• No results found

Hij voert den titel van burgemeester. Zijne bezoldiging en de verder aan zijne betrekking verbonden wettige voordeden worden door den

In document DE STAATSINRICHTING JEDERL NDSCH-INDIE (pagina 154-162)

Gouverneur-Generaal geregeld en komen ten laste van de algemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië. Bij de in het voorgaand lid

x) Het eerste lid is aldus nader vastgesteld bij Kon. besluit van 3.1 October 1925, Ind. S. 662. Het tweede en het derde lid zijn aldus nader vastgesteld bij Kon.

besluit van 4 October 1924, Ind. S. 535.

Dit artikel luidde oorspronkelijk:

„De raden zijn samengesteld uit Europeanen of met ben gelijkgestelde personen, uit Inlanders, zoomede uit een of meer vreemde Oosterlingen, waar deze laatsten in eenigszins belangrijk getal op duurzame wijze gevestigd zijn.

Bij ordonnantie wordt bepaald:

a. het aantal leden van eiken raad; het is oneven;

b. het aantal leden van elk der eerste twee, of, wanneer het slot van het voorgaande lid toepassing vindt, van elk der drie in dat lid vermelde categoriën.'

Bij Kon. besluit van 26 Juli 1918, Ind. S. 592 werd deze redactie gewijzigd in:

„De raden zijn samengesteld uit Europeanen of met hen gelijkgestelde personen, Inlanders en vreemde Oosterlingen.

Waar een dezer bevolkingsgroepen niet in voldoend aantal aanwezig is, kan van het voorschrift van het eerste lid van dit artikel worden afgeweken.

Bij ordonnantie wordt bepaald:

a. welke bevolkingsgroepen in eiken raad vertegenwoordigd zullen zijn en het aantal van die vertegenwoordigers;

b. het aantal leden van eiken raad; het is oneven.

Bij Kon. besluit van 4 October 1924, Ind. S. 535 werd deze redactie gewijzigd in:

„ 1 . De raden zijn samengesteld uit:

a. onderdanen-Nederlanders;

b. onderdanen-niet-Nederlanders van inheemschen oorsprong;

c. onderdanen-niet-Nederlanders van vreemden oorsprong.

2. (Zie den tekst van het nu geldend artikel).

3. (Zie den tekst Van het nu geldend

artikel)-2) Met het tweede lid is het artikel aangevuld bij Kon. besluit van 11 Juli 1908, Ind. S. 459.

DECENTRALISATI EBESLUIT

143

bedoelde ordonnantie wordt bepaald welk aandeel in de kosten van de indienststelling van een burgemeester, waaronder mede begrepen tegemoetkomingen, toelagen of gratificatiën uit 's Lands kas aan waar-nemende burgemeesters, door de betrokken gemeente moet worden terugbetaald. Hij geniet, behalve eene bezoldiging als secretaris der gemeente zoo hij daartoe is benoemd, onder welke benaming ook geenerlei inkomen uit de gemeentekas anders dan bij wijze van ver-goeding van ten behoeve van de gemeente werkelijk gedane uitgaven, die niet onder de omschrijving van de hem van Landswege toegelegde

inkomsten vallen. . . . . , Bij stemmingen over door de raden te nemen beslissingen stemt de

Voorzitter niet mede, tenzij hij tevens lid van den raad is.

Elke raad wordt bijgestaan door een Secretaris 1) .

4. Behoudens het bepaalde in lid 2 van dit artikel, worden de leden der raden benoemd door den Gouverneur-Generaal, of wijst Hij de ambten aan, waaraan het lidmaatschap van den raad is ver-bonden. Deze bepaling geldt ook voor den secretaris van andere dan gemeenteraden, wanneer hij landsdienaar is.

Waar, wanneer en in zoover zulks met vrucht geschieden kan, worden bij ordonnantie verkiezingen ingevoerd tot aanwijzing van de leden

der raden 2) . ,, , ,

5 . Bij de regeling van de vereischten voor de bevoegdheid tot verkiezing van raadsleden wordt in acht genomen, dat personen, om voor kiesbevoegdheid in aanmerking te komen, Nederlandsch onder-daan moeten zijn 3) .

