• No results found

Dat voor de in het eerste lid bedoelde comparanten niet hetzelfde stelsel is aangenomen als voor de in het

tweede lid genoemde Europeanen is waarschijnlijk toe te schrijven aan de overweging dat anders van het plaatselijk bestuur het onmogelijke geëischt zou worden.

36. Bekendheid met den staat der comparanten, of zij meerderjarig, gehuwd enz. zijn, vordert de wet niet.

A r t i k e l 2 2 .

(Gew. I. St. 1912 : 464). De minuten van al de, bij deze ordonnantie bedoelde, akten (geschreven op het zegel voor dezelve, bij de or-donnantie op dat middel vastgesteld), zullen moeten geteekend wor-den, zoo door de comparanten, als door de ambtenaren door en voor wie de akten worden opgemaakt en verleden.

Indien de comparanten niet kunnen schrijven, wordt daarvan in de akte melding gemaakt. (2() Ov. Ord,).

37. Onder comparanten vallen vanzelf de attesteerende getuigen. In afwijking van art. 2 8 1 . R. N. vordert al. 2 van dit artikel niet dat van de reden van het niet kunnen schrijven in de akte melding moet worden gemaakt. Zien we art. 14 van het Reglement op den Burgerlijken Stand, zoo wordt daar in het laatste lid vereischt vermelding van de oorzaak des beletsels in de akte. Derhalve bestaat nog al eenig verschil in de redactie der verschillende wetsbepalingen en zou een weinig uniformiteit in deze niet schaden. Overigens is de overschrijvingsambtenaar niet verplicht te onderzoe-ken of de verklaring van comparanten, niet te kunnen teekenen al of niet overeenkomstig de waarheid is. Blijkt die later onwaar te zijn geweest, zoo doet dit aan de geldig-heid en kracht van de akte niets af. Hoewel blijkbaar niet bij den wetgever het voornemen heeft voorgezeten de volgorde der onderteekening uitdrukkelijk aan te geven, houde men zich in deze aan de lezing van het artikel, der-halve eerst de comparanten en dan de ambtenaar, omdat deze laatste constateert wat in zijn tegenwoordigheid is voorgevallen en het derhalve rationeel genoemd mag worden, dat hij zulks later voleindigt met zijn onder-teekening.

38. Vervolgens spreken de artikelen 22, 26, 29 en 30 Ov.

Ord. van het „schrijven" der akten. Of dat schrijven met inkt moet plaats hebben wordt niet gezegd. Ook in art. 26 I. R. N, wordt dat niet uitdrukkelijk gezegd, doch men kan 't afleiden uit de bepaling in datzelfde artikel, eischende dat de noodzakelijk opengebleven vakken voor verdere be-schrijving onbruikbaar gemaakt moeten worden met duide-lijke „inktstrepen", welke bepaling men in de Ov. Ord.

geheel mist. Wel spreekt art. 29 Ov. Ord. van het bewerk-stelligen van doorhalingen door middel van een dunne

„streep" enz., doch gaat hier de indirecte afleiding als

bij het I. R. N. niet op. Intusschen mag gerust worden aan-genomen, dat waar het hier nog grooter belangen betreft dan bij sommige notarieele akten, ook hier door den wet-gever het schrijven met inkt is bedoeld, ten einde een lang-durige vastlegging voor de toekomst te verzekeren en wel op zoodanige wijze dat vervalsching zeer bemoeilijkt, zoo niet uitgesloten is, gezien de vooruitgang van de photografie, waardoor thans elke poging tot vervalsching aan het licht kan worden gebracht. Ten slotte doet zich de vraag voor of het gebruik van schrijfmachines voor de minuten is ge-oorloofd. Dit wordt veelal nog betwijfeld. In 1834 waren de schrijfmachines nog onbekend; zij werden eerst in 1855 uit-gevonden. W a a r echter de wetgever, ondanks de vele her-ziengingen, wijzigingen en aanvullingen der Ordonnantie na

1855, er niet toe is overgegaan het gebruik der schrijf-machine voor de opmaking der minuten toe te staan, valt wel iets te zeggen voor de conclusie dat hij zoodanig ge-bruik niet heeft gewild. Deze conclusie toch doet waar-schijnlijker aan dan de zoodanige waarbij wordt beweerd dat de wetgever deze kwestie over het hoofd zou hebben gezien. Voor het maken van afschriften, stukken die der-halve in handen van partijen komen, is het gebruik der schrijfmachine geoorloofd; de onderhavige artikelen slaan daar niet op en wordt het in de practijk algemeen gedaan.

