• No results found

De samenhang tussen behandelwijze en doorlooptijd

In document Het recht in betere tijden (pagina 168-173)

In deze paragraaf wordt nagegaan hoe de doorlooptijd samenhangt met (verschillen in) de behandeling die een zaak ondergaat. Figuur 32 geeft een vereenvoudigd beeld van de procesgang in civiele zaken. Het toont de hoofdwegen die bodemzaken afleggen van de eerste rolzitting – waarop de zaak wordt uitgeroepen – tot de afdoening in eerste aanleg.

De bovenste twee lijnen in het schema hebben betrekking op intrekkin-gen en verstekken; zaken die wel voor de rechter worden gebracht, maar waarin het niet tot een ‘echte’ procedure komt.

Figuur 32 Stroomschema afdoening civiele bodemzaken; op basis van de steekproef van afdoeningen uit 2003

Eis 100% Intrekking ( 2,9%) 2,9% dlt M = 0 dlt G = 0 Verstek (38,3% ) 38,3% dlt M = 28 dlt G = 57 Gedaagde stelt zich (58,8%) Geen conclusie van antwoord ( 8,3%) 8,3% dlt M = 168 dlt G = 464 Conclusie van antwoord (50,4%) Comparitie na antwoord ( 27,4%) 22,6% dlt M = 231 dlt G = 345 Repliek ( 4,8%) 4,8% dlt M = 796 dlt G = 963 Geen comparitie na antwoord (23,0% ) Geen repliek (7,5% ) 7,5% dlt M = 350 dlt G = 614 Repliek (15,5% ) 15,5% dlt M = 775 dlt G = 990

dlt M = mediane doorlooptijd; dlt G = gemiddelde doorlooptijd. De omkaderde stappen in het schema zijn ‘bewerkingen’ die een inhoudelijke verandering in het geschil betekenen; bij de niet-omkaderde stappen treedt geen inhoudelijke verandering in de zaak op.

Wordt er écht geprocedeerd, dan volgt er in principe op de conclusie van eis (het inleidend schriftelijk stuk van de eiser) de conclusie van antwoord (waarin de gedaagde zijn verweer geeft). Na de conclusie van antwoord doet zich een splitsing voor in de zaakstroom: er vindt een tweede schrif-telijke ronde plaats (in het schema de lijn van ‘antwoord’ naar ‘repliek’) of er vindt een comparitie na antwoord plaats. Naast deze hoofdwegen geeft het schema ook de procedures weer die zich niet aan de hoofdwegen houden; bijvoorbeeld procedures waarin na de comparitie na antwoord ook nog een tweede schriftelijke ronde plaatsvindt, en procedures waarin noch een cna, noch een tweede schriftelijke ronde plaatsvindt.91

91 Hier zitten zaken bij waarin wel een cna of tweede schriftelijke ronde gepland was, maar niet heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld omdat de partijen in de schaduw van de procedure tot een schikking komen.

De uitstroomvariant ‘gedaagde-stelt-zich, geen conclusie van antwoord’ bevat verschillende typen procedures die afwijken van de normale stroomschema’s, zoals verzetzaken, afdoeningen naar aanleiding van incidenten, renvooizaken en vrijwaringen.92

Tabel 16 Doorlooptijd in contradictoire zaken met antwoord, naar toepassing van cna en tweede schriftelijke ronde

mediaan gemiddelde 90ste percentiel aantal zaken

wel cna, geen repliek 231 345 680 2.613

geen cna, geen repliek 350 616 1.171 871

geen cna, wel repliek 775 991 1.882 1.805

wel cna, wel repliek 798 970 1.700 554

totaal 413 644 1.428 5.843

Om na te gaan of de verschillende routes die zaken volgen ook tot signi-ficante verschillen in doorlooptijd leiden zijn de zaken gegroepeerd op basis van toepassing van cna en van een tweede schriftelijke ronde. Tabel 16 toont de doorlooptijden onder de verschillende combinaties. De significantietoets in bijlage 9 (tabel 5) toont aan dat alle gemeten verschillen significant zijn. Zelfs het op het oog minieme verschil tussen de twee groepen zaken waarin repliek wordt toegepast, is significant op 0.05-niveau.

