• No results found

Drie parameters: kunnen, willen en arbeidsmarkt

In document Op zoek naar een loopbaan (pagina 39-43)

Door vele loopbaanauteurs wordt Parsons (1909) gezien als de nestor van de loopbaanadvieswereld die reeds in het begin van de 20e eeuw bepaalde visies had op de vormgeving van de individuele loopbaan. Op het moment van de eigen loopbaanoriëntatie acht hij het van belang te beschikken over goede zelfkennis (in de zin van capaciteiten en ambities), goed inzicht in de kansen en verwachtingen op succes in de beoogde werkgebieden alsmede de kundigheid om tevens de verbinding te leggen tussen de eigen zelfkennis en de verwachtingen.

Dit inspireert ons tot een basale analyse waarbij enige samengebundelde parameters die ons inziens essentialia zijn voor het nastreven van een voor het individu ideale loopbaan, in beeld kunnen worden gebracht Bekijkt men deze als kernelementen bij het ontwerp van de eerste contouren van een beoogde loopbaan, dan kunnen wij drie basisparameters onderscheiden: Parameter 1. Het geheel van iemands kennis, vaardigheden, bekwaamheden en andere

persoonseigenschappen. Dit geheel wordt genoemd: het „kunnen‟.

Parameter 2. Het geheel van iemands ambities en motivatie. Deze worden ook wel genoemd: het „willen‟.

Parameter 3. Specifieke arbeidsmarktomstandigheden. Deze zullen kortheidshalve ook wel genoemd worden: de „arbeidsmarkt‟.

Het is aannemelijk dat ieders totaal aan kennis, vaardigheden, bekwaamheden en andere eigenschappen vrijwel altijd verschilt van dat van een ander. Het is aannemelijk dat ieders totaal aan ambities (mede als gevolg van behoeften, interesses en waarden) vrijwel altijd verschilt van dat van een ander. Daardoor zal niet iedereen warm lopen voor dezelfde soort activiteiten. Ten slotte, het is bekend dat de arbeidsmarkt bestaat uit een groot aantal arbeidsdeelmarkten, elk met eigen specifieke kenmerken, eisen en toekomstverwachtingen. Het droombeeld van dé ideale loopbaan (de carrière) verschilt dus vrijwel altijd van persoon tot persoon.

Parameter 'kunnen'

Voor het goed uitvoeren van bepaalde activiteiten moet het individu bepaalde kennis, vaardigheden en bekwaamheden bezitten. Ofwel: men moet het werk „kunnen‟. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt op basis van aanleg en verworvenheid. Bekwaamheden hebben vooral betrekking op een aangeboren aanleg (zo men wil: talenten) die het individu van jongs af aan al in zich heeft. Kennis en vaardigheden zijn vooral verworvenheden die het individu zich in de loop der tijd eigen heeft weten te maken door algemene vorming, opleiding, oefening en praktische ervaring.

Parameter 'willen'

Voorts is het bij het uitvoeren van een activiteit van belang dat het voldoening geeft, dat men er warm voor loopt, aangezien het individu een bepaald ideaal vervuld wenst te zien. Men moet het werk willen, er gemotiveerd voor zijn. Men zou ook kunnen spreken van ambitie: de gedrevenheid om bepaalde activiteiten te verrichten, activiteiten die bij het individu enthousiasme opwekken. Engelstaligen hanteren hier vaak het begrip „drive‟.

40

Het zal duidelijk zijn dat indien het „willen‟ of het „kunnen‟ ontbreekt, er geen sprake kan zijn van het - respectievelijk - gemotiveerd of bekwaam vervullen van een activiteit. Dientengevolge is er pas sprake van een activiteit die een individu in principe kan én wil, wanneer deze beide parameters elkaar overlappen. Schematisch weergegeven overlappen de - hierna door twee cirkels uitgebeelde - parameters elkaar in de grijze sector (figuur 1.6.1). Een bepaald gedeelte van het „kunnen‟ en een bepaald gedeelte van de ambities vallen daar dus samen. Deze sector zou men kunnen aanduiden als de weergave van een verzameling van nastreefbare activiteiten, ofwel het „activiteitendoel‟.

