• No results found

Bestuurlijke reacties

In document ICT politie 2010 (pagina 35-39)

3 BESTUURLIJKE REACTIES EN NAWOORD ALGEMENE REKEN- REKEN-KAMER

3.1 Bestuurlijke reacties

3.1.1 Reactie minister van VenJ

Met een brief van 26 mei 2011 reageerde de minister van VenJ op het conceptrapport. De minister geeft in zijn brief aan dat hij de reacties van de landelijke CIO, de algemeen directeur van vtsPN en de kwartiermaker van de nationale politie heeft meegenomen in zijn reactie. Hij stelt vast dat in het rapport lessen uit het verleden zijn getrokken en dat heldere

aanbevelingen voor de toekomst zijn gedaan.

In zijn reactie op de conclusies en aanbevelingen geeft de minister aan dat eind jaren 90 de toenmalige minister van BZK het initiatief heeft genomen om één landelijke informatiehuishouding bij de Nederlandse politie te realiseren binnen het regionale politiebestel. Als belangrijke positieve stappen ziet hij de invoering van de basisvoorzieningen, de vorming van een landelijke ICT-organisatie, de benoeming van een landelijke CIO en de gemeenschappelijke Europese aanbesteding van technische

ICT-voorzieningen. Het doel van één informatiehuishouding is volgens hem echter niet bereikt, en daar is zijn inzet wel op gericht. Er moet nog een aanzienlijk aantal stappen worden gezet, totdat de ICT-ondersteuning van de taakuitvoering adequaat is, de beschikbare informatie wordt gedeeld en dezelfde systemen worden gebruikt. De oorzaken van het slechts gedeeltelijk slagen van deze plannen zijn volgens de minister nog onvoldoende weggenomen. Hij noemt de vorming van een nationale politie een belangrijke voorwaarde voor het kunnen realiseren van één informatiehuishouding. Het standaardiseren van de werkprocessen is een vereiste om te komen tot één informatiehuishouding.

De minister onderschrijft de opvatting dat ook verandering van de cultuur nodig is. Het laten prevaleren van het gezamenlijke belang boven het individuele belang is ook een belangrijke voorwaarde. De minister beschouwt de realisatie van één informatiehuishouding als een ingrij-pende technische, organisatorische en culturele verandering. Hij kiest bij de voorbereiding van deze verandering voor zorgvuldigheid boven snelheid.

De minister vindt onze aanbevelingen helder en meent dat zij zullen bijdragen aan het tot stand komen van één landelijke informatiehuis-houding. Belangrijke aanbevelingen zijn volgens hem:

• doorzetten van de overgang van zeven verzorgingsgebieden naar één centraal verzorgingsgebied;

• versterken van de positie van de landelijke CIO ten aanzien van het ICT-budget en de aansturing van de aanbodorganisatie;

• vasthouden aan een heldere strategische koers;

• de hand houden aan landelijke kaders en principes en inperken van de mogelijkheden voor ongeleide initiatieven;

• vaststellen van architectuurprincipes en zo veel mogelijk aansluiten op werkprocessen, ketenpartners en standaarden;

• harmoniseren en standaardiseren van de werkprocessen.

De minister geeft aan dat hij werkt aan het opstellen van een plan van aanpak voor de vernieuwing van de ICT bij de politie. Hij heeft de Tweede Kamer toegezegd om haar direct na de zomer hierover te informeren.

Onze aanbevelingen sluiten volgens de minister aan op zijn plannen en voorstellen. Hij neemt bij de nadere uitwerking hiervan de aanbevelingen over.

Onze conclusie dat het toezicht van de minister heeft tekortgeschoten, plaatst de minister in de bestuurlijke context van het (overwegend decentrale) regionale bestel, zoals dat in de afgelopen jaren heeft

gefunctioneerd. Hij geeft aan dat hij sinds de overname van de vtsPN per 1 mei 2011 de regie op het ICT-dossier aan zich heeft getrokken. De minister zal gelijktijdig met de vormgeving van de nationale politie voorstellen doen voor het toezicht, waaronder ICT. Hij zal bij de uitwerking van de voorstellen onze aanbevelingen overnemen.

3.1.2 Reactie Korpsbeheerdersberaad

Met een brief van 27 mei 2011 reageerde het Kbb op het conceptrapport.

In zijn reactie geeft het Kbb aan dat het dagelijks bestuur van vtsPN dat begin 2009 aantrad, al snel constateerde dat de problemen bij vtsPN groot waren. Volgens het Kbb heeft het voorgaande bestuur ten aanzien van de sturing op vtsPN te lang vertrouwd op de leiding van de vtsPN en op de betrokkenheid van de korpschefs bij de ontwikkeling van de basisvoorzie-ningen. In die periode was ook de toezichtsrol van het departement onvoldoende ingevuld. Het Kbb wijst erop dat de (plaatsvervangend) directeur-generaal Veiligheid en de (plaatsvervangend) directeur-generaal Rechtshandhaving van het Ministerie van VenJ (en voorheen de Minis-teries van respectievelijk BZK en Justitie) bij alle vergaderingen van het bestuur als adviseur aan tafel hebben gezeten.