Het stroomschema in figuur 32 beperkt zicht tot de meestvoorkomende stappen in de procedure. In zaken op tegenspraak gebeurt echter meer. De procedures kunnen gelardeerd zijn met eiswijzigingen, tegeneisen, aktes, enquêtes en andere onderzoekshandelingen. In tabel 17 is voor een aantal van die stappen weergegeven hoe vaak ze voorkwamen in contra-dictoire zaken.93 De in tabel 17 opgesomde processtappen zijn in vier groepen onderverdeeld. De eerste groep, antwoord, comparitie en repliek zijn standaardelementen in de behandeling van zaken. De tweede groep heeft betrekking op gevallen waarin tijdens de procedure een verandering optreedt in de inzet van het geding. De eiser brengt een verandering aan in het geëiste, de gedaagde doet een tegeneis (de eis in reconventie) of werpt een incident op. Dat laatste betekent dat er een procedurele kwestie aan de orde wordt gesteld, bijvoorbeeld een verzoek om de behandeling te voegen met een andere lopende procedure of het aan de orde stellen van

92 Het gaat om 708 zaken in de steekproef. Daaronder zijn er 385 die zonder verdere proceshandelingen werden geroyeerd. Voor het overige gaat het om bijvoorbeeld appèlzaken (36), verzet (33), vrijwaring (31), vonnis incident (34), renvooizaken (45) en ruilverkaveling (10). In deze groep vallen ook zaken die door de kantonrechter zijn verwezen voor behandeling door de civiele sector. In die zaken zijn de inleidende conclusies wel genomen, maar niet geregistreerd op de rolkaart van de civiele sector. 93 Een ‘contradictoire zaak’ is in dit geval gedefinieerd als een zaak waarin de gedaagde partij zich heeft

gesteld. In het stroomschema gaat het dus om alle zaken die niet als ‘ingetrokken’ of ‘verstek’ zijn afgedaan.

de vraag of de rechtbank wel bevoegd is. In dergelijke gevallen behandelt de rechter eerst het incident en in een deel van de gevallen zal dat tot het einde van de procedure leiden, zonder dat de gedaagde inhoudelijk op de eis heeft hoeven reageren.

De derde groep van processtappen betreft het verrichten van nader onder-zoek. In de meeste gevallen betreft dat het horen van getuigen (enquête). Maar ook kan er technisch onderzoek worden gevraagd door een externe deskundige (deskundigenonderzoek) of kan de rechter de plaats van het geschil bekijken (schouw).

Tot slot is de doorverwijzing naar mediation als vierde groep in het lijstje opgenomen. Dit betreft een vorm van alternatieve geschilbeslechting, waarbij de partijen met externe hulp hun conflict trachten op te lossen; lukt dat, dan kan de rechtbank de zaak doorhalen.

Tabel 17 Processtappen in contradictoire bodemzaken, met

percentage van zaken waarin deze voorkomen (in afgedane zaken, 2003)

1 standaardelementen Conclusie van antwoord 86%

Comparitie na antwoord 47%

Repliek 35%

2 verandering inzet van geschil Incidentele eis 11%

Eiswijziging 12%

Eis in reconventie 27%

3 nader onderzoek Deskundigenonderzoek 4%

Enquête 11%

Contra-enquête 5%

Schouw 1,5%

4 alternatieve geschilbeslechting Doorverwijzing naar mediationa 0,8% a Helaas is er nog weinig uniformiteit ten aanzien van de registratie van mediation doorverwijzingen. Het vermelde percentage betreft zaken waarin met zekerheid kon worden vastgesteld dat er een mediation had plaatsgevonden. Een groter aantal zaken (1%) is op dit punt als ‘onbekend’ geregistreerd. Dat betekent dat er aanwijzingen konden worden gevonden dat mediation op zijn minst ter sprake was geweest, maar dat niet met zekerheid kon worden vastgesteld of deze ook werkelijk had plaatsgevonden.

De matrix in tabel 18 relateert de processtappen van de tweede en derde groep uit tabel 17 aan doorlooptijden. Men kan ze opvatten als indicatie voor de complexiteit van de procedure.94 De handelingen die van invloed zijn op de inzet van het geschil, zijn samengenomen onder de noemer ‘speelveldwijziging’. Ze worden afgezet tegen procedures waarin nader onderzoek, zoals een enquête of een schouw, heeft plaatsgevonden.

94 Algemeen wordt aangenomen dat de behandeltijd van een zaak zal toenemen naarmate de zaak complexer is. Maar voor de complexiteit van geschillen zijn weinig bruikbare objectieve indicatoren. Voor gerechtelijke procedures wordt vaak aangenomen dat de complexiteit niet primair in het geschil zelf zit, maar in de vraag hoe complex de partijen de kwestie maken.