figuur 1.6.1

Eenzijdige beroepsoriëntatie

In extreme gevallen kan zich de omstandigheid voordoen dat een beroepsoriëntatie wordt gekozen uitgaande van slechts één subjectieve parameter met veronachtzaming van de andere subjectieve parameter. Het spreekt vanzelf dat het individu hiermee risico‟s neemt in de zin van een loopbaandéconfiture in de toekomst. Immers, men speculeert er onbewust op dat de andere, veronachtzaamde parameter wel zal passen in de beoogde lijn. Indien dit inderdaad zo is, mag men van een gelukstreffer spreken.

Een redelijk onschuldig voorbeeld is de dominante „wil‟ van het basisschoolkind. De premature ambitie voor beroepen als politieagent, piloot, dierenarts en prinses zijn zeker niet ingegeven door het besef dat hier ook capaciteiten voor vereist zijn. Een ander voorbeeld is de beroepskeuze van sommige afstuderenden uitsluitend vanuit het „kunnen‟. Hoe specialistischer de opleiding, hoe indringender het automatisme vermoedelijk is om een werkkring na te streven waarin men zoveel mogelijk van deze markante opleidingsfacetten weerspiegeld ziet. (Na de studie tandheelkunde wordt men dus tandarts). Men kan dan slechts veronderstellen dat de ambitie voor een loopbaan in de gekozen discipline reeds manifest was vóór aanvang van de studie.

Het activiteitendoel zoals hiervoor uitgewerkt omvat alle activiteiten waarvoor het individu zowel de capaciteiten als de ambitie bezit, onafhankelijk van de omstandigheid of het individu al dan niet als gevolg hiervan een beloning ontvangt. Het streven is echter een doelgerichte loopbaanverwerving. Een loopbaan vindt per definitie plaats binnen de contouren van een arbeidsmarkt, waar de aanbieder prestaties zal verrichten voor de vrager, in ruil waarvoor de vrager de aanbieder een beloning zal verschaffen. Van de Loo (1992) spreekt in dit verband van de ontwikkeling van een „loopbaanperspectief‟, dat een schakel vormt tussen het macroscopisch niveau van maatschappij en conjunctuur en het microscopisch niveau van de individuele loopbaan.

41

Het zal duidelijk zijn dat binnen een activiteitendoel slechts een gedeelte van de bezigheden het individu financiële baten kan opleveren, voor zover er voor deze bezigheden een arbeidsmarkt bestaat. Aan de analyse zal daarom als objectieve (derde) parameter moeten worden toegevoegd: een geschikte arbeidsmarkt. Omwille van de overzichtelijkheid, wordt deze als derde cirkel toegevoegd aan figuur 1.6.1, waardoor het Venn-diagram in figuur 1.6.2 als model wordt ontwikkeld.

figuur 1.6.2

In figuur 1.6.2 overlapt de arbeidsmarktcirkel de kunnencirkel en de willencirkel slechts in één gedeelte (segment 1) van hun overlappingsgebied (het activiteitendoel, zie eerder in figuur 1.6.1). Het grijze overlappingsgebied van alle drie parameters is nu teruggebracht tot dit segment 1 waarin kunnen, willen en arbeidsmarkt met elkaar samenvallen. Dit segment kan men recht het 'loopbaandoel' genoemd worden, dat wil zeggen die nastreefbare activiteiten waarvoor het individu de capaciteiten en de ambitie bezit én waarvoor een arbeidsmarkt bestaat. Om zo doelbewust mogelijk een loopbaan te verwerven zal het individu er goed aan doen werkzaamheden na te streven die passen binnen deze contouren. Onderzoek van Wilk, Desmarais en Sackett (1995) ondersteunt een zienswijze op werkgelegen-heid - in analogie met de wet van de zwaartekracht, de „gravitatiebenadering‟ - waarin individuen tijdens het arbeidzame leven trachten juist die banen op te zoeken die aansluiten op hun interessen, waarden en capaciteiten.

