• No results found

Dividendbelasting .1 Inleiding

In document Op weg van bail-out naar bail-in (pagina 83-86)

De Wet op de dividendbelasting 1965 is op 1 januari 1966 in werking getreden.255 De directe belasting wordt volgens artikel 1 lid 1 van deze wet geheven van ‘degenen, die - rechtstreeks of door middel van certificaten - gerechtigd zijn tot de opbrengst van aandelen in, en winstbewijzen van en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet

252 CPB 2008a.

253 De Mooij 2003, p. 1.

254 Miljoenennota 2018.

82

op de vennootschapsbelasting 1969 aan in Nederland gevestigde naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, open commanditaire vennootschappen en andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld’. Artikel 10, eerste lid, onderdeel d Wet op de vennootschapsbelasting 1969 heeft betrekking op ‘vergoedingen op een geldlening alsmede waardemutaties van de lening, indien de lening onder zodanige voorwaarden is aangegaan dat deze feitelijk functioneert als eigen vermogen van de belastingplichtige’. De dividendbelasting is een verrekenbare voorheffing op de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting256 en kan op grond daarvan niet als kostenpost voor de onderneming worden gezien.257 Bij de dividendbelasting moet de bruto-opbrengst van de netto-bruto-opbrengst worden onderscheiden.258 Onder de bruto-opbrengst wordt verstaan alle afgedragen dividendbelasting.259 Als op de bruto-opbrengst de via de inkomsten- en vennootschapsbelasting verrekende bedragen in mindering wordt gebracht ontstaat de netto-opbrengst.260 Voor dit onderzoek is van belang te weten in hoeverre de dividendbelasting eigen vermogen vorming van banken in de weg staat. Achtereenvolgens zal inzicht worden geboden in de bestaansgrond, het object van de heffing en het geldende tarief van de dividendbelasting. Vervolgens zal inzicht worden gegeven in de recente ontwikkeling van deze belasting.

3.3.2 De bestaansgrond

Het is de vraag welke zin het heeft om dividendbelasting door de debiteur te laten inhouden als deze als voorheffing betrokken wordt bij de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting. Belangrijke gronden in de Nederlandse verhoudingen zijn de budgettaire reden, de pay-as-you-go redenering, fraudepreventie en controle en efficiencyoverwegingen.261 Bij de eerst twee redenen speelt voor de overheid het belang dat de belastingplichtige over voldoende middelen beschikt. De overheid krijgt haar belastinggeld sneller met minder debiteurenrisico. Ontduiking van de door middel van de voorheffing geheven belasting is niet meer mogelijk en bovendien is de kans groot dat de voorheffing wordt teruggevorderd door middel van de aangifte inkomstenbelasting hetgeen gunstig is voor de belastingmoraal. Bovendien is het zeer efficiënt om de belasting op te leggen aan één inhoudingsplichtige in plaats van aan een grote hoeveelheid van aandeelhouders waarvan de namen in geval van aandelen aan toonder niet bekend zijn. Ook in de internationale verhoudingen is de bestaansgrond van de dividendbelasting niet principieel maar vooral praktisch. Volgens Wattel is de dividendbelasting een goede uitgangspositie bij verdragsonderhandelingen en rechtvaardigt hij de dividendbelastingheffing op Nederland verlatend dividend als een extra winstbelasting wegens het niet-herinvesteren van Nederlandse winsten in de Nederlandse economie.

3.3.3 Het object van de heffing

De dividendbelasting is een inhoudings- en afdrachtbelasting. Deze belasting moet dan ook worden bezien vanuit het perspectief van de rechtspersoon die de opbrengst op aandelen,

256 Artikel 9.2, lid 1, onderdeel b, Wet IB 2001 en artikel 25, lid 1 Vpb en artikel 15 AWR.

257 Wattel 1997, p. 107.

258 Marres 2018, p. 7.

259 Miljoenennota 2019: Begrote uitkomst € 5,556 miljard. Dit is aanzienlijk hoger dan de vermoedelijke uitkomst van 2018 die uitkomt op € 3,917 miljard. Dit opwaartse effect is het gevolg van de anticipatie op de tariefsverhoging in box 2 en de beperking van rekening-courantschulden van DGA’s.

260 Miljoenennota 2018: Voor 2018 wordt voor de dividendbelasting een bruto-opbrengst van € 3,25 miljard geraamd. Op basis van de gerealiseerde opbrengsten uit het verleden wordt geraamd dat 48% hiervan wordt verrekend in de IB en 9% in de Vpb. Dit leidt tot een geschatte verrekening van € 1,56 miljard in de IB en € 0,29 miljard in de Vpb. Er resteert een netto-opbrengst van € 1,4 miljard.

83

winstbewijzen en winstdelende obligaties aan gerechtigden uitkeert. Van belang is dus of er vanuit die invalshoek sprake is van opbrengst, de vraag of dit subjectief voordeel oplevert voor de genieter is niet relevant. Het object van heffing is in Artikel 2 van de Wet op de dividendbelasting 1965 als volgt gedefinieerd: ‘De belasting wordt geheven naar de opbrengst van de in artikel 1 bedoelde aandelen, winstbewijzen en geldleningen’. Verdere uitwerking van wat onder ‘opbrengst’ kan worden begrepen volgt in artikel 3 van de wet.

