• No results found

CET1-kapitaal

In document Op weg van bail-out naar bail-in (pagina 48-53)

2.3.7 Eigen vermogen van banken

2.3.7.1 CET1-kapitaal

Het CET1-kapitaal oftewel het Common Equity Tier 1-kernkapitaal is het belangrijkste onderdeel van het eigen vermogen van de bank en is direct beschikbaar om verliezen op te vangen. Het CET1-kapitaal bestaat uit kapitaalinstrumenten en de daaraan gerelateerde agiorekeningen, ingehouden winsten, gecumuleerde niet-gerealiseerde resultaten, andere reserves en fondsen voor algemene bankrisico’s. De CRR bepaalt dat een bank te allen tijde een CET1-kapitaalratio van minstens 4,5% dient te hebben.

47

2.3.7.2 AT1-kapitaal

AT1-kapitaal ofwel Additional Tier 1 kapitaal is na CET1-kapitaal de tweede laag van het eigen vermogen in de zin van de CRR. Samen met het CEkapitaal vormt het Akapitaal het T1-kapitaal van een bank. De bestanddelen van AT1-T1-kapitaal zijn onder voorwaarden kapitaalinstrumenten en de daaraan gerelateerde agiorekeningen. Voor het AT1-kapitaal geldt geen afzonderlijke ratio. Voor het T1-kapitaal (CET1 + AT1) is een minimumnorm van 6% vereist. Om te kwalificeren als AT1 instrument dient te worden voldaan aan zestien voorwaarden zoals genoemd in artikel 52 lid 1 CRR.

2.3.7.3 T2-kapitaal

T2-kapitaal oftewel Tier 2-kapitaal is de derde laag van het eigen vermogen in de zin van de CRR. Het T1-kapitaal en het T2-kapitaal tezamen vormen het eigen vermogen van een bank. T2-kapitaal bevat de volgende bestanddelen: kapitaalinstrumenten en achtergestelde leningen mits is voldaan aan voorwaarden, de agiorekeningen die daarbij horen en een aantal aanpassingen afhankelijk van de methode van risicoweging. De totale kapitaalratio (T1 + T2) dient te allen tijde minimaal 8% van de RWA.

2.3.7.4 Kapitaalbuffers

De financiële crisis van 2008 heeft bij met name toezichthouders en overheden geleid tot het besef van de noodzaak om banken te binden aan zwaardere kapitaalvereisten. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen buffers voor systeemrelevante en niet-systeemrelevante banken. De regels ter vaststelling van systeemrelevantie zijn opgenomen in artikel 131 lid 2 CRD IV.

2.3.7.4.1 Buffers niet-systeemrelevante instellingen 2.3.7.4.1.1 Kapitaalconserveringsbuffer (KCB)

Deze buffer is een macroprudentiële generieke maatregel en moet in beginsel verplicht door alle banken in goede tijden worden aangelegd en heeft de functie om in slechte tijden het minimumniveau van 8% totale solvabiliteit in stand te houden. Voor kleine en middelgrote instellingen is een uitzonderingsregel toegestaan. Met de KCB wordt het eigen vermogen permanent absoluut verhoogd met 2,5% tot een minimum van 10,5% regulatoir bankkapitaal, namelijk 8% solvabiliteit + 2,5% KCB, ongeacht de getroffen voorzieningen. De KCB moet worden gevormd door de uitgifte van CET1-instrumenten en kent vanaf 2016 een infasering van 0,625% per jaar tot 2,5% in 2019.

