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen voor kleine toepassingen te bevorderen, heeft de Nederlandse overheid samen met het landbouwbedrijfsleven het Expert Centre Specialty Crops (ECSC) opgericht. Conform de nota zou het ECSC jaarlijks oplossingen moeten bieden voor 20 tot 25 gewasbeschermingsknelpunten. Omdat het ECSC hierover niet systematisch rapporteert, is deze doelstelling niet te evalueren.

Aantal gewasbeschermingsknelpunten kan niet worden gekwantificeerd …

De nota stelt dat het aantal gewasbeschermingsknelpunten in 2018 met 50 procent moet zijn verminderd ten opzichte van 2013 en in 2023 met 90 procent. Om deze knelpunten te inventariseren, is de rol van ‘Coördinator Effectief MiddelenPakket’ (kortweg CEMP) in het leven geroepen. Een CEMP is een medewerker van een landbouwbelangenorganisatie die een of meerdere gewassen onder haar of zijn hoede heeft. De taak van de CEMP is om in overleg met telers te inventariseren tegen welke knelpunten ze aanlopen.

Het aantal door de CEMP’s verzamelde knelpunten blijkt niet representatief te zijn voor de in de praktijk aanwezige knelpunten. Dit wordt onder andere veroorzaakt doordat CEMP’s verschillende criteria hanteren om knelpunten vast te stellen. Ook de randvoorwaarde dat er vanaf 2016 per CEMP maar 10 knelpunten mochten worden aangedragen hielp niet om een beeld van het echte aantal knelpunten te krijgen. Om een kwantitatief beeld van het aantal knelpunten te krijgen, verdient het aanbeveling om de wijze van gegevensverzameling beter af te stemmen en geen maximum te stellen aan het aantal te rapporteren knelpunten.

… desondanks wordt in bijna alle teeltsectoren een toename van het aantal knelpunten ervaren

Ondanks dat er geen kwantitatief beeld is op te stellen, wordt in alle onderzochte teelt ­ sectoren een toename van het aantal knelpunten ervaren (Spoorenberg et al. 2019). De enige uitzondering is de sector uitgangsmaterialen (zaden, bollen, knollen en plantgoed). CEMP’s noemden als reden van het toegenomen aantal knelpunten onder andere het omschakelen van breedwerkende naar meer specifiek werkende middelen.

Als een breedwerkend middel niet meer is toegelaten, ontstaan meerdere op te lossen gewasbeschermingsknelpunten. Overigens is de overgang naar specifiek werkende middelen wenselijk uit het oogpunt van geïntegreerde gewasbescherming. Specifiek werkende middelen zijn namelijk vooral op de te bestrijden ziekten of plagen gericht en minder op natuurlijke vijanden. CEMP’s noemden ook als oorzaak dat er meer restricties op het gebruik van middelen komen, waardoor de mogelijkheden om middelen in te zetten worden beperkt (Spoorenberg et al. 2019). Knelpunten ontstonden overigens ook door de introductie van nieuwe teelten zoals soja en quinoa. Voor nieuwe teelten bestaat vaak nog geen Nederlandse toelating van de benodigde gewasbeschermingsmiddelen.

Knelpunten verdwijnen volgens CEMP’s vooral als chemische alternatieven beschikbaar komen

De CEMP’s noemen het beschikbaar komen van chemische alternatieven als belangrijkste reden voor het verdwijnen van gewasbeschermingsknelpunten. Voor kleine toepassingen lijken projecten die zijn gefinancierd uit het Fonds Kleine Toepassingen geholpen te hebben. Dit fonds wordt beheerd door Nefyto en LTO Nederland en biedt financiële ondersteuning voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen in kleine toepassingen. De CEMP’s noemen slechts in een aantal gevallen het beschikbaar komen van niet­ chemische alternatieven als reden van het verdwijnen van een gewasbeschermings­ knelpunt. Voorbeelden van deze niet­chemische methoden zijn het beschikbaar komen van resistente gewassen, het toepassen van feromoonverwarring en beter sturen op schoon uitgangsmateriaal.

Telers waarderen middelenpakket in 2017 gemiddeld hetzelfde als in 2010

Om een beeld te krijgen van hoe telers aankijken tegen het beschikbare middelenpakket, zijn ze in 2017 gevraagd een oordeel te geven in de vorm van een rapportcijfer. In 2005 en 2010 is dit ook gedaan, waardoor er een aardig beeld van het verloop in de tijd is (tabel 3.1). Voor de meest recente enquête is het gemiddelde cijfer van alle sectoren een 6,5; dat is ongeveer dezelfde score als in 2010. In de akkerbouw zijn de telers het meest tevreden. Dit is ook de sector waar het middelenpakket relatief breed is. Opvallend is de stijging van het rapportcijfers gegeven door boomtelers; dit cijfer steeg van 3,4 in 2010 naar 6,4 in 2017. In de glassierteelt blijven de telers het middelenpakket een onvoldoende geven.

Een mogelijke verklaring is dat telers een tekort aan zogenoemde correctiemiddelen ervaren. Dat zijn gewasbeschermingsmiddelen die specifiek tegen de te bestrijden plaag werken, maar biologische bestrijders zoveel mogelijk in stand houden (Leendertse et al. 2019).

Harmonisatie in de centrale zone kan beter

Om in Europa een gelijk speelveld te krijgen voor gewasbescherming, zet de nota in op verdere harmonisatie van het toelatingsproces. Het aantal middelen dat in de centrale zone is toegelaten via wederzijdse erkenningen neemt gestaag toe (EC 2018), maar wettelijke termijnen worden vaak overschreden. Vooral het proces van wederzijdse erkenningen kost meer tijd (10­12 maanden) dan de 4 maanden die zijn toegestaan volgens verordening 1107/2009 betreffende het op de markt plaatsen van gewasbeschermingsmiddelen (EC 2018). Lidstaten noemen als redenen gebrek aan vertrouwen in het beoordelen van het werk van andere lidstaten, verschillende interpretaties van richtsnoeren, personeelsgebrek om

87