• No results found

De meting van doorlooptijd in deze studie

In document Het recht in betere tijden (pagina 143-146)

De doorlooptijd van gerechtelijke procedures wordt over het algemeen – ook in deze studie – uitgedrukt in ‘real time’: kalenderdagen, inclusief weekenden en vakantieperiodes. De doorlooptijd van een gerechtelijke procedure is niet dezelfde als de duur van een geschil. Veelal zal een geschil reeds geruime tijd bestaan op het moment dat wordt besloten tot het starten van een gerechtelijke procedure. Het eind van een procedure betekent niet noodzakelijk dat het geschil ook werkelijk is beëindigd. Het voorliggende onderzoek gaat over procedures in eerste aanleg en richt zich uitsluitend op de tijd die gemoeid is met de afdoening in eerste aanleg. Doorlooptijden worden gemeten van de datum waarop de eerste rolzitting plaatsvindt, tot en met de datum van afdoening. De keuze van de aanvangs-datum is mede gebaseerd op het feit dat deze aanvangs-datum is opgenomen in de geautomatiseerde systemen van de rechtbanken en op de rolkaarten staat. Alternatieve startmomenten, zoals de datum van uitbrengen van de dagvaarding of de datum van betekening de van dagvaarding zouden tot iets langere doorlooptijden leiden, maar niet tot dieper inzicht.77 Betekenings-perikelen kunnen weliswaar een bron zijn van complicaties, maar gaan vooraf aan de feitelijke behandeling van het geschil.

Doorlooptijden kunnen slechts worden gemeten op basis van afgedane zaken.78 De doorlooptijden die gemeten worden in 2003, betreffen zaken die in datzelfde jaar zijn aangebracht, maar ook zaken die drie, zes of negen jaar eerder zijn aangebracht. De op enig moment gemeten

gemid-76 De bodemzaken in dit onderzoek zijn weinig homogeen; er wordt een keur van geschillen binnen deze procedure behandeld. Veel homogener zijn de geschillen in het onderzoek van De Jong (2004), die binnen het bestuursrecht inzoomt op de doorlooptijd van bouwzaken.

77 In principe worden nieuw binnengekomen zaken op de eerstvolgende rolzitting – dus binnen een week – ‘uitgeroepen’. Bij uitzondering dagvaardt de eiser bewust op een langere termijn – waarbij de gerechtelijke procedure als ‘stok achter de deur’ kan fungeren in schikkingsonderhandelingen. Dergelijke periodes blijven dus buiten beeld.

78 Het alternatief is een prospectieve aanpak, waarbij de doorlooptijd in langer durende zaken wordt geschat met behulp van survivalanalyses. Daarbij worden niet de in een bepaalde periode afgedane zaken, maar zaken die in een bepaalde periode zijn ingestroomd gebruikt. Op basis van de snellere afdoeningen – waarvan de doorlooptijd bekend is – kan dan een doorlooptijd voor het totale zaaksbestand worden voorspeld. De analytische mogelijkheden die een dergelijke aanpak biedt zijn echter te beperkt om in deze studie te worden toegepast; er kunnen geen relaties tussen procesvariabelen en doorlooptijd worden onderzocht, omdat voor nog niet afgedane zaken niet bekend is welke processtappen nog zullen worden gezet.

delde doorlooptijd geeft dus geen bijzonder actueel beeld van de duur van procedures; het loopt op enige afstand achter de feiten aan.79 De door-looptijd is daarom niet de meest betrouwbare indicator van hoe ‘goed’ of ‘slecht’ er op het moment van de meting wordt gewerkt; de doorlooptijd zegt iets over de prestaties gedurende een langere periode. Daarbij verdie-nen ook incidentele fluctuaties in de ‘mix’ van afdoeningen aandacht. Het opruimen van oude zaken is een voorbeeld van een nuttige actie, die automatisch met extreem lange (gemeten) doorlooptijden wordt ‘beloond’. Naarmate de doorlooptijden korter worden en meer ‘lijken in de kast’ zijn opgeruimd, geven de gemeten doorlooptijden een actueler beeld van de duur van procedures. Ook wordt de invloed van incidentele fluctuaties kleiner naarmate over een langere periode wordt gemeten.80

Statistische maten: gemiddelde, mediaan, percentielscores

De doorlooptijd in civiele procedures staat bekend als een ‘scheef’ ver-deelde variabele. Figuur 23 biedt daarvan een illustratie: er is een ‘piek’ links in de figuur (zaken met een duur van 100 tot 200 dagen) en daarna een lange ‘staart’ van zaken met een langere doorlooptijd. De figuur toont slechts de zaken met een doorlooptijd tot 1.500 dagen; in werkelijkheid loopt de figuur nog veel verder door (zie hiervoor de figuren 5.2 en 5.3, waarin de schaal tot 8.000 dagen doorloopt).