2.3.7.4.1.2 Contracyclische kapitaalbuffer (CCB)

De CCB is een microprudentiële maatregel die kan worden ingezet als macroprudentiële omstandigheden dat gebieden. Deze buffer wordt opgebouwd in tijden van hoogconjunctuur en afgebouwd in tijden van laagconjunctuur. Met dit instrument wordt beoogd om in tijden van economische voorspoed de hefboomwerking te beteugelen en de systeemrisico’s in de financiële markten te beheersen. De CCB wordt op discretionaire basis door de nationale autoriteit aan de banken toegewezen. De exacte hoogte van de contracyclische buffer van een individuele bank hangt af van de risico’s waaraan zij is blootgesteld. De toezichthouder van elke lidstaat stelt, afhankelijk van de relatieve kredietgroei in die staat, een percentage vast van

48

0 tot 2,5%. De ESRB is bevoegd om aan de nationale autoriteit een aanbeveling te geven. Ook de CCB wordt aangelegd door middel van CET1-kapitaal. De CCB werd ingevoerd in 2016 en kent evenals de KCB een gefaseerde ingroei van 0,625% per jaar tot 2,5% in 2019. Op grond van artikel 140 CRD IV kan een autoriteit van een lidstaat een hoger percentage vaststellen.

2.3.7.4.2 Buffers systeemrelevante instellingen

De ondergang van Lehman Brothers in de Verenigde Staten van Amerika heeft bij met name toezichthouders en overheden geleid tot het besef dat het noodzakelijk was criteria te ontwikkelen om banken te bestempelen als systeemrelevant om ze vervolgens te kunnen onderwerpen aan zwaardere kapitaaleisen. De achtergrond van het instellen van een strakker regime is dat deze banken zich weerbaarder dienen te maken tegen instellingsspecifieke (idiosyncratische) of macro-economische ontwikkelingen. Ook moet op deze manier worden vermeden dat overheden te hulp moeten schieten. Eerst moet worden vastgesteld of een instelling systeemrelevant is. De regels zijn te vinden in artikel 131 lid 2 CRD IV, waarin voor de mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI’s) wordt verwezen naar internationale standaarden van de FSB en het BCBS. Voor de andere systeemrelevante instellingen (ASI’s) zijn door de EBA-richtsnoeren ontwikkeld. Voor de identificatie van systeemrelevante banken op nationaal niveau hanteert DNB een methodiek, die aansluit bij de internationale afspraken voor financiële ondernemingen die wereldwijd systeemrelevant zijn. Het DNB-systeem is niet openbaar.

In artikel 131 CRD IV worden de kapitaalbuffers voor mondiaal systeemrelevante Instellingen (MSI) en andere systeemrelevante instellingen (ASI) geregeld. In Nederland is DNB de autoriteit die de kwalificatie MSI of ASI toekent. De kapitaaleisen voor MSI’s zijn hoger dan die voor ASI’s. Bij een MSI moet er sprake zijn van wereldwijde werkzaamheden van de bank of de groep. Artikel 131 lid 2 CRD IV bevat een vijftal criteria die overeenstemmen met de door het BCBS opgestelde methodologie. Om een bank of een houdstermaatschappij van de bank te kunnen kwalificeren als MSI dienen deze criteria in minder of meerdere mate relevant te zijn. De criteria hebben betrekking op: omvang van de groep, verwevenheid van de groep met het financieel stelsel, de substitueerbaarheid van de verrichte diensten, de complexiteit van de groep en de grensoverschrijdende werkzaamheden van de groep. Het voorkomen van systeemrisico (kettingreacties als gevolg van problemen bij één instelling) is de belangrijkste beweegreden voor het opstellen van specifieke voorschriften en regels voor systeemrelevante instellingen. Artikel 131 lid 18 CRD IV bevatte een opdracht aan de EBA om voor 30 juni 2014 Regulatory Standards (RTS) te ontwikkelen voor de classificatie van MSI’s en deze aan de Europese Commissie voor te leggen. De RTS zijn opgenomen in de Verordening Openbaarmaking Aanwijzingsvoorwaarden MSI’s.

2.3.7.4.2.1 Bufferkapitaal mondiaal systeemrelevante instelling (MSI)

De kapitaaleisen voor MSI’s variëren van 1% voor de laagste subcategorie en dan oplopend met 0,5 tot 3,5% voor de zwaarste categorie. Het bufferkapitaal voor een MSI wordt aangehouden door middel van CET1-kapitaal.