Het Kbb geeft verder aan dat te laat bij alle partijen het besef lijkt te zijn gekomen dat de problemen bij vtsPN niet meer konden worden toege-schreven aan opstartproblemen van een nieuwe organisatie. In de loop van 2008 kwamen er steeds meer signalen, mede op aangeven van de korpschefs, dat een en ander mis was bij vtsPN. Het Kbb geeft aan dat het nieuwe dagelijks bestuur meteen vanaf de start heeft ingegrepen en de problemen bij vtsPN in april 2009 bij de toenmalige minister van BZK heeft gemeld. Volgens het Kbb zijn nu de effecten te zien van de getroffen maatregelen. Het Kbb heeft aan de minister aangegeven dat het tij begint te keren en dit is volgens het Kbb ook geconcludeerd door externe partijen.

Wat het SIG-rapport betreft, geeft het Kbb aan dat het toenmalige dagelijks bestuur eind 2008 aan de directie van vtsPN heeft gevraagd dit rapport, dat slechts op toevallige wijze bij één van de leden van het bestuur onder de aandacht was gekomen, te agenderen voor een

volgende vergadering van het dagelijks bestuur. Dit gebeurde in de laatste vergadering van dat bestuur. Deze afspraak is niet in het verslag van de betreffende vergadering gekomen. Het nieuwe dagelijks bestuur, dat in januari 2009 aantrad, was volgens het Kbb dan ook niet op de hoogte van deze afspraak en heeft het betreffende rapport ook nooit gezien.

Het Kbb geeft aan dat de ingezette verbetertrajecten nu structureel moeten worden gewaarborgd in de organisatie. Het is van belang dat de minister als nieuwe bestuurder hier stevig op stuurt. Het Kbb meent dat er voldoende capaciteit en deskundigheid bij de minister georganiseerd zal moeten worden om hem in zijn rol als eindverantwoordelijke voor de ICT van de politie te kunnen ondersteunen. Het Kbb ondersteunt onze

aanbeveling om een krachtige toezichtorganisatie in te richten die los van het Directoraat-generaal Veiligheid wordt georganiseerd.

Het Kbb schetst vervolgens de context waarin de korpsbeheerders hun rol hebben vervuld. Terugkijkend constateert het Kbb dat te weinig tijd is genomen voor het complexe traject om de oude organisaties die opgingen in vtsPN, samen te voegen.

Ten aanzien van de basisvoorzieningen geeft het Kbb aan dat de overgang naar dezelfde systemen een belangrijke stap is geweest. Het Kbb deelt onze analyse dat, onder druk van minister en Tweede Kamer, het toenmalige bestuur te veel heeft gestuurd op het realiseren van de planning en te weinig op de kwaliteit. Volgens het Kbb is de huidige BVH over de houdbaarheidsdatum heen. Volgens het Kbb zijn er twee opties:

de huidige BVH doorontwikkelen of een nieuw systeem ontwikkelen.

Gezien de forse bezuinigingen van het vorige kabinet op de politie en met name op de ICT, is volgens het Kbb de financiële ruimte voor innovatie op ICT-gebied (zeer) klein. Een keuze voor een nieuw systeem betekent dat andere ICT-ontwikkelingen niet door kunnen gaan. Het is volgens het Kbb aan de minister als nieuwe bestuurder van vtsPN om hierin de knoop door te hakken.

Het Kbb constateert dat ons onderzoek naar de gevolgen van de invoering van de basisvoorzieningen voor de veiligheidscijfers onvoldoende harde informatie oplevert om conclusies te kunnen trekken. Het Kbb pleit voor nader onderzoek hiernaar.

Wat onze aanbevelingen betreft, geeft het Kbb aan dat in het nieuwe politiebestel zeer duidelijk moet zijn wie waarvoor verantwoordelijk is. Het Kbb adviseert de minister heel duidelijk te zijn over de verantwoordelijk-heidrelaties tussen minister en nationale korpschef, tussen nationale korpschef, CIO en directeur vtsPN/PDC en tussen het landelijke en het regionale niveau.

Het belang van de rol van de CIO is volgens het Kbb evident. Het Kbb heeft er niet voor gekozen om de CIO ook te laten sturen op de ICT-aanbodorganisatie, omdat het Kbb van mening is dat dit onduide-lijkheid schept in de verantwoordelijkheden.

Tot slot geeft het Kbb aan dat er voor de komende jaren een plan van aanpak moet worden gemaakt waarin zeer terughoudend wordt

omgegaan met de invoering van nieuwe ICT-ontwikkelingen. Volgens het Kbb is het zaak dat de minister het pad blijft volgen dat het huidige bestuur heeft ingezet om het huis op orde te brengen. De minister moet niet toegeven aan de druk van binnen en buiten om, naast de investe-ringen die nodig zijn in de basisvoorzieningen, ook in andere ICT-innovatie voor de politie te investeren. Volgens het Kbb is hiervoor de financiële ruimte niet aanwezig.