Deze scheve verdeling is een zeer gebruikelijk verschijnsel in onder-zoek naar de doorlooptijd in gerechtelijke procedures. Een belangrijke consequentie ervan is dat de gemiddelde doorlooptijd, als indicator voor de duur van een ‘doorsneezaak’, minder bruikbaar is. De gemiddelde doorlooptijd leent zich ook slecht voor het vergelijken van groepen zaken (zoals de vergelijking van doorlooptijden van rechtbanken, of van voor- en nameting): het gemiddelde is bijzonder gevoelig voor ‘uitschieters’ onder de waarnemingen. Slechts een paar extreem lange zaken meer of minder kunnen een fors verschil in de gemiddelde doorlooptijd veroorzaken. De meeste onderzoeken gebruiken daarom niet het gemiddelde, maar de mediaan als de belangrijkste maat voor de doorlooptijd. De mediaan is het 50%-punt in een verdeling: de helft van de zaken heeft een door-looptijd kleiner of gelijk aan de mediaan en de helft van de zaken heeft een doorlooptijd groter of gelijk aan de mediaan. De mediaan levert een betere indicator voor de duur van een ‘doorsneezaak’ en is bovendien veel minder gevoelig ‘uitschieters’ onder de waarnemingen.

79 Dat geldt ook voor statistieken die op afgedane zaken zijn gebaseerd. Het gebruik van cna, dat tijdens de onderzoeksperiode sterk werd opgevoerd, levert daarvan een treffend voorbeeld. Het percentage zaken dat in een bepaalde week voor cna wordt geselecteerd, ligt aanmerkelijk hoger dan het percentage cna-gebruik in zaken die in die week worden afgedaan.

80 Indien doorlooptijden worden berekend over de afdoeningen van één week of één maand, zal de gemeten doorlooptijd sterkt fluctueren. Wordt daarentegen met één- of tweejaars voortschrijdende metingen gewerkt, dan zal de invloed van incidentele fluctuaties gering zijn. De metingen over langere termijnen hebben weer als nadeel dat het ook lang duurt voor een stijging of daling van doorlooptijden, bijvoorbeeld als gevolg nieuw rolbeleid, in de cijfers tot uitdrukking komt.

Figuur 23 Mediaan, gemiddelde en 90ste percentiel van de doorloop-tijd in contradictoire zaken

1.400 1.200 1.000 800 600 400 200 0 500 400 300 200 100 0 mediaan gemiddelde 90ste percen tiel

De figuur toont doorlooptijden tot 1.500 dagen; de meest langdurige zaken worden hier niet getoond. Die staan wel in de figuren 5.2 en 5.3, waar de schaal doorloopt tot 7.300 dagen (20 jaar).

In de studie zullen drie maten naast elkaar worden gebruikt, die tezamen een goed beeld van doorlooptijden geven: het gemiddelde, de mediaan en het 90ste percentiel. Het 90ste percentiel geeft een indicatie voor de duur van de traagste procedures: 90% van de zaken wordt binnen deze tijd afgedaan, 10% duurt langer.

Het is van belang scherp voor ogen te hebben wat er in het voorliggende onderzoek is gemeten, en welke conclusies er aan de resultaten mogen worden verbonden. Als voormeting is een groot bestand met afdoenin-gen uit de jaren 1994 – 1996 gebruikt. Die gegevens bieden een beeld van de behandeling van zaken in eerste helft van de jaren negentig. Het gros van de zaken in dat bestand zijn gestart onder het processuele regime van de vroege jaren negentig. Dat is een voor de civiele rechtspleging vrij stabiele periode geweest; er vonden geen grote veranderingen plaats en de instroom en de uitstroom van zaken waren over het algemeen redelijk in balans.

De effectmeting betreft afdoeningen uit de tweede helft van 2003. Het gros van de zaken in dit bestand is na de veranderingen van 1999 (lande-lijk rolreglement, competentiegrensverhoging, vliegende brigade) van start is gegaan. Ruim de helft van de contradictoire zaken is onder het herziene procesrecht (2002) van start gegaan. Uit voorraadmetingen en in- en uitstroomcijfers blijkt dat in de periode 1999 t/m 2003 (in het bijzonder in de jaren 1999 en 2000) aanzienlijk meer zaken werden afgedaan dan er instroomden. Dit betekent dat mag worden verwacht dat de doorloop-tijden in de tweede periode minder stabiel waren; het betekent ook dat de steekproefperiode minder representatief zal zijn voor de doorlooptijden over een wat langere periode dan dat dit bij de metingen van halverwege de jaren negentig het geval was. Het is mogelijk dat ‘normale’ samenhan-gen tussen instroom, voorraad en doorlooptijd hierdoor verstoord raken. Zaken die werden afgedaan op data waarop de parkeerrol werd behandeld of waarop een andere vorm van opruimactie plaatsvond, buiten de analy-ses zijn gelaten (zie ook bijlage 1). De steekproeftrekking zoals die heeft plaatsgevonden, biedt een adequate vergelijking van ‘gewone’ afdoenin-gen, maar geen representatieve vergelijking van dit soort opruimacties.

5.3 Het toetsen van de effectiviteit van doorlooptijdverkortende

In document Het recht in betere tijden (pagina 143-146)