2.3.7.4.2.2 Buffer andere systeemrelevante instelling (ASI)

De hoogte van de ASI-buffer wordt binnen een bandbreedte van 0 tot 2% door DNB per bank bepaald en dient eenmaal per jaar te worden geëvalueerd en eventueel te worden herzien. De lidstaten kunnen zelf aan de hand van richtsnoeren van de EBA de criteria nader invullen. Dit biedt nationale toezichthouders de mogelijkheid om instellingen die zich niet of in beperkte

49

mate als MSI kwalificeren, maar die wel of in grote mate systeemrelevant zijn voor Europa of het nationale stelsel, op die grond een buffereis op te leggen. De buffer betreft CET1-kapitaal.

2.3.7.4.2.3 Systeemrisicobuffer (srb)

Bij de systeemrisicobuffer hebben de vereisten betrekking op niet-cyclische lange termijn systeem-risico’s of macro-economische ontwikkelingen die niet zijn gedekt door de kapitaalvereisten van de CRR. De SRB is tot stand gekomen door middel van een politiek compromis waarbij ervoor gekozen is om op de grondslag van de Europese regelgeving strengere eisen aan banken te stellen dan internationaal in BCBS en FSB verband is overeengekomen. In artikel 133 CRD IV wordt in 18 leden een regeling gegeven voor door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat aan banken op te leggen specifieke systeemrisicobuffer (srb). In Nederland is DNB aangewezen als bevoegde autoriteit. De buffer dient te bestaan uit CET1-kapitaal. DNB zal vaststellen in welke gevallen een bank een dergelijke buffer moet aanhouden. Het systeemrisicopercentage moet gelden voor alle instellingen of een of meer deelgroepen van instellingen met gelijksoortige risicoprofielen. De Europese wetgever ziet de srb als een aanvulling op de KCB en CCB. De srb mag in beginsel 3% bedragen. Lidstaten kunnen vanaf 1 januari 2015 door gebruik te maken van specifieke procedures ook besluiten tot het opleggen van een srb die hoger is dan 3%. Bij een hoger percentage dan 5% moet een verzoek worden ingediend bij de Europese Commissie en de EBA. De ESRB moet hiervan op de hoogte worden gesteld. De reguliere prudentiële kapitaalvereisten worden geregeld in de CRR, de aanvullende kapitaalbuffers op het niveau van de CRD IV. Deze in gescheiden compartimenten opgenomen vereisten moeten cumulatief worden ingevuld. De kapitaalbuffers zullen worden aangehouden in CET I Kapitaal. Theoretisch kan er een totaal van 18% CET I Kapitaal worden opgelegd, namelijk de som van de prudentiële vereiste van 4,5%, KCB 2,5%, CCB 2,5%, MSI 3,5% en SBR 5%. De toezichthouder heeft op grond van artikel 3:111a Wft de bevoegdheid in individuele gevallen hogere kapitaalvereisten op te leggen. Ter toelichting op de complexe richtlijn volgt een overzicht dat een beeld geeft van het volledige raamwerk van de kapitaalvereisten na volledige infasering.

50

Bazel III heeft naast de risico gewogen kapitaalseis ook een ongewogen kapitaalseis ingevoerd ofwel de zogenoemde leverageratio. Met de introductie van deze ratio wordt enigszins tegemoetgekomen aan de op de RWA geuite kritiek dat banken daarmee in staat worden gesteld hun eigen vermogen te laag te houden.131

In de Verenigde Staten is door Barth en Miller132 de haalbaarheid onderzocht van een eenvoudiger oplossing om hogere kapitaalvereisten te implementeren dan de complexe kapitaalvereisten zoals die na 2008 zijn ontwikkeld. Aan de hand van jaargegevens over de periode 1892 tot 2014 schatten zij de voordelen van een hogere hefboomratio van 4 naar 15 procent. Hogere kapitaalvereisten brengen hogere kosten met zich, maar daarmee wordt de kans op een crisis verkleind. Uit het Amerikaanse onderzoek komt naar voren dat bij het verhogen van hefboomratio van 4% naar 15% in het algemeen de marginale voordelen de marginale kosten overtreffen onder een breed scala van veronderstellingen.133 De resultaten van dit onderzoek ondersteunen de oproep om een eenvoudige hefboomratio te implementeren die voor iedere bank van toepassing is. Barth en Miller134 constateren in hun Amerikaans onderzoek dat een eenvoudige minimale wettelijke kapitaalratio waarschijnlijk een stabieler banksysteem zal bevorderen.