6 .4) . . .

7. De benoemde en de gekozen leden der raden hebben zitting gedurende een bij ordonnantie te bepalen termijn.

*) Aldus gewijzigd bij Kon. besluiten van 17 Maart 1916, Ind. S. 506, 15 October 1921 Ind S. 757 en 31 October 1925, Ind. S. 663.

2) Aldus gewijzigd bij Kon. besluiten van 11 Juli 1908, Ind. S. 459, 6 Novem-ber 1916, Ind. S. 1917 No. 43 en 31 OctoNovem-ber 1925 Ind S. 663

3) Aldus gewijzigd bij Kon. besluiten van 7 December 1914, Ind. b . I9li> No. ZW, 6 November 1916, Ind. S. 1917, No. 43 en 4 October 1924 Ind. S. 535

*) Dit artikel is vervallen bij Kon. besluit van 23 Mei 1918, Ind. b . 6Ü3.

Het artikel luidde: „Bij beschikkingen, welke op de samenstelling der raden betrekking nebben, wordt in het oog gehouden:

a. dat in die colleges zoo mogelijk ook behooren zitting te hebben personen, du niet aan 's lands dienst verbonden zijn;

b dat in eiken raad het getal der leden, die tevens landsdienaar zijn en zitting hebben krachtens benoeming of krachtens hun ambt, het getal der overige leden behoort te overtreffen, zoo mogelijk echter met met meer dan één.

Bezoldigde of onbezoldigde hoofden van vreemde Oosterlingen worden voor de toepassing van het in dit artikel onder b bepaalde niet als landsdienaren aangemerkt.

Het in dit artikel onder b bepaalde is niet toepasselijk ten aanzien van gemeente-fa) Met dit derde lid was het artikel aangevuld bij Kon. besluit van 11 Juli 1908, Ind. S. 459.

De gekozen leden, zoomede de benoemde leden, die geen lands-dienaren zijn, kunnen te allen tijde hun ontslag nemen; de benoemde leden, die landsdienaren zijn, kunnen om gewichtige redenen op hun verzoek door den Gouverneur-Generaal worden ontslagen.

Het lidmaatschap der leden houdt op wanneer hun werkelijk verblijf niet langer gevestigd is in het gebied, waarvoor de raad is ingesteld, en wanneer zij eene betrekking aannemen, welke bij algemeene ver-ordening met het lidmaatschap onvereenigbaar is verklaard. Voor de benoemde leden, die landsdienaren zijn, houdt het lidmaatschap ook op, wanneer zij uit 's Lands dienst worden ontslagen.

D e leden kunnen, op voorstel of na raadpleging van den raad, door den Gouverneur-Generaal van het lidmaatschap worden ontheven:

a. bij gebleken ongeschiktheid door ouderdom of aanhoudende ziels- of hchaamsziekte;

b. wanneer zij onder curateele zijn gesteld;

c. wanneer zij zijn verklaard in staat van faillissement of wegens schulden zijn gegijzeld;

d. wegens overtreding van een voor de raadsleden bij algemeene verordening uitgevaardigd voorschrift;

e. wegens wangedrag of onzedelijkheid of bij voortdurende achteloos-heid in de waarneming hunner functiën;

ƒ. wanneer zij tot vrijheidstraf of tot zwaardere straf zijn veroor-deeld; uitgezonderd wordt echter de vrijheidsstraf, die geldboete ver-vangt en die wegens overtreding van politie is opgelegd 1) .

8. D e vergaderingen der raden worden in den regel in het open-baar gehouden.

Omtrent afwijkingen van dezen regel worden bij ordonnantie voor-schriften gegeven.

9. D e raadsleden hebben, overeenkomstig bij ordonnantie te stellen regels, het recht om aan den raad voorstellen te doen en om wijzigingen voor te dragen in bij den raad aanhangige voorstellen.

Bij ordonnantie wordt aan een bepaald getal raadsleden het recht toegekend om met opgave van redenen te vorderen dat eene vergade-ring van den raad wordt belegd.

