• No results found

Bijlage IV Resultaten deskresearch media

In document Waar een wil is, is een weg (pagina 49-55)

6. Bijlagen

6.4 Bijlage IV Resultaten deskresearch media

De ware Lebuïnus – Dirk Otten

De Angelsaksische en Ierse missionarissen zagen de martelaarsdood als het absolute hoogtepunt in de navolging van Christus. Die immers trouw was gebleven tot de dood aan het kruis. De verkondiger van het evangelie die in den vreemde een gewelddadige dood stierf, kon verzekerd worden van de

zaligheid. Ook de keuze voor de vreemdelingschap, het vertoeven in een vreemd, heidens land en daar te missioneren, stond hoog aangeschreven. Lebuïnus was opgegroeid en geschoold in een traditie waar zo werd gedacht. Dat blijkt al uit zijn nadrukkelijke wens om te prediken in het grensgebied van de Franken en de Saksen bij Wilp, de latere overschrijding van de grens bij Deventer en zijn prediking in het vijandige Saksenland. Zijn onwrikbare vaste voornemen om naar de levensgevaarlijke

Volksvergadering van de Saksen te gaan en zijn onverschrokkenheid kunnen daarom niet los worden gezien van de overtuiging dat de martelaarsdood voor hem het hoogst haalbare was. Lebuïnus was teleurgesteld toen hij ongedeerd ontkwam aan de door zijn prediking getergde Saksen.

De bejaarde en voorname Saks Folkbert ontmoet de jonge missionaris Lebuïnus op de dag vóór de Volksvergadering. Zijn zoon Helko zou met de andere jonge mannen naar de Vergadering gaan. ‘Op een morgen, terwijl hij sprak met zijn zoon, zei hij onder meer: Ik maak me zorgen over Wine’- zo placht hij Lebuïnus te noemen – ‘en ik ben bang dat, als hij degenen ontmoet die hem haten, ze hem zullen doden of naar de plek van samenkomst zullen slepen en hem daar laten doden.’ Folkbert wordt beschreven in de Vita als een van Lebuïnus’ vrienden en kennissen, en hij is hier onmiskenbaar een soort vaderfiguur voor Lebuïnus. Folkbert is niet tot het christendom bekeerd. Ondanks de

waarschuwing van Folkbert, ondernam Lebuïnus de heldhaftige bekeringsexpeditie.

Wilp, het dorp en de Wilpse klei in het verleden – G.J. Mulder, M. Mulder-Groothedde, L. Sevenster & B. ten Bosch.

Lebuïnus

De Angelsaksische prediker Liafwin (lieve vriend) is beter bekend onder de naar Lebuïnus (Mulder, Mulder-Groothedde, Sevenster, & Bosch, Wilp, het dorp en de Wilpse Klei in het verleden, 1999, p. 8). Dorpskerk Wilp

“De Nederlands Hervormde Kerk van Wilp is van eenvoudige houten kapel uitgegroeid tot een

kerkgebouw dat uit 3 delen bestaat. De toren en het Romaanse deel stammen uit de 11e eeuw. Op het eind van e 15e eeuw werd het hoge gotische deel als koor en abcis aan de kerk gebouwd. De Wilpse schilder G.J. Zwerenburg tekende een oude prent uit 1744 na van de kerk die omgeven is door een muurtje rond het kerkhof. Via een poortje kon men toen het terrein betreden” (Mulder, Mulder- Groothedde, Sevenster, & Bosch, Wilp, het dorp en de Wilpse Klei in het verleden, 1999, p. 47).

“Op 15 febr. 1943 werden de klokken in opdracht van de Duitse bezetters uit de toren gehaald. Bakker Littink zag het gebeuren. Direct na de oorlog, op 3 juli 1945 werden ze weer teruggebracht. De kleinste weegt 220 kg, het is een Hemony klok uit 1649. De grootse weegt 810 kg en draagt de wapens van haar schenkers. Dat waren de adellijke families F.C. van Reede van de “Parkelaar”,

50 De Lathmer

“De oudste vermelding van de naam van het kasteel komt uit 1273 als Albertus de Latmere wordt genoemd als getuige in Zutphen. Het goed de “Latmer” wordt voor het eerst in 1414 vermeld. In 1433 wordt Albert van Zuideraes (of Soerhuis) door de Heer van het “Huys te Wilp” met de “Latmer” beleend. In 1547 verkoopt Frederik van Soerhuis het huis “De Laickmer” aan pelgrim van Thije. Van 1574 tot 1630 is het geslacht Van Brienen de eigenaar en zij breiden hun terreinen door aankoop uit. In 1630 komt het landgoed in handen van de familie Van Broeckhuysen. Willem Herman van Broeckhuysen trouwde met zijn buurmeisje van het kasteel “De Leeuwenberg”, Mechtelt J. van Lynden. Zij verfraaiden het kasteel en park.