3.3.4 Het tarief

Als een in Nederland gevestigde vennootschap262 dividend uitkeert, wordt 15%263 van de opbrengst ingehouden en afgedragen aan de Belastingdienst. Voor de Nederlandse aandeelhouders is de dividendbelasting een voorheffing op inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting en als de dividendbelasting niet kan worden verrekend wordt deze teruggegeven.264 Ook wanneer de deelnemingsvrijstelling van toepassing is, wordt de dividendbelasting niet geheven. Niet in Nederland woonachtige natuurlijke personen hebben vaak geen voordeel van een belastingverdrag omdat zo’n verdrag in de regel het tarief niet verder verlaagt dan 15%. Voor buitenlandse aandeelhouders is de dividendbelasting een extra last als er op grond van een belastingverdrag geen vermindering wordt verkregen of het woonland geen verrekening toestaat. Volgens van Sprundel lijkt dit verschil in behandeling in strijd met het Europese recht.265 De dividendbelasting hindert hierdoor het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging. Er is echter een overgangsmaatregel van kracht die toestaat dat alle ultimo 1993 bestaande belemmeringen van het vrije kapitaalverkeer gehandhaafd mogen worden.266 Geregeld worden er procedures voor het Europese Hof van Justitie gevoerd die betrekking hebben op de dividendbelasting.267

3.3.5 Ontwikkelingen

De dividendbelasting staat al lange tijd ter discussie. De bedreiging lijkt vooral een tweetal oorzaken te hebben, te weten het Europese Unierecht en de vermoedelijk ongunstige invloed op het vestigingsklimaat. In 2018 had het kabinet Rutte III besloten om de dividendbelasting voor buitenlandse aandeelhouders af te schaffen waarmee een structurele opbrengstderving was gemoeid van circa € 1,9 miljard.268 In Nederland werd daarover een fel politiek en maatschappelijk debat gevoerd. Politici en wetenschappers waren verdeeld over het nut van de afschaffing van deze belasting. Jacobs is van mening dat het onwaarschijnlijk is dat de afschaffing van de dividendbelasting een positief effect heeft op de investeringen en de werkgelegenheid in Nederland.269 In theorie zou de afschaffing van de dividendbelasting de investeringen en de werkgelegenheid kunnen beïnvloeden als aan een drietal voorwaarden wordt voldaan. Ten eerste zouden bedrijven op de internationale markt niet goed aan financiering moeten kunnen komen. Op de tweede plaats zouden er geen belastingverdragen moeten zijn die dubbele belastingheffing tegengaan en op de laatste plaats zouden de

262 Art. 1, eerste lid, Wet DB 1965.

263 Een tarief van 15% gold met ingang van 1 januari 1941 tot en met 31 december 1965 (Besluit op de dividendbelasting 1941). Van 1 januari 1966 tot en met 31 december 2006 was het tarief 25%. Met ingang van 1 januari 2007 is het tarief weer verlaagd naar 15% (art. 5 Wet DB 1965).

264 Art. 15 AWR, art. 9.2, eerste lid, onderdeel b, en art. 9.4, eerste lid, Wet IB 2001 jo. art. 45 Uitv.reg. IB 2001 en art. 25, eerste lid, en art. 25a Wet VPB 1969 jo. art. 5 Uitv.besch. Wet VPB 1969.

265 Van Sprundel 2009, p. 1.

266 Snel 2009, p. 14-17.

267 HvJ EU 17 september 2015, ECLI:EU:C:2015:608, (J. B. G. T. Miljoen (C-10/14), X (C-14/14), Société

Générale SA (C-17/14) v. Staatssecretaris van Financiën).

268 Regeerakkoord 2017-2021, p. 35. 36 en 37; Kamerstukken II 2017/2018, 34 788, nr. 11, p. 4.

84

ondernemingen alle investeringen aan de marge moeten financieren met aandelenkapitaal. Volgens Jacobs is het empirisch onwaarschijnlijk dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Pötgens en Sleurink blijven de afschaffing van de dividendbelasting een verstandig idee vinden.270 Volgens hen bestaat er geen rechtsgrond meer voor de heffing van de dividendbelasting en daarmee geen rechtvaardigingsgrond. Beetsma en Lorié benadrukken dat dividendbelasting de fiscale prikkel tot het financieren van investeringen met vreemd vermogen versterkt.271 Het leidt tot extra schuldfinanciering in een mate die maatschappelijk gezien onaanvaardbaar kan zijn, faillissementsrisico’s vergroot waardoor de economische stabiliteit wordt ondermijnd. De meningen over het wel dan niet afschaffen van de dividendbelasting lopen op basis van telkens verschillende argumenten sterk uiteen.

Begin oktober 2018 besluit het kabinet om de afschaffing van dividendbelasting voor buitenlandse aandeelhouders te heroverwegen. Medio oktober 2018 wordt onder grote maatschappelijke en politieke druk besloten de dividendbelasting toch niet af te schaffen. De daarmee in de begroting vrijkomende middelen van € 1,9 miljard zullen onder meer worden aangewend voor de verlaging van de vennootschapsbelasting. In 2020 wordt het hoge tarief van de vennootschapsbelasting in tegenstelling tot eerdere plannen niet verlaagd. Vanaf 2021 gaat het hoge tarief wel omlaag van 25% naar 21,7%. Het lage tarief op winsten tot € 200.000 daalt van 19% in 2019 naar 16,5% in 2020 en 15% in 2021. Afschaffing van de dividendbelasting zou een gunstig effect kunnen hebben op het ongedaan maken van de fiscale discriminatie van eigen vermogen boven vreemd vermogen. Aangezien slechts een zeer gering deel van de buitenlandse aandeelhouders de ingehouden dividendbelasting niet kan verrekenen is het effect waarschijnlijk zeer gering. Van het alternatief van verdere verlaging van de vennootschapsbelasting profiteert iedere aandeelhouder. Verder heeft de verlaging mogelijk een groter gunstig effect op investeringen en werkgelegenheid.

3.4 Bankenbelasting

In document Op weg van bail-out naar bail-in (pagina 83-86)