• No results found

Chance Vervolg (1)

In document De Vlaamsche Gids. Jaargang 25 · dbnl (pagina 65-83)

6

In het jaar, dat onze bank haar gouden jubileum vierde, kreeg het personeel een extra week vacantie en een extra maand salaris.

Drie weken aan één stuk er eens uit te kunnen, dat was een ongekende weelde voor mij. Maar ik had nu genoeg van mondaine vacantieoorden. Ik wist nu, dat het daar hoofdzakelijk rendez-vous zijn voor internationale avonturiers... Ik wilde nu naar een stille plaats, waar ik heel goedkoop kon wonen en mijn oude jurken eens kon verslijten.

In den blinde pikte ik, op de kaart van Zuid-Beieren en Noord-Tirol, een kleine plaats uit, waar ik geen kans kon loopen ook maar één landgenoot te ontmoeten.

Vrijdagavond vertrok ik en kwam in den loop van den volgenden middag te Garmisch-Partenkirchen aan. 's Anderen daags vroeg trok ik weg naar mijn dorp, dat vlak aan de Beiersch-Oostenrijksche grens lag - na een prachtige reis langs meren en bergen... Zoo kwam ik hier aan... en vond hier mijn ongeluk... en misschien het einde van mijn leven...

Bij mijn aankomst wendde ik me dadelijk tot het verkeersbureau voor het zoeken van een kamer.

Een jonge man van flink postuur, in Alpendracht, stond me te woord. Hij stelde zich zelf voor als ‘Herr Kurdirektor, Baron Egon von Geissach.’

Stel je dat voor, Lien! Wie zou het ooit gedroomd hebben? Hier in dat nest een heusche baron!... Zouden mijn kansen eindelijk gekeerd zijn?...

Toen ik de hotelprijzen hoorde was ik verrast. Maar heel

aangenaam verrast. Ze waren zoo laag, dat ik eerst nog eens goed informeerde, of de bediening niet àl te primitief was... ‘Neen... ik mocht gerust op het woord van den ‘Kurdirektor’ vertrouwen: ‘alles was tip top, de kamer en de bediening.’

Hij bracht me zelf naar mijn logement en onderwijl praatte hij bijna zonder ophouden. In den loop van het gesprek vertelde hij, quasi langs zijn neus weg, dat hij autoreizen in de bergen organiseerde en ook als gids dienst deed bij gevaarlijke bergtoeren. Hij stond zelfs op de lijst van de door de Alpenvereeniging erkende berggidsen.

Ik liep me al af te vragen hoe het kwam, dat een heusche baron zulk raar werk moest doen, om aan den kost te komen. Ik wist het alleen maar te verklaren door de algemeene verarming na den oorlog.

De waardin van het hotel ‘Zum Engel’, waar ik onderdak kreeg, deed haar uiterste best om me met alles ter wille te zijn. Terwijl ze me naar mijn kamer bracht gaf ze me al allerlei inlichtingen over het dorp en de streek en kondigde voor den volgenden avond een Alpenbal aan, dat veel bezoekers zou trekken, zoo wel ingezetenen als zomergasten. Een half uur later kon ik in den tuin dineeren, deelde ze me tot slot mee.

Onder het uitpakken van mijn spullen nam ik alvast het besluit hier mijn heele vacantie door te brengen. Ik was zeer moe, na een Winter van hard werken en laat uitblijven. Ik had nu groote behoefte aan een rustig verblijf, om grondig op te knappen.

Toen ik een half uur later, geheel opgefrischt, netjes gekleed, en keurig gekapt den tuin betrad, vond ik er nog maar één tafel onbezet. Ik bestelde een diner met een karaf Tiroolschen wijn.

Onder het eten nam ik aandachtig alle aanwezigen op. Zoo, op het oog, waren het allemaal lui uit den kleinen middenstand, die rustig en goedkoop uit waren. Eigenlijk was dat niet mijn genre. Ware het niet, dat ik alvast met een baron kennis had gemaakt, ik zou vermoedelijk zijn teruggekomen. Maar ter wille van Baron von Geissach zou ik blijven. Met zijn ietwat schraal, aristocratisch figuur stak hij gunstig af tegen de logge burgerlijkheid der menschjes, die daar, tamelijk ongegeneerd, hun middagmaal naar binnen zaten te werken.