10. D e voorzitter en de leden van een raad, zoomede de leden van een college van burgemeester en wethouders, zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergaderingen van den raad of het college hebben gezegd dan wel schriftelijk onderscheidenlijk aan den raad of het college hebben medegedeeld.

O p de niet-Europeesche leden der raden is, zoolang zij met het lidmaatschap zijn bekleed, toepasselijk art. 3 van het Koninklijk besluit van 3 November 1866 N o . 73 (Indisch Staatsblad 1867 N o . 10) 2) .

*) Aldus gewijzigd bij Kon. besluit van 11 Juli 1908, Ind. S. 459.

2) Aldus nader aangevuld bij Kon. besluiten van 11 Juli 1908, Ind. S. 459 en van 12 Maart 1923, Ind. S. 249.

DECENTRALISATIEBESLUIT

145

1 1 . Wanneer de Gouverneur-Generaal geen termen vindt om gevolg te geven aan voorstellen, hem door raden gedaan krachtens h u n n e bevoegdheid om de belangen van het gebied, waarvoor zij zijn ingesteld, bij hem voor te staan, geeft hij hun hiervan kennis onder

mededeeling van de redenen. , 12. Onverminderd het bepaalde in art. 68c, derde lid, van het

Reglement op het beleid der regeering van Nederlandsch-Indië, zijn d e raden bevoegd om voor het gebied, waarvoor zij zijn ingesteld, verordeningen vast te stellen nopens onderwerpen, die de belangen van dat gebied betreffen.

In verordeningen van raden mogen geene bepalingen worden o p -genomen omtrent punten, waaromtrent voorzien is bij eene algemeene verordening, die toepasselijk is op het gebied waarvoor de raad is ingesteld, tenzij daartoe bij algemeene verordening vrijheid is gegeven.

Eene door een raad vastgestelde verordening houdt op van kracht te zijn, voorzoover de daarin voorkomende punten nader worden geregeld bij eene algemeene verordening, die toepasselijk is op het gebied, waarvoor de raad is ingesteld.

3 D e raden kunnen in hunne verordeningen tegen de overtreding daarvan straffen bedreigen, overeenkomstig bij ordonnantie te stellen

r e g e l sl) . . ., . ,Q

13. Belastingen, als bedoeld in het derde lid van artikel ööc van het Reglement op het beleid der regeering van Nederlandsch-Indie, mogen niet worden geheven van voorwerpen van verbruik.

Zij mogen den doorvoer, den uitvoer naar- en den invoer uit andere gewesten of gedeelten van gewesten niet belemmeren.

14. Bij ordonnantie kan ten aanzien van verordeningen en andere beslissingen van de raden omtrent bepaalde onderwerpen worden bepaald, dat zij niet in werking treden dan na door den Gouverneur-Generaal te zijn goedgekeurd.

Voor zooveel verordeningen strekken tot invoering, wijziging ot afschaffing van belastingen, wordt die goedkeuring steeds gevorderd,

den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord. . Wanneer de Gouverneur-Generaal bezwaar maakt de goedkeuring

te verkenen in de gevallen, dat die vereischt wordt, krijgt de Raad hiervan kennis, onder vermelding van de r e d e n e n2) .

14a Geschillen tusschen de raden onderling, die met vallen in de termen van artikel 78 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, worden beslist door den Gouverneur-Gene-raal, den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord 3) .

15. De beslissingen der raden — verordeningen daaronder begrepen

— kunnen, voor zoover zij met algemeene verordeningen of met het

~~!) Aldus^gewijzigd bij Kon. besluit van 11 Juli 1908,Ind. S 459

2) Aldus gewijzigd bij Kon. besluit van 6 Januari 1911, lnd. 5 . lib

3) Dit artikel werd ingevoegd bij Kon. besluit van 6 Januari 1911, Ind. S. lib.

algemeen belang strijden, door den Gouverneur-Generaal, den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord, te allen tijde worden geschorst of vernietigd bij een met redenen omkleed, in de Javasche Courant te plaatsen besluit.

Ingeval van schorsing wordt in het besluit de d u u r der schorsing bepaald. Zij kan niet langer duren dan een jaar.

Schorsing stuit onmiddellijk de werking der geschorste beslissing.

