• No results found

Iconen van het foodcluster

4 Het Westland als een dynamisch en veerkrachtig tuinbouwcluster: een evolutionaire studie van de Glazen Stad

4.3 De financiering van bedrijvigheid

4.3.1 De conjunctuurgevoeligheid van het Westland

De vraag naar de conjunctuurgevoeligheid van de Westlandse tuinbouw is een moeilijke: kent de tuinbouwsector of deze regio heel eigen perioden van op- en neergang of volgt het de algemene trends? Zoals gezegd begon de ontwikkeling van de Westlandse tuinbouw halverwege de negentiende eeuw. De industriële revolutie bracht urbanisatie, een zekere welvaart, beter transport en export naar de nieuwe wereldmacht Engeland, het Gemenebest. Engeland was in 1845 getroffen door een druivenziekte en door de aardappelziekte phytophthora infestans, de oorzaak van honger en massale emigratie. De export uit het Westland bestond voornamelijk uit de sterkere vroege aardappelen, aangevuld met druiven, diverse groenten en boomgaardfruit. Zwavel en koper werden ingezet tegen de ziektes, druivenmuren werden gebouwd, kleigronden werden met zand verbeterd en aanvankelijk duur, afschermend glas kwam op. De economische inzinking in de jaren na 1870 was in de Westlandse export nauwelijks merkbaar (van Duijn, 2010). In 1872 werd de Nieuwe Waterweg geopend, de directe doorgang van Rotterdam en Maassluis naar de Noordzee, die de exportroute naar Engeland sterk verkortte. Reeds in 1875 omvatte het Westlandse tuinbouwareaal (incl. Loosduinen, Rijswijk e.d.) 3000 hectare. Dit bestond vrijwel uitsluitend uit open- of vollegrondteelt.

In deze gouden tijd werden hoogproductieve rassen met matige kwaliteit populair, en opkopers die oogstvoorschotten betaalden (de consignatiehandel) domineerden. Zowel tuinders als handelaren knoeiden en bedrogen de ander; ze kregen een slechte reputatie. In de jaren na 1880 kwam er een grote agrarische crisis, met een toename in vlees- en graanimporten, naar Europa. Het Westland kreeg te maken met een aantal natte, koude zomers, verzwakking van export van aardappelen en concurrentie uit België en de eilanden Guernsey en Jersey. Grofweg 70% van de groenten- en fruitexport naar verschillende landen liep via het nabije Rotterdam. Opvallend was dat meer dan de helft van ingevoerde uien, aardappelen, kaskomkommers, citrusvruchten en dergelijke, al bestemd was voor re-export.108 In deze slechte tijden verzwakte het gebrek aan kennis over

het aanbod en de consumentenvraag de toch al twijfelachtige positie van de Westlander. Toch werd hier veerkracht getoond doordat diverse innovaties en imitaties plaatsvonden, zoals de introductie van de druivenserre uit België, de bloembollenteelt in 1892, de eerste teelt van tomaten, overgenomen uit Engeland, ook in 1892, en in 1895 de oprichting van de Voorschotbank,

gestaag door. Zoals eerder aangegeven steeg de omzet op de Westlandse groenteveilingen met bijna 50% tot 1,1 miljard gulden (1970-1990), en op de bloemenveiling steeg de omzet met liefst 450%, tot 1,6 miljard gulden. Het tekort aan arbeidskrachten werd opgevangen door buitenlandse werknemers uit met name Marokko en Turkije. Kassla verdween en paprika kwam op. In de bloemensector steeg het aandeel van de planten gestaag. Door de opkomst van kunstmatige belichting, en vooral substraten als vervanger van volle grond plus de benodigde klimaat- en teeltcomputers verviervoudigde de productiviteit van tomaten in die 20 jaar. Onderzoekers (van de proeftuin) waarschuwden al langer voor de gevaren van de teelt van zogenaamde vleestomaten op steenwolsubstraat. De nadruk op groene, waterrijke, smaakarme tomaten zorgde in de jaren ‘90 voor een verschuiving van Nederlandse naar Spaanse tomaten door Duitse consumenten. Deze zogenaamde Wasserbomben-boycot door Duitse consumenten zorgden voor een sectorspecifieke, diepe, maar korte crisis. De betrokken ondernemende en blijkbaar veerkrachtige tuinders gingen al snel over naar komkommer, paprika, bloemen of andere tomaten, zoals tomaten aan de tak, pruimtomaten en cherrytomaten.