3.1.3 Reactie Raad van Korpschefs

Met een brief van 25 mei 2011 reageerde de Raad van Korpschefs op het conceptrapport. De RKC geeft aan dat het rapport over een periode van een decennium een goed inzicht geeft in de complexiteit van en de sturing op de politieorganisatie. De RKC benadrukt dat de vigerende wet- en regelgeving een grote impact heeft gehad op de ICT bij de politie en dat diversiteit en versnippering in verantwoordelijkheden, sturing en inrichting inherent zijn aan het decentrale politiebestel. Volgens de raad heeft de politie desondanks de afgelopen jaren hard gewerkt aan standaardisatie van werkprocessen. De RKC en voorheen de Raad van Hoofdcommissarissen heeft meermalen initiatieven genomen om de versnipperde ICT meer eenvormig en eenduidig te organiseren. Daarbij wordt onder meer gewezen op de uitvoering van Werkend Perspectief en de invoering van de basisvoorzieningen, binnen de beperkte mogelijk-heden van het decentrale bestel. De RKC heeft ook het initiatief genomen voor een verbeterde sturing namens de korpsen op de vraagkant door de introductie van een landelijke CIO. Op grond hiervan deelt de RKC niet de conclusie over het gebrek aan harmonisatie van werkprocessen. Ook is de RKC het niet eens met de conclusie dat de politie er in de periode

2001–2005 niet in geslaagd is te komen tot realisatie van een samenhan-gende informatievoorziening.

De RKC acht de politiek-bestuurlijke complexiteit goed geschetst in het rapport. Volgens de raad is onder grote politieke druk een hoger tempo geëist van implementatie van de basisvoorzieningen, dan inhoudelijk verantwoord was. Ook ontstonden tijdens het traject hogere verwach-tingen dan op basis van de planvorming en de besluitvorming bij de start gerechtvaardigd was. De financiële ruimte voor vernieuwing werd steeds beperkter, terwijl de ontevredenheid bij gebruikers en daarmee de behoefte aan versnelde innovatie toenam. De technische infrastructuur is volgens de RKC onvoldoende snel geharmoniseerd en gestandaardiseerd.

De beheerskosten voor de techniek en infrastructuur namen fors toe, terwijl tegelijkertijd moest worden gesneden in het ICT-budget, vanwege bezuinigingen door de rijksoverheid.

Volgens de RKC schetst het rapport het beeld van een tweedeling tussen het bestuur van vtsPN en de korpsen. Daarmee zouden we naar de mening van de raad voorbijgaan aan de verantwoordelijkheid van de korpsbeheerders, zowel als individu voor het eigen korps als in het collectief van het Kbb. De complexiteit voor de korpsbeheerders wordt volgens de RKC veroorzaakt door de cumulatie van drie rollen in één persoon:

• de regionale verantwoordelijkheid voor een korps;

• de landelijke verantwoordelijkheid in het collectief van het Kbb;

• de verantwoordelijkheid in het bestuur van vtsPN.

De RKC stelt dat de korpschefs de laatste vijf tot zes jaar buiten beeld zijn geweest in de besturing van de ICT. Adviezen van de RKC aan het bestuur van vtsPN zijn volgens de raad niet overgenomen en, zoals ons rapport vermeld, als «negatief» geduid.

De RKC is het niet eens met de stelling in het rapport dat het landelijk uitrollen van in de kern verouderde systemen geen platform biedt voor innovatie. Volgens de RKC is innovatie in technische zin wel mogelijk.

Daarnaast geeft de raad aan dat in de besluitvorming in de RHC/RKC en het Kbb steeds helder is geweest dat het bij de basisvoorzieningen om

«kale varianten» zou gaan en dat pas na harmonisering en standaardi-sering de fase van innovatie zou aanbreken.

Volgens de RKC zou de mate van betrouwbaarheid van de politiecijfers in de basisvoorzieningen, in tegenstelling tot de suggestie in het rapport, niet in het geding zijn.

Wat onze aanbevelingen betreft, vindt de RKC dat de komst van een nationale politie kansen biedt voor echte herstructurering, in plaats van suboptimalisatie. Volgens de RKC geven onze aanbevelingen een logisch antwoord op de geconstateerde knelpunten in het verleden. Volgens de RKC zijn de aanbevelingen echter te eenvoudig om een antwoord te geven op de geschetste problematiek en complexiteit.

De RKC adviseert de minister zeer duidelijk te zijn over de verantwoorde-lijkheidsrelaties tussen de minister en de nationale korpschef, tussen nationale korpschef, CIO en directeur vtsPN/PDC en tussen het landelijke en regionale niveau. Volgens de raad kan van de afgelopen jaren vooral geleerd worden dat het noodzakelijk is volstrekte helderheid in verant-woordelijkheden te hebben en deze met overtuiging uit te dragen.

Tot slot merkt de RKC op dat we terecht opmerkingen maken over de matige gebruiksvriendelijkheid van de basisvoorzieningen. De raad mist echter aanbevelingen over hoe de gebruiksvriendelijkheid in de toekomst een plaats zou moeten krijgen in de besturing en besluitvorming.

In document ICT politie 2010 (pagina 35-39)