In 1766 werden alle bezittingen van de Van Broeckhuysens, bestaande uit “De Lathmer”, “De Leeuwenberg”, “Het Huys te Wilp” en de Posterenkse molen geveild in 15 percelen. Alle bezittingen werden gekocht door de steenrijke Lubbert Jan baron van Eck. Vier jaar later verkochten zijn Erven de Wilpse goederen. “De Lathmer” komt in handen van Robbert Jasper van der Capellen in 1770, maar reeds in 1781 wordt het kasteel alweer verkocht. Tot 1820 gaat het landgoed van hand tot hand, van belegger tot speculant. Op 12 juli 1820 worden alle 4 kastelen met hun gronden, gekocht voor ƒ225.00,- door het driemanschap uit Deventer, de heren Mr. H.W. van Marle, Mr. A. van Do orninck en H. Budde. De heer Mr. A. van Doorninck ging met zijn vrouw in “De Lathmer” wonen. Reeds in 1849 verkochten de Ervan van Doorninck het kasteel aan de familie Crommelin, een rijke handelsfamilie in Amsterdam. De familie Crommelin woonde niet op het kasteel, men verhuurde het meestentijds. Op 1 aug. 1911 werd het kasteel door brand verwoest” (Mulder, Mulder-Groothedde, Sevenster, & Bosch, Wilp, het dorp en de Wilpse Klei in het verleden, 1999, pp. 106 - 107).

“Een Brand in Wilp!

Het fraaie, oude kasteel De Lathmer te Wilp (gem. Voorst), eigenaar de heer Mr. C. Crommelin te ’s hage, die het sedert het voorjaar had verhuurd aan de Haagse familie Van den Broek d’Obreman, dat Dinsdagavond van de vorige week geheel afbrandde. Als oorzaak van deze ramp noemt men: het, ten gevolge van den bliksem, springen en in brand raken van de acetyleengas-leiding.

De vlammen sloegen zoo plotseling aan alle kanten uit, dat de bewoners zich slechts met moeite konden redden. Van den inboedel bleef slechts weinig behouden. Tal van kostbare antiquiteiten, familiepapieren en schilderijen, toebehorende aan de familie Crommelin, gingen verloren. De schade loopt in de tienduizenden, De “Lathmer” was een deftig landhuis met prachtigen tuinaanleg en breede grachten. Het gebouw zelf besloeg een oppervlakte van 1200 vierk.M. en telde 60 vertrekken” (Mulder, Mulder-Groothedde, Sevenster, & Bosch, Wilp, het dorp en de Wilpse Klei in het verleden, 1999, p. 109).

“Bijna direct na de brand liet de heer Mr. C. Crommelin een nieuwe villa ontwerpen door de bekende Haagse architecten J.J., en M.A. en J. van Nieukerken. Zij ontwierpen het huidige kasteel in Neo - Renaissancestijl met 7 trapgevels en een vierkante toren op het centrale punt van het L-vormige gebouw. Het pand staat op de gemeentelijke monumentenlijst” (Mulder, Mulder-Groothedde, Sevenster, & Bosch, Wilp, het dorp en de Wilpse Klei in het verleden, 1999, p. 110).

De boerderij “De Yperenberg”

“In de Middeleeuwen had Deventer al een verdedigingswijze d.m.v. landweren. Deze werden op enige afstand van de stad aangelegd en bestonden uit verbrede sloten met dichte stekelhagen op de oever die opgehoogd was met modder uit sloten. De doornenhagen waren zo breed en sterk dat het bijna

onmogelijk was er doorheen te breken. Waar de landweer een weg doorstad werd een extra versterking aangelegd in de vorm van een verdedigbare toren met een bezetting, een kasteel of een versterkte boerderij. Tevens waren er slagbomen die “ronneboemen” werden genoemd.