Sinds Bazel I is de kapitaalstandaard gebaseerd op RWA. In de loop van de tijd zijn de berekeningen van de risicogevoeligheid steeds gedetailleerder geworden. Ondanks het bestaan van de daaruit voortvloeiende minimumkapitaalnormen zijn deze normen onvoldoende gebleken om periodieke verstoringen in de banksectoren van verschillende landen te voorkomen. Het is volgens Barth en Miller duidelijk dat het begrijpen wat moet worden

131 Ministerie van Financiën 2013.

132 Barth & Miller 2017.

133 Barth & Miller 2017, p. 40.

134 Barth & Miller 2017a.

Overzicht kapitaalvereisten banken na volledige infasering

(in procenten van Risk Weigthed Assets (RWA))

CET 1 AT 1 T 2 Totaal Bazel II Bazel III Kapitaal Kapitaal Kapitaal CRR/CRD IV

Kapitaaleisen

Prudentiële eisen Bazel II ≥ 2% ≥ 2% ≥4% ≥ 8%

Prudentiële vereisten Bazel III ≥ 4,5% ≥ 1,5% ≥2% ≥ 8% ≥ 8%

Discretionaire bevoegdheid hogere eis DNB DNB DNB DNB

Kapitaalconserveringsbuffer KCB 2,5% nvt nvt 2,5% 2,5%

Contracyclische kapitaalbuffer CCB 0%-≥2,5% nvt nvt 0%-≥2,5% 0%-≥2,5%

Subtotaal ≥9,5% ≥1,5% ≥2% ≥13% ≥ 8% ≥13%

Systeemrelevante instellingen: Kapitaal buffers

Mondiale Systeemrelevante instelling MSI ≥ 3,5% nvt nvt ≥ 3,5%

OF

Andere Systeemrelevante Instellingen ASI ≥ 2% nvt nvt ≥ 2%

OF HET MEERDERE VAN

Systeemrisicobuffer SRB ≥ 5% nvt nvt ≥ 5%

Totaal maximaal ≥18% ≥1,5% ≥2% ≥21,5% ≥ 8% ≥13%

Deze gegevens zijn ontleend aan het boek Kapitaal- en liquiditeitseisen voor banken van Joosen en Groot 2015.

51

verstaan onder kapitaal en hoe kapitaalvereisten verschillen voor de banken met verschillende activaomvang en bedrijfsmodellen verbijsterend is geworden. De gevonden verschillen maken niet duidelijk of een instelling al dan niet voldoende gekapitaliseerd is. In plaats van de bestaande complexe wettelijke kapitaalvereisten zou een eenvoudiger, niet op risico gebaseerde ‘equity leverage ratio’ beter de vraag of er sprake is van een passende kapitaalvereiste kunnen beantwoorden. Deze zou ook beter te begrijpen zijn door marktpartijen. Bart & Miller135 achten RWA’s maar al te vaak misleidend om te bepalen of banken een toereikend kapitaal bezitten. Het is van belang voor ogen te houden dat het begrip eigen vermogen in de CRR een andere inhoud en betekenis heeft dan het begrip in de wet- en regelgeving voor de financiële verslaggeving.136 De CRR hanteert het ‘toepasselijk kader voor financiële verslaggeving’ als startpunt voor de berekening van het ‘prudentieel’ eigen vermogen.137 Het eigen vermogen volgens de jaarrekening moet worden onderworpen aan een reeks kwalificatiecriteria, aanpassingen en aftrekposten om het prudentieel eigen vermogen te kunnen berekenen.138

In document Op weg van bail-out naar bail-in (pagina 48-53)