• No results found

ACHTSTE HOOFDSTUK

In document DE STAATSINRICHTING JEDERL NDSCH-INDIE (pagina 68-72)

VAN DE INGEZETENEN X) .

160. [105] 1. De regelen nopens de toelating en vestiging in Nederlandsen-Indië worden voor zooveel noodig bij algemeenen maat-regel van bestuur, en overigens bij ordonnantie vastgesteld

2

).

2. Ingezetenen van Nederlandsch-Indië zijn zij, die, mits niet in

strijd met de voorschriften dier verordening, in Nederlandsch-Indië gevestigd zijn.

3. Aan ingezetenen kan niet dan in het geval en op de wijze bij art. 35

3

) vermeld het verblijf in Nederlandsch-Indië worden ontzegd.

4. Het ingezetenschap gaat verloren voor den ingezetene, die op-houdt in Nederlandsch-Indië gevestigd te zijn of aan wien met toe-passing van art. 35

3

) het verblijf aldaar is ontzegd. De ingezetene, die Nederlandsch-Indië verlaten hebbende, niet binnen achttien maanden aldaar is teruggekeerd, wordt behoudens tegenbewijs, geacht te hebben opgehouden in Nederlandsch-Indië gevestigd te zijn.

5. Minderjarigen en onder curateele gestelden, wier wettelijke vertegenwoordigers ingezetenen van Nederlandsch-Indië zijn, worden als zoodanig aangemerkt; hetzelfde geldt voor de gehuwde niet van tafel en bed gescheiden vrouw, wier echtgenoot ingezetene van Neder-landsch-Indië is.

6. De bepalingen van ingezetenschap, in andere algemeene ver-ordeningen voorkomende, gelden alleen voor zooveel betreft de onder-werpen in die verordeningen behandeld.

161. [107]. Onder Nederlanders worden in deze wet

4

) verstaan, die het zijn volgens de wetten van het Koninkrijk.

162. [108] 1. Allen die zich op het grondgebied van Nederlandsch-Indië bevinden, hebben aanspraak op bescherming van persoon en goederen.

2. De regelen, bij uitlevering van vreemdelingen in acht te nemen, worden vastgesteld bij algemeenen maatregel van bestuur

5

).

163. [109] 1. Wanneer bepalingen van deze wet

4

), van algemeene en andere verordeningen, reglementen, keuren van politie en admini-stratieve voorschriften onderscheiden tusschen Europeanen, Inlanders

1) In het Rr. vormden deze woorden het opschrift van het zesde hoofdstuk. Bij de wet van 1925 is deze titel aan het hoofd van het achtste hoofdstuk geplaatst.

2) Dit lid werd aldus vastgesteld bij de wet van 1925. Het luidde te voren: „De regelen nopens de toelating en vestiging in Nederlandsch-Indië worden bij alge-meene verordening vastgesteld.

3) Het cijfer „35" is in 1925 in de plaats gekomen van „45 .

4) De woorden „deze wet" zijn bij de wet van 1925 m de plaats gekomen van

„dit reglement". ,, .. . „ - ,

5) De woorden „algemeenen maatregel van bestuur zijn bn de wet van \"il?

in de plaats gekomen van „algemeene verordening .

INDISCHE STAATSREGELING 57

en Vreemde Oosterlingen, gelden voor hare toepassing de navolgende regelen.

2. Aan de bepalingen voor Europeanen zijn onderworpen:

1°. alle Nederlanders;

2°. alle personen, niet begrepen onder no. 1, die uit Europa afkomstig zijn;

3°. alle Japanners en voorts alle van elders afkomstige personen, niet begrepen onder nos. 1 en 2, die in b u n land onderworpen zouden zijn aan een familierecht, in hoofdzaak berustende op dezelfde beginselen als de x) Nederlandsche;

4°. de in Nederlandsen-Indië geboren wettige of wettelijk erkende kinderen en verdere afstammelingen van de personen, bedoeld onder nos. 2 en 3 .

3. Aan de bepalingen voor Inlanders zijn, behoudens den bi]

ordonnantie 2) te regelen rechtstoestand der Inlandsche Christenen, onderworpen allen, die behooren tot de inheemsche bevolking van Nederlandsch-Indië, en niet tot eene andere bevolkingsgroep dan die der Inlanders zijn overgegaan, gelijk mede zij, die 3) behoord h e b -bende tot een andere bevolkingsgroep dan die der Inlanders, zich in de inheemsche bevolking hebben opgelost.