Na 2000 richtten tuinders zich voornamelijk op het ontwikkelen van of onderscheidende merken (zie de casussen Looije en Koppert Cress), of kostenreducerende schaalvergroting in groenten, of zeer kapitaalintensieve, sterk geautomatiseerde stek- en plantenteelt, met name orchideeën (zie casus Sion). Men optimaliseerde energieproductie met warmtekrachtkoppeling (WKK), maar optimalisatie van productie stimuleerde monoculturen en zeer grootschalige groenteproductie. De WKK leverde lange tijd fors geld op bij verkoop van stroom via de Amsterdam Power Exchange (APX). De afzetmarkt benaderde men zelf steeds vaker zelfstandig via telersverenigingen in plaats van veilingen. Vanwege grondkosten, ruimtebeslag en arbeidstekorten werden grote uitbreidingen steeds meer buiten het Westland en zelfs in het buitenland gerealiseerd. Men hoorde waarschuwingen over te snelle expansie van aanbod gelet op het absorptievermogen van afzetmarkten, maar de individuele tuinder kende vooral de individuele redenen om in goede jaren snel uit te breiden: anders breng je de winst toch maar naar de belasting, en als jij niet investeert doet de buurman het wel. Individuele, rationele beslissingen leverden samen suboptimale gevolgen op.

De radicale omkering met de economische crisis vanaf 2008 veroorzaakte dat de grondprijs in het gebied halveerde, en er werd nauwelijks meer gebouwd. De gemeente Westland blijft zitten met een forse verliesgevende grondpositie voor huizen die niet gebouwd worden. Intussen moeten ook de voorheen dominante groente- en bloemenveilingen, opgegaan in respectievelijk The Greenery en FloraHolland, vechten voor hun bestaansrecht. Zo’n 5-7 jaar duurt de crisis, vooral in de groententeelt is die heftig. De in 2011 in Duitsland geconstateerde EHEC-bacterie en de in 2014 ingestelde Russische importbeperkingen verdiepen de problemen. Veel van de inmiddels

gespecialiseerde tuinders hebben de slechte jaren niet weten te overbruggen en moeten stoppen. Daarentegen halen specifieke toeleveranciers, zoals een macro-economische invloed op het Westland. Lonen daalden liefst zo’n

40 procent.

Vanwege de Tweede Wereldoorlog moeten mensen en tuinbouwbedrijven verhuizen uit een brede strook langs de kust en langs de Waterweg. De bezetter bereidt zich namelijk voor op een landing van geallieerde troepen in dit gebied. Ook diverse bommen zorgen voor schade. De tuinbouw ondervindt de gevolgen van het gebrek aan glas, hout, ijzer en mest, al is er wel geld om te betalen. Pas rond 1950 is de groententeelt weer op eerdere productievolumes terug, en in 1953 wordt de export van groenten en fruit naar Duitsland geheel vrijgegeven. Bij bloemen duurt het herstel nog langer, mede vanwege het pas eind 1966 opgeheven systeem van teeltvergunningen. De periode 1950-1970 wordt in Europa gekenmerkt door een grote toename van welvaart. Het Westland kent dan een grote expansie van het glasareaal, sterke verbeteringen van teeltmethoden, rassen, grondontsmetting, ziektebestrijding, bemesting, beregening, verwarming, kassenbouw en hulpmiddelen en de export naar met name opkomend West-Duitsland.117