39. Voor het zegelrecht der minuten kan worden ver-wezen naar de Zegelverordening van I. St. 1921 :498 juncto 621, hoofdstuk VII en de toelichting op die verordening in Bijblad 9945.

Zie ook Bijblad 4799, handelende over de berekening van het zegelrecht voor de minuten van akte van

hypotheek-stelling of van verbanden van schepen, waarbij de hypo-theek of het verband ook uitdrukkelijk is gevestigd voor interesten of renten, en welke interesten of renten dan mede

in aanmerking komen voor de berekening van het zegel-recht.

A r t i k e l 2 3.

De gros der akte wordt onder de handteekening van den Griffier of Secretaris, en voorzien van het zegel van den Raad van Justitie of der Residentie, aan den belanghebbende uitgereikt, op het zegel bij de ordonnantie op dat middel bepaald, met bekendstelling op dezelve, van de hoegrootheid van het zegel, waarop de minuut ge-schreven is. (la laatste lid Ov. Ord.).

Geen andere kopijen der akte mogen worden uitgegeven, zonder uitdrukkelijke machtiging van den Raad van Justitie, of van den Resident, onder wiens ressort de minuut bewaard wordt; van welke machtiging aan den voet der kopij-akte melding zal worden gemaakt;

een Griffier of Secretaris, zonder die machtiging, kopij eener akte afgevende, zal een boete van f 100 tot f 500, ter bepaling van den Rechter, verbeuren. (42 Ov. Ord.).

40. De werking van dit artikel is opgeheven door art. 1 Ov. Bep. in verband met de terzake geldende bepalingen in het Reglement op de I. B. Rv. (zie o.a. art. 440; 853 e.V.).

41. De missive van den Procureur-Generaal van 14 December 1886 no. 3484 behandelt de vraag: Ie. of de over-schrijvingsambtenaar, wetende dat de grosse of een afschrift der erfpachtsakte van een perceel, niet verloren is geraakt, doch in handen is van den lasthebber van den eersten hypotheekhouder om het perceel t e doen verkoopen, niet-temin een tweede of derde afschrift aan den eigenaar van het perceel mag afgeven en 2e. of de overschrijvingsambte-naar mag medewerken tot de overschrijving op naam van een ander van een deel van dat met hypotheek bezwaarde perceel, waarvan hij weet, dat het door den verbandhouder publiek zal worden verkocht en verder mag medewerken tot het vestigen van een tweede of derde hypotheek op het

deel dat alsdan op naam van een ander zal zijn overgeschre-ven. De Procureur-Generaal zag geen bezwaar tegen de af-gifte van een afschrift, wel echter tegen die van een tweede grosse, welke slechts kan worden verkregen op de wijze, voorgeschreven bij art. 856 I. B. Rv. W a t de tweede vraag betreft kan er geen reden bestaan waarom de overschrij-vingsambtenaar zijn medewerking zou weigeren, mits door belanghebbenden de vereischte bescheiden worden over-gelegd, waartoe o.a. behoort een grosse (niet een afschrift) der erfpachtsakte, omdat ook daarop de aanteekening be-doeld bij art. 31 Ov. Ord. moet gesteld worden.

A r t i k e l 2 4.

Van de koopbrieven wordt gehouden een Register, waarin dezelve onder een doorloopend nummer zullen worden ingeschreven, welk nummer zoowel op de minuten, als op de gros, zal moeten worden bekend gesteld; zullende hetzelve Register voorts aanwijzen de hoe-grootheid van elke koopsom, mitsgaders van de, door den belang-hebbende betaalde belasting en boete.

Een gelijk register zal worden gehouden voor de hypotheekbrieven, de akten van cessie van hypotheken, en die van borgtocht voor bestaande hypotheken.

42. In verband met dit artikel zij verwezen naar de I. St.

1843 : 10; 1879 :192 en 1925 : 435, handelende over de folieering en parapheering der registers op de protocollen.

A r t i k e l 2 5.

De minuten der, in deze twee Registers, ingeschreven akten zullen in twee afzonderlijke bundels, zorgvuldig worden ingenaaid en be-waard; en zullen bij de Raden van Justitie, na verloop van ieder half jaar, en in de overige Residentiën jaarlijks, van hechte banden voorzien, en tot boekdeelen gevormd worden.

Bij de Raden van Justitie zijn de Griffiers en elders de Residenten

of Assistent-Residenten voor de bewaring der minuten verantwoor-delijk. (24 Ov.Ord.; 1221 B. W.).

43. De afwijkende tijdsbepaling van een half jaar en een