• No results found

In dit hoofdstuk geef ik kritisch weer hoe de interventie is verlopen. Hierbij deel ik onder andere ervaringen die ik tijdens het onderzoek in het reflectief dagboek heb aangetekend. Aan het eind van het hoofdstuk wordt aangegeven hoe effectief de interventie is geweest. Voor aanvang van het interventieonderzoek was het noodzakelijk dat de masterstudenten een goed interventieplan opstelden dat voldeed aan de vereisten van een ontwerponderzoek. De onderzoekbegeleiders hebben met behulp van colleges, tips en instructies de masterstudenten aardig op weg geholpen bij het opstellen van hun interventieplan. Het opstellen van het interventieplan heb ik als leerrijk ervaren. Leerrijk, omdat ik ruim vooraf aan de interventie ideeën had hoe de interventie eruit moest gaan zien. Ik hield een logboek bij waarin ik al mijn ideeën en voorstellen neerpende. Bij veel van de ideeën wist ik vooraf niet dat zij reeds door ervaren deskundigen waren onderzocht of dat ze gestoeld waren op reeds bestaande theorieën. Bij het daadwerkelijk opstellen van het interventieplan werden mijn ideeën steeds helderder en kregen ze een plaats. Doordat ik mij terug kon vinden in de theorieën van de bepaalde onderzoekers die de concept-contextbenadering in het onderwijs reeds hebben onderzocht kreeg mijn interventieplan steeds meer gestalte.

Tijdens de onderzoeksfase van mijn studie was ik in blijde verwachting. Infeite zou de interventie samen lopen met de tweede periode van het collegejaar 2013 – 2014 (januari-maart). Tijdens het uitvoeren van de interventie was ik reeds vergevorderd in mijn zwangerschap en daar mijn bevalling medio maart was gepland heb ik in overleg met de opleidingscoördinator, enkele vakdocenten en de onderzoekbegeleiders besloten de interventie uit te laten voeren in de periode 23 januari – 18 februari 2013. Met de onderzoekbegeleiders is afgestemd dat ik een lessenserie zou ontwikkelen die naar de concept-contextbenadering is ingericht. Rekening houdend met de staat waarin ik verkeerde en de opbouw van de lessenserie is er een planning gemaakt van 2 lessen per week (totaal 4 weken) in plaats van 1 les per week (totaal 8 weken). Het voorbereiden van de interventie heb ik als enerverend ervaren. Er moest binnen korte tijd nagedacht worden hoe de contextlessen en de conceptlessen ingevuld zouden worden. Er moest materiaal worden verzameld om de contexttaken te ontwerpen. De module ‘Boekhouden 3’ die in periode 2 (januari – maart 2013) zou lopen moest nu verwerkt worden in de lessenserie die naar de concept-contextbenadering ingericht zou worden. Daarbij moesten de studenten naast de theorie, horende bij de desbetreffende module, ook kernconcepten die van belang zijn voor het boekhoudenproject aanleren. Om de transfer te doen plaats vinden moest de inhoud, opzet en aanpak van de lessenserie goed aansluiten op het boekhoudenproject die in periode 3 zou worden doorlopen (april – juni 2013). Hierbij moest vanuit verschillende invalshoeken worden gekeken naar de opzet van de lessenserie.

96 Ik heb ervoor gekozen om de lessenserie te starten met een context ingerichte les waarin kernconcepten van het boekhoudenproject aan de orde zijn gesteld. Tijdens de daaropvolgende concept ingerichte lessen kwamen veel van de kernconcepten weer aan bod met de bedoeling dat de studenten de concepten beter zouden begrijpen om deze vervolgens weer toe te passen in andere contexten of nieuwe concepten vanuit reeds bekende konden verklaren. Door te starten met een contextles kwam naar mijn mening de context-conceptgedachte goed tot zijn recht. Ik heb het als een uitdaging ervaren om de studenten tijdens de eerste les direct in context te laten werken. Zo was het begrip ‘het boekhoudkundig model’ een kernconcept die reeds in de eerste contextles aan de orde is gesteld. De studenten hebben hierna nog vaak met aspecten uit dit kernconcept gewerkt. Kneppers (2009) geeft aan dat het ontwerpen van contextaken geen eenvoudige taak is. Zij brengt de contextopdrachten in relatie tot projecten en beschrijft daarbij richtlijnen voor het opstellen van uitgebreide contextopdrachten waar studenten meerdere lessen aan werken en kleinere contextopdrachten die minder tijd vergen.