Een bekend landweer liep aan de oost- en zuidzijde van Deventer, van “Douvelde tot het kasteel Arkelstein in Bathmen, van Zwormen, Ter Hunnepe tot het Koerhuis aan den IJssel”. Aan de westzijde van de IJssel bevond zicht ook zo’n landweer. De westelijke landweer begon bij het moerassige gebied tegenover de Koerhuistoren en liep stroomafwaarts tot aan de Terwoldse moerassen. In deze landweer waren de versterkingen “Het Bolwerk” en “De Yperenberg” aangelegd. In 1484 wordt de plaats van “De Yperenberg” aangeduid als “Jan van Iperenshuis”, het was toen “een steenen gebouw met ringmuuren omsloten, bedoeld om veedieven en kwaadwillenden te weeren”. In 1456 kreeg men een grote aanval te verduren van Philips van Bourgondië, waarbij "Het Bolwerk” werd verwoest. Tussen de twee versterkingen in had de stad Deventer zijn tichelovens waar stenen werden gemaakt voor de

stadswoningen die veel brandveiliger waren dan de oorspronkelijke houten stadshuizen. Meer en meer verdween de militaire functie van “De Yperenberg”, de bezetting van militairen in oorlogstijden werd steeds minder noodzakelijk, maar de boerderijfunctie bleef” (Mulder, Mulder-Groothedde, Sevenster, & Bosch, Wilp, het dorp en de Wilpse Klei in het verleden, 1999, p. 120).

De steenfabriek “De Vlietberg”

“Een stad als Deventer had oorspronkelijk houten huizen, die vanwege de brandgevaarlijkheid steeds meer vervangen werden door stenen gebouwen. Rond 1870 had de stad de grote behoefte aan stenen, de prijs was gunstig en er zat handel in (en dus winst). Een aantal industriëlen bespraken de

mogelijkheid een steenfabriek te stichten op een stuk land tussen Wilp en de IJssel in het buitendijkse gebied. Het Deventer Archief heeft in de Archiefdoos 2.001.045 zeer interessante stukken liggen over “De Vlietberg”. Zo is er de “Stichtingsakte van de Naamloze Vennootschap van de Maatschappij tot Exploitatie der Steenfabriek “De Vlietberg”, gevestigd te Wilp, gemeente Voorst, opgericht den 29 Juni 1886. De bedoeling was de fabriek te stichten met kapitaal dat verkregen werd door de uitgifte van Aandelen van elk ƒ1000,-“ (Mulder, Mulder-Groothedde, Sevenster, & Bosch, Wilp, het dorp en de Wilpse Klei in het verleden, 1999, p. 123).

“En zo viel het doek over “De Vlietberg”, de steenfabriek van Wilp die met het kapitaal van Deventer industriëlen was gesticht in 1886 en tot 1907 heeft gedraaid” (Mulder, Mulder-Groothedde, Sevenster, & Bosch, Wilp, het dorp en de Wilpse Klei in het verleden, 1999, p. 124).

“De fabriek ging in andere handen over, maar het werd geen succes. Er werd niet meer gemoderniseerd en de lonen waren zo laag dat erdoor al het personeel gestaakt werd voor hogere lonen. De fabriek werd omstreeks 1935/’36 gesloten. Na de oorlog werden de laatste gebouwen afgebroken” (Mulder, Mulder-Groothedde, Sevenster, & Bosch, Wilp, het dorp en de Wilpse Klei in het verleden, 1999, p. 125).

Noöl klieren en andere verhalen deel 2- H.J. van Baalen Spoorbrug

52

stond in de weilanden voor de Hoven en het stadsland. Op 10 mei 1940 werd ‘s ochtends de Schipbrug door het Nederlandse leger vernield om zo de opmars van het Duitse leger te dwarsbomen. Ook werd op diezelfde dag geprobeerd om de Spoorbrug op te blazen, hetgeen ’s avonds lukte, waarna de Duitsers drie weken hard moesten werken, voordat de brug weer provisorisch gebruikt kon worden. De Spoorbrug werd tijdens de bezetting ook voor de Duitsers enorm belangrijk. Veel transporten en vliegende bommen werden via Deventer naar hun lanceerposities in het westen van Nederland vervoerd. Tijdens zeven grote bombardementen in 1944 en 1945, waarvan de zwaarste op 6 februari 1945 plaats vond, liep de Spoorbrug slechts lichte schade op. Hieruit blijkt dat veel bombardementen mislukten, ook vanwege het vele afweergeschut. Lange tijd na de oorlog waren de missers van de vele bombardementen in de stad Deventer zichtbaar. Thans zijn alle verwoeste plekken weer volgebouwd (o.a. Rijkmanstraat en Burseplein). Op den duur werden de Deventernaren moedeloos door het meer naast dan op de Spoorbrug gooien, omdat al die geallieerde aanvallen slechts vernielingen in de stad tot gevolg hadden. Vandaar dat er vooral op de Hoven (Worp) geluiden konden worden opgevangen bij een nieuw bombardement in de sfeer van: ‘Jongens, ze goat weer bommen loaten vallen. Gauwe onder de Spoorbrugge kroepen, dee raakt ze toch neet. Doar bi’wie veilig!’