Naast het loopbaandoel herbergt figuur 1.6.2 nog zes andere segmenten. Aangezien niet alle segmenten situaties van betaald werk weergeven zullen de segmenten zullen hierna gemakshalve met het bredere begrip „bezigheidsposities‟ worden aangeduid. In de resterende zes bezigheidsposities ontbreken er één of meer parameters, met alle consequenties van dien. Omwille van de volledigheid van de analyse, verdienen al deze posities een afzonderlijke korte bespreking.

Bezigheidspositie 1. Het door het individu na te streven loopbaandoel, zoals hierboven reeds beschreven. Het loopbaandoel is dus slechts een onderdeel van het totale activiteitendoel.

Bezigheidspositie 2. Zoals reeds besproken congrueren hierin bepaalde capaciteiten en ambities, doch voor deze bezigheden zal geen arbeidsmarkt bestaan. Binnen dit segment 2 vallen ongehonoreerde vrijwilligersactiviteiten en hobbybezigheden. Populair gezegd zou men dit segment kunnen

42

betitelen als het „hobbydoel‟. Per definitie vormt dit tezamen met het loopbaandoel het reeds besproken activiteitendoel.

Bezigheidspositie 3. Hierin vallen gehonoreerde bezigheden waar het individu weliswaar de capaciteiten voor heeft en waarvoor ook een arbeidsmarkt bestaat, maar waarvoor de ambitie ontbreekt. Degenen die in dit segment 3 een werkkring verwerven, kunnen na verloop van tijd klagen over saaiheid en eentonigheid.

Bezigheidspositie 4. Hier betreft het een gehonoreerde bezigheid die het individu vurig ambieert en waar een arbeidsmarkt voor bestaat. Echter, het individu mist in feite de capaciteiten om de bezigheid uit te oefenen. Degenen die desondanks een werkkring in dit segment verkrijgen, kunnen worden geconfronteerd met een - naar hun gevoel - onbeheersbare hectiek, het gevoel steeds maar achter zichzelf aan te lopen.

Bezigheidspositie 5. Het individu is in staat een ongehonoreerde bezigheid uit te oefenen waarvoor op de arbeidsmarkt geen vraag bestaat. Het doet dit werk evenwel zonder motivatie en dus tegen wil en dank.

Bezigheidspositie 6. Het individu ambieert een ongehonoreerde bezigheid waar overigens geen arbeidsmarkt voor bestaat, doch zou niet in staat zijn de bezigheid uit te voeren.

Bezigheidspositie 7. In wezen wordt in segment 7 de arbeidsmarkt aangeduid die zich manifesteert buiten de capaciteiten én buiten de ambities van het individu. Een werkkring in deze sector zou voor het individu ronduit rampzalig zijn. Het is de arbeidsmarkt waarop anderen functioneren. Met nadruk wordt gewezen op de omstandigheid dat deze visualisering in zeven segmenten het capaciteiten- en ambitiepatroon van één individu in zich herbergt. Voor ieder individu zal de visualisering dezelfde zijn, doch de aard en het gehalte van de „inhoud‟ zullen verschillen. Parameter ‘arbeidsmarkt’

Na meting en verkenning van de twee parameters („kunnen‟ en „willen‟), zal ook de derde parameter, de arbeidsmarkt, door het individu kritisch verkend behoren te worden. Van belang is het - zowel in macroscopische als microscopische zin - nauwgezet volgen van tendensen in de samenleving en het pogen de invloed van deze tendensen in te schatten op de vraag- en aanbodverhoudingen in verscheidene arbeidsdeelmarkten. Het individu kan trachten zich een beeld te vormen van de toename, de afname of het constant blijven van de structurele vraag in bepaalde arbeidsdeelmarkten - zoals reeds weergegeven in paragraaf 1.3 - door voor deze tendensen een open oog te hebben en te houden.

43

In document Op zoek naar een loopbaan (pagina 39-43)