Door gebrek aan tijd heb ik voor de lessenserie niet volledig conform deze richtlijnen gewerkt. Voor wat de aanpak betreft zou ik in het vervolg de lessenserie weer op dezelfde wijze aanpakken. Ik zou wederom starten met een context ingerichte les waarbij invulling wordt gegeven aan concepten. Naar mijn mening is de afwisseling tussen contexten en concepten doorslaggevend geweest voor het daadwerkelijk doen plaats vinden van transfer en daaruit voortvloeiend betere leerresultaten. Voor wat de inhoud van de opdrachten betreft zou ik in een volgend of soortgelijk traject de geformuleerde contextopdrachten wel iets meer conform de vereiste richtlijnen ontwerpen zoals Kneppers (2009) deze beschrijft. Met betrekking tot de verantwoording van het onderzoek over het ‘self-efficacy’ aspect kan het volgende worden gezegd. In de beginfase van het interventieonderzoek was het nog niet in de planning dit aspect mee te nemen in het onderzoek. Halverwege het onderzoek zijn de mogelijkheden besproken met de begeleiders om dit aspect alsnog te meten bij de studenten. Door een tekort aan tijd en een onnauwkeurige planning vanuit de onderzoeker is de self-efficacy test uiteindelijk eenmalig en uitsluitend bij de interventiegroep afgenomen. Hierdoor heeft er geen nauwkeurige meting van self-efficacy plaats gevonden bij de interventiegroep en de controlegroep. Daar de test slechts eenmalig (na het boekhoudenproject) onder de interventiegroep heeft plaats gevonden was het niet mogelijk een vergelijking te maken tussen de voormeting en de nameting. Ook het vergelijken van de resultaten tussen de interventiegroep en de controlegroep was niet mogelijk. Om toch een conclusie te kunnen trekken over (verhoogde) self-efficacy is besloten om de mate van tevredenheid (over de aansluiting tussen de module ‘Boekhouden 3’ en het boekhoudenproject na de toepassing van de concept-contextbenadering in de

lessenserie van de module ‘Boekhouden 3’) bij de interventiegroep met behulp van andere

onderzoeksinstrumenten (observatie, opengesprekken, een test en learner reports) vast te stellen. De resultaten uit de self-efficacy test zijn dus uitsluitend bekeken voor de

97 interventiegroep met het oog op toekomstige projectmatige modules. Gekeken naar de toegepaste onderzoeksinstrumenten en de wijze van data verzameling en vastlegging zou ik in het vervolg de self-efficacy test zowel door de interventie- als de controlegroep laten invullen namelijk voor en na het boekhoudenproject. Ik ben ervan overtuigd dat er door deze aanpak meer relevante, valide en betrouwbare data over het aspect ‘self-efficacy’ verzameld zou kunnen worden. De resultaten ter beantwoording van deelvraag 2 (over een verhoogde self-efficacy door toepassing van de concept-contextbenadering) zouden van betere aard zijn en een betrouwbaarder beeld scheppen.

Tot slot vond ik het merkwaardig dat de studenten uit de interventiegroep hebben aangegeven deze lesmethode (lessenserie naar concept-contextbenadering) als prettig te hebben ervaren omdat ze actief bezig waren tijdens de lessen. Ze vonden dat de tijd voorbij vloog en wilden vaak genoeg nog even doorgaan met de les. Ook ik heb de lessen als prettig ervaren. Ik heb mogen ervaren hoe kernconcepten uit het boekhoudenproject en basis vaardigheden horende bij projectonderwijs gestalte kregen in de concept-context ingerichte lessen. Ik merkte bijvoorbeeld dat de studenten invulling gaven aan verschillende samenwerkingsaspecten, dat zij een probleem hebben leren analyseren, dat zij gerichte en goede feedback aan elkaar hebben kunnen geven, dat zij planmatig hebben gewerkt, dat zij instaat waren een product te ontwerpen en dat zij op toegepaste leerstrategieën hebben gereflecteerd. Het viel ook op dat studenten in volgende lessen kennis, vaardigheden en ervaringen uit voorgaande lessen toepasten en dat studenten bij aanvang van elke les uitkeken naar de aanpak voor die dag. Ondanks de actieve en tijdrovende werkwijze tijdens de lessenserie waren alle studenten aan het eind van de lessenserie gemotiveerd om het boekhoudenproject te doorlopen. Ook ik ben enorm gemotiveerd geraakt door het succesvol verloop van de lessenserie en door de positieve houding van de studenten bij het uitvoeren van de verschillende opdrachten en zie met positieve verwachtingen uit naar de implementatie van het interventievoorstel binnen de opleiding Economie en eventueel binnen het I.O.L..

In document ANTON DE KOM UNIVERSITEIT VAN SURINAME (pagina 101-104)