Het De Weerdsgesticht

Deventer dat zo gunstig aan de IJssel ligt, ontwikkelde zich vooral in de 14e eeuw tot een bloeiende handelsstad. Het grootste deel van de Deventer handel bestond uit vrachtvaart. Schepen uit vele steden in Europa meerden aan, werden geladen en gelost. Nog herinnert de bijnaam Deventer Stokvissen aan dit rijke Hanzeverleden, toen de stokvis uit Bergen in Noorwegen een gewild artikel was en Deventer de stapelplaats van deze gedroogde vis werd. Door o.a. een slechter bevaarbaar worden van de IJssel kwam er een sterke teruggang. Toch had men in de 19e eeuw nog een paar zeevarende schippers. Eén ervan was Willem de Weerd die met zijn schip, een zeekof, via de Zuiderzee een vrachtvaart onderhield met Engeland waarvan hij o.a. het bekende Wedgwood aardewerk meebracht. Als eerste en enige bracht Willen de Weerd het Wedgwood aardewerk naar ons land, sloeg het op in zijn pakhuis aan het Pothoofd en verkocht als grossier. Vooral in de tijd dat ons land door de Fransen was bezet (1795 – 1813) en met name in de tijd van het Contientaal Stelsel waarbij alle handel vanaf het vaste land van Europa met Engeland verbonden was, was het met de welvaart in ons land zeer treurig gesteld. De Deventer schipper Willen de Weerd startte een zeer riskante onderneming: de smokkelvaart naar Engeland. ‘Willem, doot ’t neet. Iej loopt te völle gevöör. Temee scheet de Fransen oe veur de kop. Haal oe toch niks an’. Zuchtte zijn vrouw regelmatig. Maar Willem was avontuurlijk en het grote geld lokte. ‘Ik goa toch vären. Ik nem ’t risico’, antwoordde hij. ‘Bovendien is de beur van Napoleon, koning Lodewiek, neet zo streng. ’t Zal wel lös lopen!’ Willen de Weerd had geluk en werd nooit op heterdaad betrapt. Het fortuin groeide en groeide. Totdat op een stormachtige herfstdag de boot van Willen de Weerd schipbreuk leed op een kolkende Noordzee, waarna het schip met man en muis verging. Toen ook broer Gerrit tijdens een hevige storm op zee verdronk, was de verslagenheid in huize De Weerd in Deventer zeer groot. Onuitsprekelijk was het verdriet. Er werd besloten om de vaart op Engeland te staken de zaak in glas en aardewerk over de doen aan Wiechert Reinders op de Brink. Toen ook hun moeder korte tijd later overleed aan een gebroken hart, namen de dochters, Derkje en Johanna, in 1863 een moedig en sociaal besluit. ‘Wie goat wat doon met de centen van va en handelen in zien geest. Wie hebt goed geboerd, moar wie hebt te doon met de völle weduwen van schippers en hun kinder. Loate wie veur hun een tehuus stichten, dan doo wie wat goeds met onze centen’. Zo werd in 1863 op het Ponthoofd aan de IJssel het De Weerdsgesticht gebouwd, dat in 1881 plaats moest maken voor het zo markante gebouw dat op 26 november 1944 hevig werd gebombardeerd, waarbij het gebouw zwaar werd beschadigd. Derkje Willemina de Weerd overleed op 19 november 1879. In haar

testament vermaakte ze geldsommen naar o.a. haar vele Engelse vrienden, haar personeel en aan de Deventer diaconieën van de Hervormde, Lutherse, R.K. en Joodse gemeenten. De rest van haar

bezittingen ging naar het De Weerdsgesticht. Na de Tweede Wereldoorlog (1948) werd besloten om op het terrein van het De Weerdsgesticht de Panoramaflat te bouwen, waarvan de begane grond en de eerste verdieping nog steeds door schippers en hun weduwen worden bewoond. In 1988 waren dit 16 personen.