Is binnen den voor de schorsing bepaalden tijd de vernietiging der geschorste beslissing niet gevolgd, dan wordt deze geacht geldig te zijn. Hiervan geschiedt kennisgeving in de Javasche Courant, door den betrokken raad.

Beslissingen, die geschorst zijn geweest, kunnen niet op nieuw-worden geschorst.

Vernietiging wegens strijd met algemeene verordeningen brengt mede vernietiging van al de gevolgen der vernietigde beslissingen, zoover die nog voor vernietiging vatbaar zijn. Bij vernietiging wegens strijd met het algemeen belang, kunnen de niet met dat belang strijdige gevolgen in stand blijven.

Gedeeltelijke schorsing of vernietiging eener beslissing heeft op de geldigheid van het in het besluit tot schorsing of vernietiging niet genoemd gedeelte der beslissing geen invloed.

16. Wanneer een raad nalaat wat hij naar het oordeel van den Gouverneur-Generaal behoorde te doen, is de Gouverneur-Generaal, na den raad in de gelegenheid te hebben gesteld zich te verantwoorden, bevoegd om bij ordonnantie de noodige voorziening te treffen.

D e uit zoodanige voorziening voortvloeiende uitgaven komen ten laste van de eigen geldmiddelen van het gebied, waarvoor de raad is ingesteld.

Indien daartegen met het oog op den aard der vereischte maatregelen geen overwegend bezwaar bestaat, wordt den raad gelegenheid gegeven om binnen een door den Gouverneur-Generaal te bepalen termijn de voorziening zelf tot stand te brengen.

17. Ontbinding van raden is met geoorloofd.

Wanneer het noodzakelijk blijkt een raad op te heffen, geschiedt dit bij eene ordonnantie, die tevens zooveel noodig in de gevolgen der opheffing voorziet.

18. Voor elk gewest of gedeelte van een gewest, waarvoor een raad is ingesteld, wordt de eerste begrooting van ontvangsten en uitgaven bij ordonnantie vastgesteld.

Vervolgens wordt de begrooting jaarlijks vastgesteld door den raad.

Zij behoeft alsdan om te werken:

indien zij is vastgesteld door een raad, waarvan de voorzitter tevens Hoofd van gewestelijk bestuur is, de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal ;

indien zij is vastgesteld door een raad, waarvan het ressort niet

DECENTRALISATIEBESLUIT

147

binnen een provincie gelegen is en waarvan de voorzitter met tevens Hoofd van gewestelijk bestuur is, de goedkeuring van den gewestelijken raad, of, waar geen gewestelijke raad is ingesteld, van het Hoofd van gewestelijk bestuur. , , .

De goedkeuring wordt onthouden of verleend aan de begroot mg in haar geheel, zooals zij door den raad is vastgesteld Het besluit waarbij zij wordt geweigerd, wordt met redenen omkleed.

Weigering van goedkeuring door den Gouverneur-Generaal van eene begrooting, vastgesteld door een raad, waarvan de voorzitter Hoofd van gewestelijk bestuur is, geschiedt niet dan den Raad van

Nederlandsen-Indië gehoord. , Wanneer de gewestelijke raad of het Hoofd van gewestelijk bestuur

de goedkeuring weigert, kan de raad die de begrooting vaststelde, bi, den Gouverneur-Generaal voorziening vragen In dat geval beslist de Gouverneur-Generaal, den Raad van Neder andsch-Indie gehoord, bij een besluit, dat, ook wanneer daarbij de goedkeuring wordt verleend, met redenen omkleed wordt.

Het besluit van den Gouverneur-Generaal tot toepassing van ar-tikel 15 ten aanzien van eene begrooting, goedgekeurd door een andere autoriteit dan den Gouverneur-Generaal, treft rechtstreeks de door den raad vastgestelde begrooting1). . . , ,

19. Voor wijzigingen van de begrooting, waartoe met bij de be-grooting zelve machtiging is verleend, gelden de bepalingen van het vorig artikel, met uitzondering van het eerste lid.