De productie van druiven zakt sterk in, mede door toenemende liberalisering van de invoer.118 In 1960 is de druivenomzet toch nog 7,4 miljoen kilo met 12,6

miljoen gulden omzet (1 gulden is 0,45 euro). De teelt van tomaten groeit sterk, na herstel tot 75 miljoen kilo in 1950, naar 350 miljoen kilo rond 1970. In 1960 was de tomatenomzet bij de veilingen 100 miljoen kilo met een omzet van 73 miljoen gulden.119 Rond 1960 realiseren vollegrondproducten nog maar

6% van de veilingomzet. Interessant is te vermelden dat, terwijl het aantal bedrijven verder toeneemt, de gemiddelde bedrijfsomvang slinkt naar ruim 1 hectare, de helft hiervan volgebouwd met kassen.

Nog in 1960 is de helft van de kassen onverwarmd.120 Met de toename

van kasverwarming neemt de jaarproductie van kassla sterk toe tot 130 miljoen kroppen sla met een omzet van 22,5 miljoen gulden rond 1960.121

Kwam de kaswarmte lang uit kolen, in deze periode werd deze vervangen door stookolie en aardolie en rond 1970 uiteindelijk door aardgas. Alle tuinders worden gekoppeld aan het nieuwe gasnetwerk met daarin gas uit de omvangrijke gasbel van Groningen. Dit reduceert zwaar handwerk en luchtvervuiling. In de winter van 1961 ontdekt men min of meer toevallig de positieve uitwerking van petroleumverbranding in zogenaamde ploffers op de groeisnelheid en kwaliteit van de sla. Later gaat men bewust koolzuurgas in de kas brengen uit onder andere aardgas. De voordelen van de welvaartstoename en het verlagen van de handelsgrenzen in West-Europa komen vooral tot uiting in de opkomst van de bloementeelt.

Rond 1960 is de omzet aan bloemen, voornamelijk fresia’s en anjers, al boven de 24 miljoen gulden.122 In de jaren ’60 komt bij de groenten de komkommer

in zwang.

De jaren ‘70 werden gekenmerkt door de oliecrises van 1973 en 1978. In de jaren ‘80 veroorzaakte dit een jarenlange stagnatie, met lage groei- en hoge inflatiecijfers. Kende de groentetuinbouw in deze periode een aantal slechte jaren met vele faillissementen en persoonlijk leed, de bloemensector groeide

volgen van middelbaar vakonderwijs was de basiskennis van de meeste aankomende tuinders in het Westland veel te gering of sloot niet goed aan bij de praktijk. Tot aan het begin van de jaren ‘70 had het Westland een grote achterstand op het gebied van het tuinbouwonderwijs. Zeker in vergelijking met andere tuinbouwgebieden hadden de meeste tuinders in het Zuid- Hollandse Glasdistrict weinig tot geen voortgezet onderwijs genoten. Toch werd genoteerd dat zeker bij de jongere generaties Westlandse tuinders het belang van goed tuinbouwonderwijs in toenemende mate werd ingezien.123

Met de schooldiscipline was het vaak slecht gesteld: als er veel werk te doen was op de bedrijven, bijvoorbeeld bij de oogst van aardappelen of bessen, werden de kinderen gewoon thuis gehouden.124 Opleiding en training vond

vooral on the job plaats en de uitwisseling van kennis vond plaats tussen generaties, van vader op zoon.

Het eerste wapenfeit van het specifiek op de tuinbouwsector gerichte onderwijs in het Westland begon in 1896 met de toen opgerichte Rijks Tuinbouw Winterschool in Naaldwijk, die tot 1938 heeft bestaan. Dit was een tweejarige middelbare tuinbouwschool waarin alleen lessen werden gegeven in het winterhalfjaar. Ondanks het feit dat deze school meer dan 40 jaar heeft gefunctioneerd, was de school niet populair in het Westland: men klaagde dat er te veel theoretische ballast in het programma zat en dat men er te weinig praktijkervaring opdeed.125 De belangstelling voor de tweejarige opleiding

kwam voor een groot deel van buiten het Westland, en bovendien vaak ook nog van jongelui die niet wilden of niet in staat waren middelbaar of hoger onderwijs te volgen. Toen de in 1928 in Poeldijk opgerichte rooms-katholieke lagere tuinbouwschool wel een groot succes bleek, net als de tien jaar later in Naaldwijk gestichte christelijke tuinbouwschool, werd in 1938 de Rijks Tuinbouw Winterschool bij gebrek aan belangstelling opgeheven.