4. Aan de bepalingen voor Vreemde Oosterlingen zijn 3) behou-dens den bij ordonnantie 2) te regelen rechtstoestand dergenen onder hen, die het Christendom belijden, onderworpen allen, die niet vallen in de termen van het tweede of van het derde lid van dit artikel.

5. D e Gouverneur-Generaal is bevoegd om in overeenstemming met den Raad van Nederlandsch-Indië de bepalingen voor Europeanen toepasselijk te verklaren op personen, daaraan niet onderworpen. De toepasselijkverklaring geldt van rechtswege mede voor de daarna geboren wettige of wettelijk erkende kinderen en verdere afstamme-lingen van den betrokkene4).

6. Ieder kan volgens bij ordonnantie 2) te stellen regelen door den rechter doen beslissen tot welke categorie van personen hij behoort °).

*) Ten onrechte staat „de" in plaats van „het" (zie Ind. S. 1907 No. 205).

2) Het woord „ordonnantie" is bij de wet van 1925 in de plaats gekomen van

„algemeene verordening . i n

s) In Ned. S. 1925 No. 327 staat tusschen „die" en „behoord" en tusschen „zijn en „behoudens" een komma.

4) Dit lid is ingelascht bij de wet van 6 Juni 1919, Ind. S. 622 (Ned. S. 287).

B) Behoudens de bij de wet van 1925 aangebrachte wijzigingen werd deze tekst vastgesteld bij de wet van 31 December 1906, Ind. S. 1907 No. 205 (Ned. S. 1906 No. 347), zooals die wet is aangevuld bij de wet van 6 Juni 1919, Ind. S. 622 (Ned. S. 287). Art. 109 (oud) Rr. luidde te voren:

„De bepalingen van dit reglement en van alle andere algemeene verordeningen, waarin sprake is van Europeanen en inlanders, zijn, waar het tegendeel niet bepaald is, toepasselijk op de met hen gelijk gestelde personen.

Met Europeanen worden gelijkgesteld alle Christenen, alle Japanners en alle personen, niet vallende in de termen der volgende zinsnede.

164. [110] 1. Het toezicht der Regeering op de drukpers wordt bij ordonnantie

1

) geregeld, in overeenstemming met het beginsel, dat het door de drukpers openbaren van gedachten of gevoelens en het toelaten van elders dan in Nederland gedrukte stukken, geene andere belemmering mogen ondervinden, dan tot verzekering der openbare orde gevorderd wordt.

2. In Nederland gedrukte stukken worden onbelemmerd toegelaten, behoudens ieders verantwoordelijkheid, volgens regelen bij ordon-nantie

1

) te stellen.

165. [111] 1. Het recht der ingezetenen tot vereeniging en ver-gadering wordt erkend.

2. De uitoefening van dat recht wordt in het belang der openbare orde bij ordonnantie

1

) geregeld en beperkt.

166. [112]. Ieder ingezetene heeft het recht om verzoeken aan de bevoegde macht, zoowel in Nederland als in Nederlandsen-Indië, schriftelijk in te dienen, mits die persoonlijk en niet uit naam van meer worden onderteekend, welk laatste alleen kan geschieden door of

Met Inlanders worden gelijkgesteld Arabieren, Mooren, Chineezen en allen, niet genoemd in de vorige zinsnede, die Mohammedanen of heidenen zijn.

De inlandsche Christenen blijven onderworpen aan het gezag der inlandsche hoofden, en met opzigt tot regten, lasten en verpligtingen, aan dezelfde algemeene, gewestelijke en gemeentelijke verordeningen en instellingen, als de inlanders die het Christendom niet belijden.

De Gouverneur-Generaal kan, in overeenstemming met den Raad van Neder-landsch-Indie, uitzonderingen maken op de toepassing der in dit artikel gestelde repels

Artt 2 en 3 van de wet van 31 December 1906 Ind. S. 1907 No. 205 (Ned. S.

1906 No. 347) luiden: . ART. 2. Wanneer in bestaande algemeene en andere verordeningen, reglementen,

keuren van politie en administratieve voorschriften wordt gehandeld over met inlanders (ö) gelijkgestelde personen, zijn daaronder te verstaan zij, die krachtens artikel 1 dezer wet aan de bepalingen voor vreemde oosterlingen zijn onderworpen.

Wanneer in bestaande algemeene en andere verordeningen, reglementen, keuren van politie en administratieve voorschriften vermeld is, dat zij op Inlanders (a) van toepassing zijn, worden zij ook toepasselijk geacht op hen, die krachtens artikel 1 dezer wet aan de bepalingen voor vreemde oosterlingen zijn onderworpen, tenware het tegenovergestelde uitdrukkelijk bepaald of blijkbaar de bedoeling is.