Uitgaven buiten of boven de begrooting mogen met plaats vinden dan in dringende gevallen, overeenkomstig bij ordonnantie te stellen

r e2 0 .S' Elke raad stelt jaarlijks voorloopig vast eene, de begrooting zooveel mogelijk op den voet volgende, rekening van de uitgaven en

° 1 w Ï Ï e n i n g en de daarbij behoorende stukken worden onderzocht door de Algemeens Rekenkamer, die van hare bevinding verslag uit-brengt aan den Gouverneur-Generaal. In dat verslag worden ook zoo danige mededeelingen opgenomen, als naar het inzien der Algemeene Rekenkamer, kunnen leiden tot vermindering of besparing van uitgaven of tot vereenvoudiging van het geldelijk beheer.

D e Gouverneur-Generaal stelt het slot der rekening vast ) 2 1 . Behoudens het bepaalde bij het tweede lid van dit artikel zijn alle vorderingen ten laste van de begrooting van een gewest oi een gedeelte van een gewest, die niet zijn ingediend binnen zestien maanden na den aanvang van het dienstjaar, waarop z,j betrekking hebben verjaard. Deze termijn kan door den raad m bijzondere omstandigheden

^ Ä l d u ^ e w i j z i g d bij Kon. besluiten van 6 Januari 1911, Ind. S. 236, ! Decem-ber 1925, Ind. S. 658 en 7 Augustus 1926 Ind. S. 402.

2) Aldus gewijzigd bij Kon. besluit van 6 Januari 1911, lnd. S>.

IM-en om redIM-enIM-en van noodzakelijkheid tot uiterlijk twee jarIM-en wordIM-en verlengd.

D e termijnen van verjaring, bij de burgerlijke wetten van Neder-landsch-Indië bepaald, zijn met betrekking tot de begrooting van een gewest of een gedeelte van een gewest toepasselijk:

1°. op alle vorderingen, welker bedrag bepaald is en welker verevening niet afhankelijk is van eene voorafgaande indiening van stukken door belanghebbenden ;

2°. op alle verevende vorderingen, waarvoor bevelschriften tot be-taling zijn afgegeven.

22. Alle vorderingen van een gewest of een gedeelte van een gewest, voortspruitende uit belastingverordeningen, verjaren, voor zoover die verordeningen zelve daaromtrent geen andere termijnen behelzen, door verloop van vijf jaren: voor zooveel betreft belastingen, begrepen in kohieren, registers, leggers of staten, te rekenen van den aanvang van het jaar waarover de belasting verschuldigd is; en voor zooveel andere belastingen betreft, te rekenen van den dag, waarop de vordering is ontstaan.

Overigens zijn, ongeacht den landaard der schuldenaren, de bepa-lingen van het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsen-Indië op de verjaring der vorderingen van gewesten en gedeelten van gewesten toepasselijk, met uitzondering van art. 1950 van dat wetboek.

2 3 . Het is niet geoorloofd, dan met vooraf verkregen verlof van den rechter, beslag te leggen o p :

a. gelden, effecten of geldswaarde hebbende papieren van een gewest of gedeelte van een gewest, onder de administratie of onder derden berustende;

b. gelden, door derden aan een gewest of gedeelte van een gewest verschuldigd ;

c. roerende goederen van een gewest of gedeelte van een gewest, onverschillig of zij al dan niet zich onder derden bevinden;

d. vaste goederen en zakelijke rechten, aan een gewest of gedeelte van een gewest toebehoorende.

Dat verlof moet gevraagd worden aan den Raad van Justitie, binnen wiens ressort het betrokken gewest of gedeelte van een gewest gelegen is.

Het Openbaar Ministerie wordt op het verzoek gehoord.

Het verlof wordt niet verleend, tenzij summierhjk van de deugdelijk-heid der vordering, waarvoor beslag gewenscht wordt, blijkt.

Het wijst aan de goederen, op welke het beslag zal mogen worden gelegd.

Zaken, die door haren aard of hare bestemming geacht moeten worden buiten den handel te zijn of bij algemeene verordening voor geene inbeslagneming vatbaar zijn verklaard, worden in de aanwijzing niet begrepen.