Met de waardin, die bij het dessert de gasten, van tafel tot

tafel, kwam begroeten, knoopte ik weer een gesprek aan, eigenlijk met geen ander doel dan iets naders te vernemen over den ‘Kurdirektor’.

De vrouw was over hem niet al te best te spreken. Tegen zijn persoon had ze niets. Maar wel tegen het feit, dat men hem, die hier geheel vreemd was, van München uit als leider van het verkeersbureau had aangesteld, of liever had opgedrongen. Von Geissach was heelemaal aan lager wal geraakt, doordat hij er in korten tijd zijn vermogen had doorgedraaid. Zijn familie had hem zich van den hals geschoven met hem deze betrekking van ‘Kurdirektor’ te bezorgen.

De waardin gaf toe, dat hij veel goede eigenschappen bezat: hij was een goed chauffeur, een geoefend bergbeklimmer, de redacteur van het plaatselijk blaadje voor de vreemde gasten en in zijn vrijen tijd zelfs ook nog dichter. Pas was van hem nog een bundel verzen verschenen, die goed van de hand ging. Zijn gedichten vielen niet in ieders smaak om hun spottenden toon. Want de baron ridiculiseerde alles, zelfs de arme koeien en het amechtige bergspoortje.

Niet het heele jaar vertoefde hij in het dorp. Alleen van half Juni tot half September, en in den skitijd, van Kerstmis tot Maart. Het gebeurde wel, dat hij in de

tusschenliggende perioden in de eene of andere Zwitsersche mondaine badplaats optrad als danser in een cabaret of variété.

Maar, om te besluiten, legde mijn spraakzame gastvrouw er den nadruk op dat de ‘Kurdirektor’, niettegenstaande alle bezwaren, die men tegen hem had, een ‘gebildeter Mensch’ was, die vlekkeloos Duitsch kon schrijven. Ze was wellicht beducht, dat ze haar mond een beetje had voorbijgepraat... En met een knipoogje voegde ze er aan toe: ‘Chance’ bij de vrouwen had hij steeds, vooral bij de buitenlandsche. De meisjes uit de streek weten natuurlijk wel, dat ze geen baron kunnen krijgen, zelfs geen kalis zooals hij. Daarom doen ze ook geen moeite om hem. Want al eet hij droog brood, hij blijft toch een heer.’

Daarop liep ze nieuwe gasten te gemoet, die met de postauto waren aangekomen.

In mijn eentje ging ik naar het aangekondigde Alpenbal. Dat feest ging uit van een soort plaatselijke ‘heemschutters’, een vereeniging voor het behoud van

kleederdrachten en volksdansen. Te dier gelegenheid hadden vele dorpsschoonen dien avond hun goedkoope confectiejurken geruild tegen het schilderachtige Tiroolsche kostuum.

In een hoekje van de ruime balzaal nam ik plaats aan een tafel, waar reeds een gezin met twee halfwassen dochters aanzat.

Mijn eersten dans schonk ik den baron. Hij was de beste danser met wien ik ooit kennis had gemaakt. Terwijl we samen walsten prees hij mijn schoonheid, mijn smaak, mijn elegance. Bedreven in het flirten, antwoordde ik gevat op al zijn complimentjes en zijn luchtig gekeuvel.

Dat ik meteen veel bekijks had, kan je begrijpen, Lien. Zoo'n meisje alleen op reis, dat was daar blijkbaar ‘etwas nie dagewesenes’... ‘Wat zocht zoo'n buitenlandsche daar in zoo'n eenvoudig dorp?’ zullen ze allemaal wel gemompeld hebben.

Den ‘Kurdirektor’ maakte ik dien avond gelukkig door voor den volgenden dag een autotocht naar den Fernpass te bespreken. De pensionprijs was me zoodanig meegevallen dat ik me, volgens mijn berekening, wel wat extra uitgaven kon veroorloven.

Er hebben zich, helaas, nog meer liefhebbers voor den uitstap aangemeld, daaronder ook het gezin, dat met mij op het Alpenbal aan tafel had gezeten. Zoodat ik van den heelen dag geen kans zag om Baron von Geissach te naderen.