Schipbrug

Eeuwenlang werd de IJsselovergang bij Deventer onderhouden door veerschippers. Toen de stad Kampen in de 15e eeuw een vaste oeververbinding kreeg, wilde Deventer ook een vlottere

rivieroversteek, zodat het verlangen groeide naar een houten brug. De Schipbrug die tot 1948 het gezicht op Deventer bepaalde werd kort na 1600 op die plek gebouwd. Het voormalige landhoofd van deze Schipbrug is aan de Worpzijde gerestaureerd en houdt de herinnering aan de toenmalige oost- westverbinding levendig. De foto’s die gemaakt werden, als het drijvende deel naar de stadskant werd getrokken bij zware ijsgang of hoogwater, zijn talrijk en hangen nog in veel Deventer huiskamers. Oudere Deventernaren ruiken nu nog de bruglucht (een mengsel van hout, carboleum en olie) en horen nog de bel wanneer de brug moest worden uitgenomen om de schepen te laten passeren die te groot waren voor de ‘Kleppe’ zoals men dat toen noemde. Wat kon het wachten dan lang duren en wat was het voor schoolgaande kinderen, die dagelijks van de Schipbrug gebruik maakten, geen prachtige smoes om hun te laat op school komen te verklaren. Twee zeer bekende brugwachters waren de lange Gerritsen en zijn collega, de kleine Lubbers. Zij waren altijd bezig met hun ‘brugge’. Eén van hun taken was het schoonhouden van het brugdek, een taak die zij met plichtsbesef vervulden. Een paar maal daags liepen zij met een grote bezem en een schep met een lange steel de paardenvijgen te verwijderen. Dat deed dan in het algemeen de lange Gerritsen die door zijn lengte met het grootste gemak de bats met zijn lange steel over de brugleuning zwaaide. Op een dag was Gerritsen voor de zoveelste maal in zijn leven als brugwachter begonnen het brugdek te ontdoen van paardenvijgen. Hij had het vaste gedeelte van de brug aan de Worpzijde reeds klaar, toen er een voerman met zijn paard en wagen passeerde. Echter op het door Gerritsen aangeveegde brugdeel hief het paard zijn staart en deed wat paarden soms moeten doen. Verse nog dampende paardenvijgen ontsierden het zoeven geveegde brugdeel. Op dat moment rommelde het ergens, maar het was mooi weer, dus onwe er kon het niet zijn. Het moest dus Gerritsen zijn geweest, hetgeen niet zo verwonderlijk was. Een vrouw die op dat moment op de brug in de richting van de Worp liep, voelde met Gerritsen mee. Ook zij dag de nog verse paardenvijgen op het aangeveegd bruggedeelte liggen en was evenals Gerritsen van mening dat zoiets eigenlijk niet kon. Zij zei tegen Gerritsen: ‘Dat is mien noe ook wat!’ Gerritsen antwoordde daarop: ‘Ja, kon hee dat neet eerder doon. Ik bin d’r moar druk mee’. Hij liep naar de plek des onheils gevolgd door de vrouw die hem hulpvaardig vroeg:’Könt ze doar noe niks an doon? Könt ze dee peerden gien zak of zoo onder de stärt binden?’, Gerritsen die de oorzaak van zijn woede bij elkaar veegde, keek op en antwoordde met de onvergetelijke woorden: ‘Ach mense, dat heb ik al meer als veertig jöör en het helpt mien oke neet’.

Een tochtje langs de Noordijken: Deventer families, hun woningen in de stad en hun buitenhuizen rond Twello – C.M. Hogenstijn

54

guet in den Noordyck’ noemt. Van een Kleyne Noordyck was zeker sprake vanaf 1682 (Hogenstijn C. , 2012).

Krant: Voorster Nieuws

“`Wilp heeft de tijd` Zonnewijzer voor Wilp

WILP- Op zondag 15 november om 14:30 uur zullen Josan Meijers, gedeputeerde van de provincie Gelderland, en Jos Penninx, burgemeester van de gemeente Voorst, aan de kerktoren een zonnewijzer onthullen en symbolisch doorgeven aan het jubilerend dorp Wilp. Deze bijzondere en unieke

gebeurtenis wordt opgeluisterd door zang van de ‘monniken’ van het Nijmeegse Schola Karolus Magnus. Onder de titel 'Wilp heeft de tijd, een zonnewijzer voor Wilp' doen Frans Pieters en Marten Bosma, twee enthousiastelingen uit Wilp, een bijzonder en uniek voorstel: een oude zonnewijzer in een nieuw jasje, een herdenkingsobject aan de toren van de dorpskerk. Deze zonnewijzer krijgt niet alleen een verwijzing naar het 1250-jarig jubileum van Wilp, maar zal voortaan elk jaar op 12 november attenderen op de sterfdag van Lebuïnus. Een missionaris die aan de historische basis van Wilp stond en naar wie de dorpskerk is vernoemd.

Onderzoek

In het verre verleden, ver voor de uitvinding van het mechanisch uurwerk, werd het dagritme in Wilp

In document Waar een wil is, is een weg (pagina 49-55)