Tabel 18 Complexiteit van de procedure en doorlooptijd (mediaan, in dagen), in contradictoire zaken

geen nadere onderzoekshandelingen wel nadere onderzoekshandelingen speelveld ongewijzigd 245 722 speelveld gewijzigd 377 1.007

Zie bijlage 9, tabel 6 voor een uitgebreidere versie van deze tabel.

Tabel 18 toont dat speelveldwijzigingen en nader onderzoek elk gepaard gaan met langere doorlooptijden. In ongeveer de helft van de contradic-toire zaken is er sprake van deze complexiteitverhogende factoren.

De cel linksboven in de matrix toont de zaken met een ‘ongecompliceerde’ procedure. De mediane doorlooptijd bedraagt dan zo’n acht maanden. In zaken met een speelveldwijziging ligt die doorlooptijd boven een jaar. Nadere onderzoekshandelingen komen minder frequent voor, maar hebben een sterk effect op de doorlooptijd. De mediane doorlooptijd is twee jaar. Indien er zowel van een wijziging van het speelveld als van een nader onderzoek sprake is, is de mediane doorlooptijd drie jaar. Uit de significantietoets (bijlage 9, tabel 7) blijkt dat de doorlooptijdverschil-len bij het al dan niet veranderen van het speelveld en het verrichten van onderzoek tijdens de procedure, alle statistisch significant zijn.

In hoofdstuk 2 werd geschetst hoe civiele procedure tot een beslissing van de rechter kan leiden, maar tevens een parallel proces plaatsvindt waarin partijen onderling tot overeenstemming kunnen komen, waardoor een beslissing van de rechter niet langer nodig is. In dat geval eindigt de zaak met een royement. Tabel 19 toont de doorlooptijd van procedures naar de wijze van afdoening. Uit tabel 8 van bijlage 9 blijkt dat de doorlooptijdver-schillen bij de verdoorlooptijdver-schillende afdoeningswijzen statistisch significant zijn. Uit de gegevens blijkt dat zaken die worden afgedaan met een contradic-toir eindvonnis, significant langer duren dat zaken die eindigen met een royement. Daarbij moet worden aangetekend dat het percentage royemen-ten, afgezet tegen de doorlooptijd, een U-curve vormt: het percentage is hoog in zaken die relatief snel worden afgedaan, maar ook in

langdurige zaken (zaken die meer dan vier jaar duren; zie het 90ste percen-tiel). Afdoeningen naar aanleiding van een opgeworpen incident zijn over het algemeen snelle afdoeningen; in de regel wordt eerst het incident behandeld en wijst de rechter meteen vonnis. Indien de incidentele eis wordt afgewezen vangt de gewone procedure aan. In dit geval zal een zaak met een incidentele eis over het algemeen langer duren dan een zaak zonder incident.

Tabel 19 Doorlooptijd in contradictoire zaken met antwoord, naar wijze van afdoening

mediaan gemiddelde 90ste percentiel N

eindvonnis incident 160 213 361 49

royement 252 585 1484 2699

eindvonnis contradictoir 532 703 1365 3097

totaal 413 644 1428 5845

Procesverloop als verklaring voor verschillen in doorlooptijd

In hoeverre laten verschillen in doorlooptijd zich verklaren uit het proces-verloop? Hiertoe worden de in het voorgaande geïdentificeerde factoren aan een regressie-analyse onderworpen. Net als bij de analyse voor zaak-kenmerken (in paragraaf 6.2) zijn afzonderlijke analyses gedaan voor alle zaken (inclusief verstekken) en voor uitsluitend contradictoire zaken. De resultaten zijn weergegeven in tabel 20.

Tabel 20 Regressieanalyse voor de relatie tussen procesverloop en doorlooptijd (op zaakniveau)

Model R R2 adj df F significantie

alle zaken (contradictoir en

verstek) 0,787 0,619 7758 2527,2 0,000

alleen contradictoire zaken 0,654 0,427 4620 689,2 0,000

Uit de tabel blijkt dat het procesverloop een zeer behoorlijke voorspeller is van de doorlooptijd. Over het totaal van zaken verklaart het model ruim 60% van de variantie, voor contradictoire zaken 43%.

6.4 Zaak- en proceskenmerken als verklaring voor verschillen in de

In document Het recht in betere tijden (pagina 168-173)