Maar zulke gelegenheid kreeg ik al spoedig, toen ik het plaatselijke

‘Heimatmuseum’ ging bezoeken. Hij leidde me rond in de paar zaaltjes, die het heele museum uitmaakten... Tusschen zijn explicaties door ondervroeg hij me over mijn vaderland. En ik vertelde hem met meer geestdrift dan waartoe ik me zelf in staat achtte, van onze verre gezichteinders, onze heerlijke wolkenluchten, onze stille waterwegen, onze geurende bloemenvelden en onze groote havensteden, waarover hij zelf in boeken had gelezen en die hij uit illustraties min of meer kende.

Hij zei, dat hij graag eens weg zou willen uit de bergen, waar het wel heel mooi is, maar waar je toch weinig schokkends beleefde. Den Winter vond hij er nog den prettigsten tijd. Dan kon hij naar hartelust zijn geliefde skisport beoefenen.

‘Of hij dan geen andere uitkomst meer had dan dat baantje van “Kurdirektor?” had ik hem willen vragen, maar ik durfde het toch niet.

Hij informeerde, of ik niets voelde voor een bergtoer? Ik ketste dat voorstel dadelijk af. Een bestijging, waar een gids bij noodig was, trok me niet aan. Ik had te veel last van duizelingen.

Voortdurend ontmoette ik den baron. Het dorp is zoo klein, dat je mekaar, om de haverklap, tegen het lijf moet loopen. Telkens maakte ik een praatje met hem. Bij hem kocht ik al mijn ansichtskaarten, mijn souvenirs, een kaart van de omgeving. Zoo, zonder het er te dik op te leggen, zocht ik iedere aanleiding om met hem in aanraking te komen.

Dat er over mijn ongedwongen omgang met hem gebabbeld werd, vernam ik spoedig uit den mond van mijn praatzieke waardin.

Na enkele dagen deed ze me, confidentieel, een boekje van den ‘Kurdirektor’ open. Hij stond bekend als een vrouwengek, beweerde ze. Ik moest op mijn hoede voor hem zijn. Van den postmeester had ze, diep in vertrouwen, vernomen dat de baron ieder jaar met vrouwen die hun vacantie in het dorp hadden doorgebracht, een tijdje in correspondentie was gebleven. Na enkele weken, soms ook een paar maanden, was dat wisselen van brieven en kaarten wel opgehouden... Bovendien, zoo vertelde ze me in nog dieper vertrouwen, had de baron beslist een verhouding met een verre nicht van hem, een jong, blond nest, dat bij de film werkte, naar ze dacht een figurante, want rijk werd het kind er in geen geval van.

Hiermee gaf de waardin me een wenk met een hooivork en stellig een goed bedoelden raad. Maar ik dacht bij me zelf: ‘Die boeren kletsen maar raak.’

Het duurde niet lang meer, of de baron en ik noemden mekaar bij den voornaam en we werden inniger met elkander... Dank zij Egon vlogen mijn drie weken letterlijk om. Ik had me geen oogenblik verveeld en daar het, op een paar dagen na, altijd prachtig weer was geweest, verliet ik ditmaal uitgerust, gezond en opgewekt mijn vacantieverblijf.

zullen schrijven... Zooals - volgens de waardin van den ‘Engel’ - vele andere vrouwen vóór mij hadden gedaan.

7

De laatste vraag voor mij bleef: zou Egon wel genoeg verdienen, om in ons onderhoud te kunnen voorzien? Het leven in een Tiroolsch dorp is zeker niet duur. Maar het leek me niet bepaald een prettig vooruitzicht, om me het heele jaar door in dat gat te gaan begraven. Voor de afwisseling zou ik wel eens naar München, Innsbruck of Salzburg willen uitvliegen.

Zijn baronstitel trok me zeer aan. Een adellijke titel maakt nu nog altijd indruk, overal en op iedereen, ondanks onzen zoogezegd democratischen tijd.

Egon betoonde zich vasthoudend. Trouw schreef hij mij brieven, waarin hij, in zijn hoogdravenden stijl, het huwelijksleven ophemelde. Maar vreemd genoeg: het nuchtere aanzoek en de concrete voorstellen bleven achterwege.