ART. 3. Wanneer in bestaande algemeene en andere verordeningen, reglementen, keuren van politie en administratieve voorschriften wordt gehandeld over met Europeanen gelijkgestelde personen, vervalt hunne bijzondere vermelding.

Alle in Nederlandsch-Indië gevestigde personen die, vóór de inwerkingtreding dezer wet, op grond van het vroegere artikel 109 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, behoorden tot de met Europeanen gelijk-gestelden, benevens hunne wettige of wettelijk erkende kinderen en verdere afstam-melingen, blijven zoolang zij zich niet in de inheemsche bevolking hebben opgelost, onderworpen aan de bepalingen voor Europeanen, ook wanneer zij met vallen in de termen van het tweede lid van het bij artikel 1 dezer wet gewijzigde artikel 109,

(a) In het Ned. S. zonder hoofdletter.

- *) Het woord „ordonnantie" is bij de wet van 1925 in de plaats gekomen van

„algemeene verordening .

INDISCHE STAATSREGELING

59

vanwege lichamen, wettelijk samengesteld of als zoodanig erkend, en in dit x) geval niet anders dan over onderwerpen, tot hunne bepaalde werkzaamheden behoorende.

167. [113] I. De ingezetenen zijn verplicht tot medewerking ter bewaring van rust en orde en, indien zij Nederlandsche onderdanen zijn, tevens ter verdediging van het grondgebied van Nederlandsch-Indië, een en ander op den met inachtneming van art. 91 te bepalen v o e t2) .

2. Bij algemeene verordening wordt mede bepaald wie in den zin van dit artikel als ingezetenen moeten worden beschouwd.

168. [114] 1. In Nederlandsch-Indië worden geene Europeesche titels van adeldom erkend, dan die door den Koning zijn verleend.

2. Vreemde ordeteekenen, titels, rangen of waardigheden mogen door de ingezetenen van Nederlandsch-Indië niet worden aangenomen zonder het bijzonder verlof des Konings.

169. [115] 1. Uiterlijk op den Isten Januari 1860 is de slavernij in geheel Nederlandsch-Indië afgeschaft.

2. D e maatregelen tot voorbereiding en geleidelijke trapsgewijze uitvoering van die afschaffing, zoomede de vergoedingen, welke daarvan het gevolg kunnen zijn, worden bij ordonnantie 3) vastgesteld.

3. In het verslag, bedoeld bij het derde 4) lid van art. 60 der G r o n d -wet, wordt jaarlijks opgave gedaan van het verrichte naar aanleiding van dit artikel.

170. [116] 1. D e slavenhandel, de invoer en de openbare verkoop van slaven zijn verboden.

2. D e als slaven van elders aangevoerde personen zijn vrij, zoodra zij zich op het grondgebied van Nederlandsch-Indië bevinden.

171. [117]. D e rechten en verplichtingen der meesters ten aanzien der in Nederlandsch-Indië aanwezige slaven, worden bij ordonnantie 3) geregeld.

172. [118] 1. O p Java en Madoera blijft het nemen van pande-lingen, tot zekerheid van schuld, verboden.

2. Dit verbod wordt door den Gouverneur-Generaal toegepast op die gedeelten van de bezittingen buiten Java en Madoera, waar de maatschappelijke toestand het gedoogt.

3. D e ordonnanties5), het pandelingschap regelende, waar het

x) Ten onrechte staat „dit" in plaats van „dat" (zie Ind. S. 1855 No. 2).

2) Dit lid werd aldus bij de wet van 1925 vastgesteld. Het luidde te voren:

„Op den voet bij algemeene verordening te bepalen, zijn de ingezetenen verplicht mede te werken tot bewaring van rust en orde en, wanneer zij Nederlandsche onder-danen zijn, tevens tot verdediging van het grondgebied van Nederlandsch-Indië .

3) Het woord „ordonnantie" is bij de wet van 1925 in de plaats gekomen van

„algemeene verordening . „

4) Het woord „derde" werd bij de wet van 1925 in de plaats gesteld van „eerste .

5) Het woord „ordonnanties" is bij de wet van 1925 in de plaats gekomen van

„algemeene verordeningen .

nog niet kan worden afgeschaft, hebben de strekking om die afschaffing

In document DE STAATSINRICHTING JEDERL NDSCH-INDIE (pagina 68-72)