24. Omtrent de invordering van hetgeen aan gewesten en gedeelten van gewesten krachtens algemeene, gewestelijke of plaatselijke

veror-LOCALE RADEN-ORDONNANTIE

149 deningen verschuldigd is of uit anderen hoofde toekomt, kunnen bij ordonnantie regelen worden gesteld in den geest van die, geldende voor vorderingen van den Lande.

25. Hetgeen nevens het in dit besluit bepaalde noodig is voor de uitvoering van het eerste en het tweede lid van art. 686 en van het tweede lid van art. 68c van het Reglement op het beleid der regeering van Nederlandsen-Indië wordt bij ordonnantie vastgesteld.

26. Dit besluit kan worden aangehaald onder den titel van „De-centralisatiebesluit"

x

).

Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State.

's-Gravenhage, den 20 December 1904. WILHELMINA.

De Minister van Koloniën,

IDENBURG. (Uitgegeven 16 Februari 1905.)

O r d o n n a n t i e van 8 Maart 1905, Ind. S. 181. hou-dende bepalingen betreffende de voor gewesten en ge-deelten van gewesten in te stellen raden en betreffende het beheer en de verantwoording der eigen geldmiddelen van gewesten en gedeelten van gewesten,

zooals die ordonnantie is gewijzigd bij ordonnanties van 1 Mei 1906, Ind. S. 238; 15 December 1906, Ind. S. 535;

26 Februari 1907, Ind. S. 144; 29 December 1907, Ind.

S. 532; 19 Januari 1908, Ind. S. 52; 18 Maart 1908, Ind. S. 262; 6 April 1908, Ind. S. 314; 24 December 1908, Ind. S. 701; 30 Mei 1909, Ind. S. 299; 21 Juni 1909, Ind. S. 335; 28 Januari 1910, Ind. S. 82; 12 Mei 1910, Ind. S. 309; 19 October 1910, Ind. S. 549; 16 November 1910, Ind. S. 586; 16 December 1910, Ind. S. 655;

18 Maart 1911, Ind. S. 237; 10 November 1915, Ind. S.

641 ; 20 Juli 1916, Ind. S. 507; 6 November 1916, Ind. S.

673; 12 Juni 1917, Ind. S. 242; 8 September 1917, Ind.

S. 547; 25 September 1917, Ind. S. 585; 22 Augustus 1919, Ind. S. 550; 15 Mei 1922, Ind. S. 327; 19 October 1922, Ind. S. 664; 5 April 1923, Ind. S. 151 ; 13 Mei 1923, Ind. S. 236; 5 Juni 1923, Ind. S. 271; 28 Maart 1924, Ind. S. 141 ; 26 Mei 1925, Ind. S. 238; 24 October 1925, Ind. S. 549; 23 December 1925, Ind. S. 659; 25 Decem-ber 1925, Ind. S. 664; 29 DecemDecem-ber 1925, Ind. S. 675;

19 Januari 1927, Ind. S. 22; 12 Maart 1928, Ind. S. 67;

23 Februari 1929, Ind. S. 24 en Koninklijk besluit van 4 Mei 1917, Ind. S. 497 2) (Locale raden-ordonnantie).

In naam der Koningin!

De Gouverneur-Generaal enz.

Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: . . . . doet te weten:

*) Met dit artikel is het Decentralisatiebesluit aangevuld bij Kon. besluit vart 11 Juli 1908, Ind. S. 459. Vgl. art. 1 Locale raden-ordonnantie (hieronder biz. 150).

2) Bij verschillende instellingsordonnanties werd van enkele artikelen der locale raden-ordonnantie (artt. 10 (oud), 10a, 26, 27, 28, 32, 33 en 37) afgeweken.

Dat Hij, in aansluiting aan het Koninklijk besluit van 20 December 1904 No. 39 (Indisch Staatsblad 1905 No. 137) bepalingen wenschende vast te stellen betreffende de voor gewesten en gedeelten van gewesten in te stellen raden en betreffende het beheer en de verantwoording der eigen geldmiddelen van gewesten en gedeelten van gewesten;

Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33, 68t en 68c van het Reglement

In document DE STAATSINRICHTING JEDERL NDSCH-INDIE (pagina 154-162)