Mijn oude lui vroegen me nooit iets over de brieven uit Oostenrijk, die zoo aanhoudend binnenkwamen.

Wel had ik hun natuurlijk verteld van mijn verblijf aan de Tiroolsche grens. Ik had hun zelfs gezegd, dat ik, voor den eersten keer, heelemaal zonder teleurstelling van een buitenlandsche reis was teruggekeerd.

Ik was er nu ook, tot hun groot genoegen, rond voor uitgekomen, dat ik het huwelijk wel de veiligste haven voor een vrouw vond.

En toch had ik nog tot kort te voren tegenover vrienden en kennissen, bij iedere gelegenheid, de tot op den draad versleten bewering gedebiteerd, dat ik mijn ongebreidelde vrijheid liefhad; dat ik liever niet zou trouwen dan mijn leven te moeten sleepen met iemand, die mijn opvattingen niet deelde; die mij niet het comfort zou kunnen schenken, waarop een ontwikkelde en verfijnde vrouw recht heeft. Waarom zou ik anders ook trouwen? Had ik het nu niet geheel naar mijn zin? Ik had een stel leuke vrienden, ging leuk gekleed, maakte deel uit van leuke clubjes, deed leuke reizen, waar ik steeds leuke menschen ontmoette.

Dat ik me ernstig bezorgd maakte, in de eerste plaats over mijn betrekking aan de bank, hield ik in petto. Er bestond wel geen direct gevaar, dat ik op de keien zou worden gezet. Maar het hing me toch boven het hoofd. Mijn salaris was al verlaagd, eerst met een kleinen, dan met een grooteren hap. Van een tantième, waarmee ik vroeger mijn extraatjes had betaald, zou zeker in geen jaren nog sprake zijn.

Een andere bekommernis gaf mij de gezondheidstoestand van Papa... Vader werd oud en begon te sukkelen. Zou hij komen te sterven, dan kreeg moeder wel een pensioen, maar dat zou ons niet toelaten op denzelfden voet te blijven voortleven. Bovendien was moeder, hoewel nog jeugdig, toch ook niet eeuwig. Ik werd zelf al bijna dertig. Dat is voor een kantoormeisje toch al een heele leeftijd... Er bleef me werkelijk geen tijd meer over om te teuten.

Ik moest nu mijn kans, misschien wel mijn laatste, met beide handen aangrijpen en probeeren de Hoogwelgeboren Vrouwe Baronnesse von Geissach te worden. Wel niet in een hutje bij droog brood en bronwater, maar desnoods met een bescheiden inkomen.

***

Tegen Kerstmis vroeg Egon me, of ik met de feestdagen niet naar de bergen kwam. De sneeuw lag als een dichte vacht en de heele natuur was één blanke praal. Hij zou me wel tot München te gemoet reizen. Overdag, jammer genoeg, zou hij zich met mij niet veel kunnen bezighouden, want zijn skicursus nam dan al zijn tijd in beslag. Maar iederen avond zouden we samen zijn. Overigens, zoo voegde hij er in een PS nog aan toe, waarom zou ik bij hem geen skiles nemen?

Zijn voorstel trok me buitengewoon aan. Maar toch wilde ik niet zoo dadelijk happen. Ik wilde niet, op zijn eersten wenk, in zijn armen vliegen. En bovendien rekende ik uit, dat de reis naar München duur was, zelfs in derde klasse. Pas had ik een bontjas gekocht en daar was zoo wat al mijn spaargeld mee gemoeid geweest.

Na veel wikken en wegen kwam ik tot de slotsom, dat ik noodgedwongen voor de invitatie moest bedanken, maar voor mijn afwijzing een plausibele uitvlucht moest bedenken.

Dat Egon vue's op me had, stond voor mij zoo vast als een rots. Eindelijk had ik weer een trouwen aanbidder, zooals indertijd Jan was. Maar Egon was, naar mijn smaak, in vele opzichten een interessanter mensch.