De tweede middelbare tuinbouwschool heeft slechts 12 jaar bestaan, van 1951 tot 1963. Eigenlijk wilde men in het Westland onder het motto ‘het intellect moet voor de streek behouden blijven (Kruyk, 1975: 43)’ nu een Hogere Tuinbouwschool inrichten. Die zou aansluiten op de Landbouwhogeschool in Wageningen, maar voor deze school werd door de overheid uiteindelijk geen toestemming gegeven.126 Het ontbrak dit tweede initiatief aan

voldoende steun in het Westland, daar sommige organisaties liever lagere dan hogere tuinbouwscholen in de regio wensten of een school van christelijke dan wel katholieke signatuur wilden, met als gevolg dat deze tweede openbare tuinbouwschool in 1963 werd opgeheven. De derde middelbare tuinbouwschool, de Rijks Middelbare Tuinbouwschool, in 1965 opgericht en oorspronkelijk in Naaldwijk maar later in De Lier gevestigd, sloeg wel aan. Het lagere tuinbouwonderwijs kwam wel snel en effectief van de grond in het Westland, inclusief het praktijkonderwijs en de tuinbouwavondcursussen; in de jaren ‘70 bestonden er zeven land- en tuinbouwscholen in het Westland. Al dan niet door leerlingengebrek opgeheven dan wel door fusies gedwongen is er in 1991 nog maar één organisatie voor het lager- en middelbaar

tuinbouwonderwijs over, het Holland-college, met vestigingen in Maasland, Naaldwijk, Delft en De Lier.

sommige kassenbouwers en zaadveredelaars, ondertussen goede omzetcijfers in het buitenland. In het Westland gaat de tuinder verder met optimalisatie van de inzet van energie en arbeid, maar verschuift de aandacht ook naar minder operationele activiteiten zoals verpakkingen, marketing en handel. Productie start steeds vaker pas na verkoop van de te verwachten producten via jaarcontracten met vooral retailers. Reeds florerende

telersverenigingen (DOOR, Harvest House, Decorum) en handelshuizen (Van Vliet Flower, FleuraMetz, Dutch Flower Group, Greenyard) lijken gesterkt uit het dal te komen, met een scherp oog voor kansen en ontwikkelingen buiten het Westland en in het buitenland.

Concluderend kunnen we stellen dat het tuinbouwcluster in het Westland niet sterk conjunctuurgevoelig was/is. Mensen veranderen hun voedingspatronen niet snel, en ondernemerschap zorgt er al vele decennia voor dat urgente problemen snel bij de horens worden gevat. Echter, sommige fundamentele innovaties worden niet of traag opgenomen, denk bijvoorbeeld aan biologische bestrijdingsmiddelen, (LED-)belichting, merkopbouw, plantgerichte teeltaansturing, energienetwerken en fundamenteel nieuwe producten (bv smaaktomaten, microgroenten, inhoudsstoffen, vertical farming). Deze hebben een lange aanloop nodig. De gevoeligheid voor de economische conjunctuur is in recente decennia waarschijnlijk toegenomen met de stijging van het belang van bloemen en planten in het Westland, beide relatieve luxeproducten. Anderzijds lijkt het Westland gevoeliger voor lange golven van proces- en productinnovaties. Echt fundamenteel van invloed was de crisis in de jaren ‘30 die tot in de jaren ‘50 doorwerkte en de recente economische crisis (diverse bronnen). We staan er wellicht nog te dicht bij om te zien hoe fundamenteel de recente crisis van invloed is (geweest) op de structuur van het Westlandse tuinbouwcluster.