Nu zou ik eens bewijzen leveren van mijn strategische gaven: Egon aanhouden, hem inpalmen, zonder te hard van stapel te loopen, hem een tikje jaloersch maken, hem laten vermoeden, dat ik meer dan één ijzer in 't vuur had.

Een teer punt beheerschte onze heele verhouding: het geld. Egon mocht zich vooral geen illusies maken over mijn financieelen toestand. Dat ik niet tot de ‘steinreiche Holländer’ behoorde, wist hij al wel. Want ik had hem ronduit bekend, dat ik werkte voor mijn brood. Hij wist, dat ik secretaresse was op een bank en bedreven in vreemde talen. Deze kundigheid had hij trouwens uitbundig bewonderd, toen ik hiervan, in den loop van onze gesprekken, handig de bewijzen had geleverd.

Na lang nadenken, redigeerde ik een antwoord op zijn uitnoodiging, waarvan ik ieder woord zorgvuldig koos en iederen zin gewiekst in elkaar knutselde.

Het opstellen van dien brief is de meest berekende daad geweest, die ik in mijn heele leven heb gepleegd.

Kort na Nieuwjaar is vader plotseling overleden.

8

Te München werd ons huwelijk voltrokken. Egon had daar bij den burgerlijken stand zijn verblijf opgegeven op het adres van den graaf Max von Aggenstein. Deze was een vriend van zijn overleden vader.

Moeder en ik gingen een paar weken bij den graaf logeeren. Vóór dat ik mocht trouwen, moest ik eerst nog enkele formaliteiten... ondergaan. Ik moest me laten doopen en nog een paar andere sacramenten ontvangen. Egon was katholiek en eischte een kerkelijk huwelijk.

Graaf von Aggenstein ontving ons op hartelijke en onbekrompen wijze. Hij bood zelfs het huwelijksdiner aan.

Er waren maar enkele genoodigden: buiten onze getuigen en

moeder alleen Egon's zuster met haar man, een arts, een man uit den gewonen burgerstand, maar van wien ik hoorde, dat hij een rijkelijke praktijk had. En ten slotte was er ook dat kind, tegen wie de waardin uit den ‘Engel’ me indertijd had

gewaarschuwd, een zekere Käthe Vils, die een verre nicht van Egon bleek te zijn. Het was een miezerige, leelijke vlaskop met stijve haren, een wit gezicht en groote voortanden.

Het heele gezelschap had werkelijk een onverwacht goeden indruk op moeder gemaakt. Na een paar dagen vertrok ze, in de overtuiging, dat ik het er beter had afgebracht dan ze ooit had durven vermoeden. Met zijn aristocratisch optreden en zijn innemende manieren had Egon haar heelemaal ingepalmd.

Toch bekende ze me, veel later, dat de houding van die Käthe Vils haar zeer had gehinderd. Terwijl ik in druk gesprek was met graaf von Aggenstein, had Käthe met mijn man schaamteloos zitten flirten!

Een huwelijksreis stond niet op ons programma. Wij moesten beginnen met het inrichten van ons huis. De meubels en het gerei stonden ingepakt klaar in het hotel ‘zum Engel’.

Käthe bracht ons, samen met de familieleden en de vrienden, tot aan den trein. Zonder dat ik haar had uitgenoodigd, beloofde ze, bij het afscheid, ons te zullen komen bezoeken. Dit deed mijn afkeer voor dat misselijke nest ten top stijgen. Niet dat ik ook maar een stuk jaloersch was of me zorgen maakte voor Egon's

echtgenootelijke trouw! Daarvoor kon je het Egon te goed aanzien hoe trotsch hij was op zijn mooie, elegante vrouw, die door al zijn bekenden - met uitzondering natuurlijk van het mispunt Käthe - begraven werd onder de meest complimenteuze en vleiende beoordeelingen.

9

Het lijkt misschien ongelooflijk, Lien, maar stilaan leerde ik me toch schikken in mijn nieuwe omstandigheden. Veel werk was er niet in mijn huishouding. Alleen de wasch viel me zwaar. Maar ook dát kwam ik te boven.

Al vroeg in het seizoen kwamen er vreemde gasten in ons dorp. Dat bracht een

In document De Vlaamsche Gids. Jaargang 25 · dbnl (pagina 65-83)